ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ5853

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.003.723 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. de Groot-van Dijken
  • J. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst vrachtwagens en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst tussen [X.] en C.A.B. Truck Trading B.V. betreffende de verkoop van drie tweedehands vrachtwagens naar Afrika. De appellant, [X.], heeft de overeenkomst ontbonden op basis van non-conformiteit van de geleverde vrachtwagens. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in een eerder arrest van 29 september 2009 partijen verzocht om zich nader uit te laten over de teruggave van de vrachtwagens na de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst. [X.] heeft gesteld dat de vrachtwagens zijn vernietigd of openbaar verkocht door de douane in Lomé, en dat hij niet in staat was om de vrachtwagens terug te geven omdat de originele kentekenbewijzen ontbraken.

Het hof heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst niet als consumentenkoop kan worden aangemerkt, omdat [X.] handelde in opdracht van een bedrijf. Het Weens Koopverdrag is van toepassing op de overeenkomst, wat betekent dat de regels van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op de onderwerpen die door het verdrag worden geregeld. Het hof heeft geoordeeld dat [X.] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet kunnen teruggeven van de vrachtwagens, aangezien de ontbinding van de overeenkomst niet aan zijn handelen of nalaten te wijten is.

Het hof heeft de primaire vordering van [X.] toegewezen en verklaard dat de koopovereenkomst met betrekking tot de twee vrachtwagens is ontbonden. Tevens is C.A.B. veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 33.755,83, met wettelijke rente vanaf 20 december 2004. De vordering tot schadevergoeding voor andere kosten is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Roermond van 15 maart 2006 vernietigd en de kosten van beide instanties aan C.A.B. opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.003.723
arrest van de vierde kamer van 30 maart 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats], België,
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C.A.B. TRUCK TRADING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.L.G. Moolhuysen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 september 2009 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 65414/HA ZA 05-39 gewezen vonnis van 15 maart 2006.
12. Het tussenarrest van 29 september 2009
Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten en is iedere verdere beslissing aangehouden.
13. Het verdere verloop van de procedure
13.1. [X.] heeft een akte uitlating na tussenarrest genomen en daarbij een productie overgelegd, die zich niet in het dossier van CAB bevindt.
13.2. CAB heeft eveneens een akte na tussenarrest genomen.
13.3. [X.] heeft een antwoordakte na tussenarrest met een productie genomen. De akte bevindt zich niet in het dossier van CAB.
13.4. CAB heeft opnieuw een akte na tussenarrest genomen.
13.5. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
14. De verdere beoordeling
14.1. In het arrest van 29 september 2009 heeft het hof partijen verzocht zich nader uit te laten over de teruggave over en weer als gevolg van de buitengerechtelijke ontbinding, bij brief van 10 december 2004, van de overeenkomst tussen partijen, en de in dat verband rijzende vragen.
[X.] is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over zijn verblijf in een hotel in Lomé in juni 2004, en een betalingsbewijs over te leggen van een vliegticket Ouadougou-Brussel.
14.2.1. [X.] heeft gesteld dat hij van de douane in Lomé heeft vernomen dat de vrachtwagens zijn vernietigd, althans openbaar verkocht.
Volgens [X.] wordt de rechtsverhouding tussen partijen, behalve door het EVO-verdrag en het Weens Koopverdrag, ook beheerst door Titel 1 boek 7 BW, en wel de bepalingen omtrent consumentenkoop nu het hier een zodanige koop betreft. De vrachtwagens zijn dus met ingang van mei 2004, althans 10 december 2004, op grond van art. 7:10 lid 2 BW voor rekening en risico van CAB gebleven. [X.] heeft vóór de ontbinding van de overeenkomst, onder meer bij brief van 23 juni 2004, aan CAB aangeboden de vrachtwagens terug te geven in ruil voor andere vrachtwagens die wel aan de overeenkomst zouden beantwoorden. CAB heeft die voorstellen echter verworpen. Artikel 82 Weens Koopverdrag mist dus toepassing.
