GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingplaats ‘s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
Zevende Kamer
Uitspraak: 7 juli 2010
Zaaknummer: HV 200.062.068/01
Zaaknummer eerste aanleg: 71435 / KG RK 10-36
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. G. Boot,
de ABN AMRO bank,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verder te noemen: de bank,
advocaat: mr. Th.P.J. Hanssen,
de door het hof als belanghebbende aangemerkte mr. P. Buijs,
curator in het faillissement van [X.],
kantoorhoudende te Vlissingen,
verder te noemen: de curator.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Middelburg van 25 maart 2010, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 april 2010, heeft [X.] verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw recht doende, de bank niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoek af te wijzen.
2.2. Mr. Boot heeft aanvullende producties in geding gebracht bij brieven van 21 en 28 juni 2010.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Daarbij waren aanwezig [X.], bijgestaan door zijn advocaat, en mr. Hanssen vergezeld van de heer [Y.] namens de bank. Namens [X.] is een pleitnota overgelegd; namens de bank een stuk met de titel aantekeningen/verweerschrift. Uitspraak is bepaald op heden.
3.1. Bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 29 oktober 2008 is [X.], geboren op [geboortedatum] 1953, handelende onder de naam Autobedrijf [Z.], op verzoek van de gemeenten Vlissingen en Middelburg in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. P. Buijs, advocaat te Vlissingen, als curator.
3.2. Tot de boedel behoort de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaatsnaam], aan de [adres]. Op deze onroerende zaak rust een hypotheek ten gunste van de bank. [X.] (en hetzelfde geldt voor zijn echtgenote) betaalt, in ieder geval sedert de faillietverklaring, de lopende rentelasten uit hoofde van de overeenkomst van geldlening met de bank niet.
3.3. De bank heeft op 9 juli 2007 alle aan [X.] verstrekte leningen opgezegd. De curator heeft de opzeggingen aanvaard. De bank is voornemens de onroerende zaak (executoriaal) te gelde te maken. Ingevolge artikel 3 van de Algemene bepalingen voor hypotheekstelling behorende bij de geldleningsovereenkomst dient [X.] zijn medewerking te verlenen aan inspectie en taxatie.
3.4. Stellende dat [X.] de noodzakelijke medewerking aan de verkoop weigert, en, naar het hof begrijpt, in de toekomst zal weigeren, heeft de bank - voor zover thans van belang - op de voet van artikel 3: 267 BW verzocht haar te machtigen de onroerende zaak in beheer te nemen en [X.] te gelasten medewerking te verlenen aan bezichtigingen. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend, het verzoek de medewerking te gelasten afgewezen, en [X.] veroordeeld in de kosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.5. In grief 1 keert [X.] zich tegen de beslissing in rov. 2.5 om de behandeling van de zaak niet aan te houden tot dat het hof in een zaak betreffende [X.]’s inbewaringstelling heeft beslist. Het hof heeft bij beschikking van 24 maart 2010 beslist, zodat [X.] thans geen belang meer heeft bij aanhouding en daarmee bij zijn grief. Een nieuw aanhoudingsverzoek is aan het hof ook niet gedaan.
3.6. Grief 2 keert zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in rov. 2.5 van de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is geoordeeld dat de opzegging van de van de verstrekte kredieten in 2007 niet meer behoeft te worden onderzocht en beoordeeld.
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 27 Fw dienen rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen die tot de failliete boedel behoren tot onderwerp hebben, door of tegen de curator te worden ingesteld. De failliet is in zoverre onbekwaam om in rechte op te treden. Tegen deze achtergrond is het niet aan [X.], althans niet zolang het faillissement loopt, om de rechtmatigheid van de opzegging van de kredieten door de bank aan de orde te stellen. Dit geschil tussen [X.] en de bank heeft immers de executiemogelijkheid van de bank tot onderwerp en betreft derhalve thans de rechten en verplichtingen van de boedel.
Het is [X.] hier alleen toegestaan die aangelegenheden aan de orde te stellen die betrekking hebben op zijn feitelijk handelen, zoals het toelaten tot bezichtigingen van de door hem bewoonde woning (en eventueel de ontruiming).
De grief faalt reeds hierom.
Mr. Boot heeft ter zitting de opvatting verdedigd dat, als het hof de onrechtmatigheid van de kredietopzegging zou vaststellen, daarmee de verplichting van [X.] om de verlangde medewerking te verlenen, vervalt. Deze opvatting deelt het hof niet. Het is aan de curator om de opzegging te beoordelen en niet aan het hof. Nu de rechtsgeldigheid van de opzegging door de curator niet wordt betwist staat die rechtsgeldigheid in rechte vast.
Daarbij komt dat eventuele onregelmatigheden in de opzegging van vóór het faillissement in ieder geval gedekt worden door het faillissement zelf. De enkele omstandigheid dat [X.] in staat van faillissement verkeert rechtvaardigt de executie van de woning door de bank.
3.7. In grief 3 wordt – voor zover thans nog van belang - gesteld dat [X.] geen schriftelijk stuk heeft bereikt waarin hem wordt verzocht om medewerking te verlenen, zodat er evenmin sprake kan zijn van een weigering. De grief faalt. Voor zover al een schriftelijk stuk is vereist kan het inleidend verzoekschrift als zodanig gelden. Bovendien vormt deze formele opvatting geen grond om bezichtiging te weigeren.
3.8. In grief 4 wordt de gedeeltelijke verhuur van de woning aan de orde gesteld. Tevergeefs. Of er nu al dan niet is verhuurd, [X.] is gehouden medewerking te verlenen aan de bezichtigingen.
3.9. Ten slotte stelt [X.] dat het, als gevolg van de verkoop/opsplitsing/ uitverkoop niet uitgesloten is te achten dat de executierechten niet meer aan de verzoekende ABN AMRO bank toekomen, maar aan een rechtsopvolger. De bank heeft aangegeven dat geen rechtsopvolging heeft plaats gevonden. Het hof heeft geen aanleiding gevonden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
3.10. Nu de grieven falen dient de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te worden bekrachtigd met veroordeling van [X.] – buiten bezwaar van de boedel – in de kosten.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [X.] – buiten bezwaar van de boedel - in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de bank gevallen, tot op heden begroot op nihil voor vast recht en op € 1.341,- voor salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. mr. W.H.B. den Hartog Jager, mr. E.L. Schaafsma-Beversluis en mr. Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.