Daarnaast beroept [X.] zich erop dat de vrachtwagens niet aan hem ter beschikking zijn gesteld nu de “cartes grises” ontbraken zodat [X.] de vrachtwagens niet kon inklaren en hij bovendien dan invoerrechten en opslagkosten had moeten betalen, hetgeen gelet op de omstandigheden onredelijk zou zijn. Artikel 86 Weens Koopverdrag mist volgens [X.] toepassing.
Als CAB [X.] niet had verhinderd de vrachtwagens te keuren voordat zij in Lomé aankwamen, had [X.] al voor de verzending kunnen constateren dat de vrachtwagens niet conform de overeenkomst waren, aldus [X.].
14.2.2. [X.] stelt voorts dat hij in juni 2004 twaalf dagen in een hotel in Lomé heeft moeten verblijven omdat hij wachtte op antwoord op zijn brief aan CAB van 23 juni 2004 en op een deskundige die de vrachtwagens in de haven zou bekijken. Er werd door de douane een onderzoek ingesteld in verband met het ontbreken van de originele kentekens, en [X.] moest wachten op reparatie van de derde, wel door [Y.] geaccepteerde vrachtwagen.
[X.] heeft tenslotte een kopie overgelegd van een reçu op zijn naam van Air Algérie ad 361.300 F d.d. 22 oktober 2004.
14.3. CAB stelt dat als de vrachtwagens niet teruggeleverd kunnen worden, de waarde daarvan ten tijde van de levering verrekend moet worden met hetgeen CAB aan [X.] verschuldigd is. De waarde van de geleverde vrachtwagens week volgens CAB niet af van hetgeen [X.] geleverd had willen krijgen. CAB biedt daarvan bewijs aan.
CAB stelt verder:
- dat de kosten van transport naar België voor rekening van [X.] komen en dat pas als de vrachtwagens weer zijn afgeleverd in de haven van Antwerpen, door een deskundige de staat van de vrachtwagens kan worden onderzocht;
- dat de waardevermindering van de vrachtwagens, door schade als gevolg van eventueel gebruik, door onzorgvuldige opslag, of door tijdsverloop, eveneens voor rekening van [X.] komt; [X.] heeft niets gedaan om schade te voorkomen.
14.4. [X.] heeft in aanvulling op hetgeen hij in zijn eerste akte heeft gesteld nog een brief overgelegd van de Chambre de Commerce et d’Industrie du Burkina Faso van 4 november 2009, welke brief inhoudt dat een onderzoek is ingesteld naar de twee vrachtwagens, maar dat deze niet zijn aangetroffen en dat de douane, omdat de kosten niet betaald waren, de wagens zonder meer heeft kunnen verwijderen.
[X.] betwist dat de waarde van de geleverde vrachtwagens gelijk is aan die van de vrachtwagens die [X.] gekocht en betaald heeft.
14.5. In haar laatste akte beroept CAB zich nog op art. 6:273 BW en betwist zij dat de vrachtwagens zijn vernietigd of openbaar verkocht. Zij betwist ook dat hier sprake is van een consumentenkoop.
CAB stelt dat de duurste vrachtwagen wel ingeklaard kon worden, terwijl die vergezeld was van dezelfde documenten als de andere twee wagens.
15.1. Het hof verwerpt het beroep van [X.] op de bepalingen omtrent de consumentenkoop in Titel 1 Boek 7 BW. De koop van drie vrachtwagens kan niet als een consumentenkoop worden aangemerkt nu ervan moet worden uitgegaan dat [X.] bij de koop, in opdracht van [Y.], mede ten behoeve van een bedrijf handelde. [Y.] oefent immers, blijkens het briefpapier waarop de opdracht aan [X.] van 10 november 2003 is gesteld, een bedrijf uit onder de naam “Garage Central du Kadiogo”.
Op de overeenkomst tussen partijen is, zoals reeds overwogen in r.o. 4.9, het Weens Koopverdrag van toepassing. Dat brengt mee dat de regels van het BW niet van toepassing zijn op door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen, en dat onderwerpen die hierin niet uitdrukkelijk worden geregeld, moeten worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het Weens Koopverdrag berust. Nu dit verdrag regelingen bevat omtrent de overgang van het risico van een verkochte zaak en de gevolgen van niet-nakoming, is art,. 6:273 BW hier niet van toepassing en moet het beroep van CAB op dat artikel worden verworpen.
15.2. Nu [X.] dat stelt en CAB het niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, moet er van worden uitgegaan dat de twee vrachtwagens ten aanzien waarvan de koopovereenkomst is ontbonden, zijn vernietigd of door de douane van Lomé zijn verkocht, en niet meer voorhanden zijn om terug te zenden naar de haven van Antwerpen. Wanneer die vernietiging of verkoop is gebeurd, staat niet vast. [X.] verklaart dat dit doorgaans gebeurt met goederen die na drie jaar niet uit het douane-depot zijn ingeklaard, terwijl uit de brief van de Chambre de Commerce van 4 november 2009 kan worden afgeleid dat de twee vrachtwagens ten tijde van een eerdere brief van de Chambre aan [X.] van 30 augustus 2007 al als onbeheerd of achtergelaten waren of konden worden beschouwd. Evenmin is bekend wat de staat van de vrachtwagens ten tijde van de vernietiging of verkoop door de douane was. Het hof leidt uit de stellingen van [X.] af dat deze gegevens ook niet meer te achterhalen zijn.
15.3. [X.] verkeert dus in de onmogelijkheid de twee vrachtwagens in dezelfde staat terug te geven als waarin hij deze heeft ontvangen, waarmee hij als uitgangspunt zijn recht op ontbinding van de overeenkomst verliest, tenzij die onmogelijkheid niet is te wijten aan zijn handelen of nalaten (art. 82 lid 1 en 2 sub a Weens Koopverdrag). Nu de twee vrachtwagens wel zijn aangekomen in de haven van Lomé en daar in elk geval enige tijd gestaan hebben, maar daarna verdwenen zijn, rijst de vraag wie van partijen in de omstandigheden van dit geval volgens art. 86 lid 1 en 2 van het Weens Koopverdrag zorg behoorde te dragen voor het behoud van de vrachtwagens.
15.4. De vrachtwagens, die [X.] naar het hof als vaststaand heeft aangenomen (r.o. 8.6.2 van het arrest van 29 september 2009) niet vóór het transport heeft gezien, zijn op 30 mei 2004 in Lomé aangekomen, waarna [X.] in de loop van juni 2004 tijdens zijn verblijf in Lomé heeft geconstateerd dat voor hem bestemde vrachtwagens waren aangekomen. [X.] heeft blijkens de hotelrekening van 18-30 juni 2004 in Lomé verbleven. CEM Togo heeft op verzoek van [X.] op 28 juni 2004 een onderzoek ingesteld naar de staat van de vrachtwagens, waarvan op 30 juni 2004 rapport is uitgebracht. [X.] heeft bij faxberichten aan CAB van 14 juni 2004 en 15 juli 2004 geklaagd over non-conformiteit van de vrachtwagens, welke klacht bij brief van zijn advocaat van 20 september 2004 is herhaald. Bij faxbericht van 23 juni 2004 heeft [X.] aan CAB gevraagd snel een beslissing te nemen over de twee vrachtwagens die niet conform zijn bestelling zijn, en heeft hij verklaard dat hij deze vrachtwagens niet wil en dat als deze niet vervangen kunnen worden, hij om terugbetaling vraagt. Daarnaast schrijft [X.] dat hij de cartes grises nog steeds niet heeft en dat hij daar al vele malen om heeft gevraagd.
CAB heeft (pas) bij brief van 7 oktober 2004 aan de advocaat van [X.] gereageerd en de claim van de hand gewezen.
Nu CAB dat niet gemotiveerd heeft weersproken, gaat het hof ervan uit dat [X.] de twee vrachtwagens niet zonder de originele kentekenbewijzen uit het douane-depot kon inklaren en dat hij ook als dat wel zou kunnen, invoerrechten en omvangrijke opslagkosten zou hebben moeten voldoen. Het hof heeft reeds vastgesteld dat de originele kentekenbewijzen inderdaad ontbraken (r.o. 8.6.2).
15.5. Onder deze omstandigheden kon naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet van [X.] verwacht worden dat hij, als dat al mogelijk was, invoerrechten en hoge opslagkosten voor de twee vrachtwagens die hij niet wilde hebben omdat hij deze niet besteld had, zou betalen om de vrachtwagens uit het douane-depot te krijgen en te kunnen terugsturen, terwijl CAB geen enkele reactie gaf op de dringende berichten van [X.] en niet is ingegaan op zijn verzoek de zaak te bespreken. Ook nadat [X.] de overeenkomst op 10 december 2004 had ontbonden heeft CAB geen aanleiding gezien zich om de vrachtwagens te bekommeren en daarover met [X.] in overleg te treden. Dat [X.] aldus in de onmogelijkheid is komen te verkeren om de vrachtwagens terug te geven, is daarmee niet aan zijn handelen of nalaten te wijten. Het hof gaat niet in op het aanbod van CAB de waarde van de vrachtwagens te bewijzen, nu dat niet relevant is aangezien de teruggaveplicht van [X.] is komen te vervallen.
Dat brengt mee dat [X.] het recht behoudt de overeenkomst ontbonden te verklaren, en van zijn kant de betaalde koopsom van twee maal € 15.000,-- met rente vanaf het tijdstip waarop de prijs werd betaald (art. 84 lid 1 Weens Koopverdrag) van CAB kan terugvorderen. [X.] vordert overigens eerst rente vanaf 20 december 2004 (zie r.o. 8.11).
Dit oordeel betekent ook dat de (voorwaardelijke) vordering van CAB in reconventie tot
terugbezorging van de vrachtwagens in de haven van Antwerpen, welke vordering ingevolge de devolutieve werking van het appel hier opnieuw aan de orde is, moet worden verworpen.
15.6. Van de schadevordering van [X.] resteren nog de posten d en e van r.o. 8.8.1, het vliegticket en de hotelkosten. Deze posten zijn naar het oordeel van het hof als onvoldoende onderbouwd, niet toewijsbaar.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, gaat het hof ervan uit dat [X.] in elk geval naar Lomé had gemoeten om de vrachtwagens in ontvangst te nemen. Op die grond zijn de kosten van het vliegticket als schade ten gevolge van het leveren van andere vrachtwagens dan besteld, niet toewijsbaar. Daarbij komt dat het overgelegde reçu grotendeels onleesbaar is en het bedrag van 361.300,-- F niet herleidbaar is tot het gevorderde bedrag van € 610,68.
Voor de hotelkosten geldt ook, dat [X.] in verband met het in ontvangst nemen van de vrachtwagens in elk geval enkele dagen in Lomé had moeten verblijven. Nu hij niet heeft gesteld hoeveel dagen hij extra heeft moeten blijven in verband met de problemen met de twee niet bestelde vrachtwagens, wijst het hof deze schadepost als onvoldoende toegelicht af.
16.1. De grieven in principaal en incidenteel appel zijn reeds behandeld en afgedaan in r.o. 4.17 en 8.5.3.
16.2. Het vonnis van 15 maart 2006, waarvan beroep, zal worden vernietigd.
De primaire vordering van [X.] is in die zin toewijsbaar dat voor recht zal worden verklaard dat de koopovereenkomst met betrekking tot de twee vrachtwagens is ontbonden.
De schadevordering is als volgt toewijsbaar:
- kosten deskundigen € 381,79 (r.o. 8.8.1)
- vervoerkosten en doorvoer € 3.374,04 (r.o. 8.8.2)
- koopsom 2 vrachtwagens € 30.000,--
Totaal: € 33.755,83, met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2004.
De vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat en de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen (r.o. 8.9 en 8.10).
CAB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide
instanties, de kosten van het incident tot zekerheidstelling daaronder begrepen.
17. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 15 maart 2006, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de vrachtwagens met chassisnr. [chassisnummer 1.] resp. [chassisnummer 2.] is ontbonden;
veroordeelt CAB om aan [X.] te betalen een bedrag van € 33.755,83 met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2004 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt CAB in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X.] begroot op € 923,78 voor verschotten en € 4.470,-- voor salaris advocaat in eerste aanleg, de kosten van het incident daaronder begrepen, en op
€ 2.199,87 voor verschotten, getuigentaxe daaronder begrepen, en € 9.786,-- voor salaris advocaat in hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, De Groot-van Dijken en Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 maart 2010.