ECLI:NL:GHSHE:2010:BO8441

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002351-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van niet-ontvankelijkheidsverweren in verband met gedocumenteerde snelheidsovertredingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De verdachte, geboren in 1949, was eerder veroordeeld voor een snelheidsovertreding op 14 oktober 2008, waarbij hij met 110 km/u reed op een autosnelweg waar de maximumsnelheid 70 km/u was vanwege wegwerkzaamheden. De verdachte voerde primair verweer aan tegen de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar het hof oordeelde dat het openbaar ministerie op juiste gronden had gehandeld. Het hof stelde vast dat de verdachte eerder een transactie had voldaan voor een snelheidsovertreding, waardoor de recidiveregeling van toepassing was. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de snelheidsovertreding niet gedocumenteerd was en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 450 euro, subsidiair 9 dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden. Het hof hield rekening met de ernst van de overtreding en de verkeersveiligheid, en oordeelde dat de ontzegging noodzakelijk was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002351-10
Uitspraak : 22 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-028049-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
wonende te [woonplaats], [adres],
bij welk vonnis verdachte is veroordeeld wegens overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 tot een geldboete van EUR 450,--, subsidiair 9 dagen hechtenis, alsmede tot een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 2 maanden.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
Namens verdachte
- is primair verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
- subsidiair is vrijspraak bepleit en
- meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de kantonrechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A2, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een elektronisch signaleringsbord conform model A3 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat de maximumsnelheid was beperkt in verband met wegwerkzaamheden, althans uit het dossier blijkt niet op welk bord werd aangegeven dat er sprake was van wegwerkzaamheden. De borden model A3 worden voor verschillende doeleinden gebruikt en niet specifiek alleen in geval van wegwerkzaamheden. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat er sprake was van een zogenaamde gedocumenteerde snelheidsovertreding, zodat de overtreding van verdachte via de administratiefrechtelijke weg had moeten worden afgehandeld en niet via het strafrecht. Het openbaar ministerie moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat ingevolge het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering vervatte opportuniteitsbeginsel het openbaar ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten, en dat het op gronden aan het maatschappelijk belang ontleend, van een dergelijke vervolging kan afzien. Het openbaar ministerie komt bij de in dit verband te nemen beslissingen een ruime beleidsvrijheid toe, welke vrijheid slechts een begrenzing vindt in de beginselen van een goede procesorde. Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken. Het bestaan van een dergelijke situatie is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Immers, gelet op de in het opsporingsonderzoek neergelegde constatering van de verbalisanten dat er sprake was van wegwerkzaamheden en dat er daadwerkelijk aan de weg werd gewerkt, heeft het openbaar ministerie conform de geldende richtlijnen gehandeld en mogen handelen door de zaak bij de strafrechter aanhangig te maken. Het verweer wordt verworpen.
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het op grond van paragraaf 4.3.1. van de Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2010R003), aan welke richtlijn het openbaar ministerie gebonden is, niet tot strafvervolging had mogen overgaan aangezien de recidiveregeling gedocumenteerde snelheidsovertredingen niet van toepassing zou zijn, althans zo begrijpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens genoemde richtlijn is van recidive sprake indien de snelheidsovertreding wordt begaan binnen een jaar na betaling van een transactie of na onherroepelijke veroordeling voor een eerdere gedocumenteerde snelheidsovertreding. Blijkens het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 september 2010 heeft verdachte op 16 juni 2008 een transactieaanbod ontvangen van het CJIB wegens een geconstateerde snelheidsovertreding, welke transactie door verdachte is voldaan. Het hof stelt vast dat met de door de politie gestelde door verdachte begane snelheidsoverschrijding met 40 km per uur op 14 oktober 2008 aldus sprake is van een tweede overtreding welke binnen een jaar is begaan na de eerder betaalde transactie. Het openbaar ministerie heeft aldus op juiste gronden afgezien van het aanbieden van een OM-transactie en is tot dagvaarden overgegaan. Het verweer wordt verworpen.
Opgave van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen
1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Brabant-Noord, Operationele Ondersteuning, divisie executieve ondersteuning, zaaknummer 0015707, d.d. 2 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant], beiden hoofdagent van politie, voor zover inhoudende: het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van de desbetreffende verbalisanten:
Ik, [verbalisant], zag dat een persoon een feit pleegde dat is gecodeerd als feitnummer VP045 en dat als volgt is omschreven in de tekstenbundel van de Commissie Feiten en Tarieven van het Ministerie van Justitie:
overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A3) van 40 tot 45 km/h.
Datum: 14 oktober 2008
Omstreeks: 21.46 uur
Plaats: ’s-Hertogenbosch
Locatie: A2, buiten een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg: autosnelweg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Wegwerkzaamheden: ja
Werkelijk gewerkt: ja
Voertuig: personenauto.
De werkelijke gemiddelde snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte mobiele trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid: 114 km per uur
Werkelijke (gecorrigeerde snelheid) gemiddelde snelheid: 110 km per uur
Toegestane snelheid: 70 km per uur
Overschrijding met: 40 km per uur
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant], de volgende personalia:
[verdachte], geboren op 20 maart 1949 te [geboorteplaats].
Het rijgedrag van de bestuurder werd middels video-opnamen vastgelegd en de bewaarde videobeelden werden aan de bestuurder getoond. De verdachte verklaarde: “Ik heb niets te zeggen. De beelden spreken voor zich.”
2. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
Ik erken dat ik op 14 oktober 2008 omstreeks 21.46 uur met mijn personenauto heb gereden over de A2 te ’s-Hertogenbosch en dat mijn snelheid ongeveer 110 km per uur bedroeg.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Het hof stelt vast dat uit bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 volgt dat het bord model A3 een elektronisch signaleringsbord betreft waarop de maximumsnelheid wordt aangegeven.
Het verweer van de verdediging dat niet kan worden bewezen dat de maximumsnelheid was beperkt in verband met wegwerkzaamheden, wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door bovenstaande bewijsmiddelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat door de verbalisanten is geconstateerd dat er sprake was van wegwerkzaamheden, dat deze daadwerkelijk plaatsvonden en dat om die reden de maximumsnelheid middels bord A3 (zijnde een elektronisch signaleringsbord) was gemaximeerd. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het ambtsedig proces-verbaal van politie.
Het verweer dat niet op ambtseed zou zijn neergelegd dat er daadwerkelijk aan de weg werd gewerkt, berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het proces-verbaal.
Het verweer dat de exacte pleegplaats niet in het proces-verbaal staat vermeld en aldus niet verifieerbaar zou zijn, wordt verworpen nu uit het proces-verbaal blijkt dat van de snelheidsovertreding videobeelden zijn gemaakt welke aan verdachte zijn getoond, zodat voor hem de exacte pleegplaats in voldoende mate kenbaar is.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de inhoud de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de bijzondere bewijsoverweging, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A2, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een elektronisch signaleringsbord conform model A3 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) en strafbaar gesteld in artikel 92, eerste lid, van het RVV 1990 juncto artikel 177, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het verweer van de raadsvrouw dat het feit niet kan worden gekwalificeerd omdat volgens de verdediging niet bewezen kan worden dat er sprake was van wegwerkzaamheden, wordt verworpen. Niet alleen omdat dit onderdeel van de tenlastelegging naar het oordeel van het hof wel wettig en overtuigend is bewezen, maar tevens blijkens voornoemde wetsartikelen kwalificatie van dit onderdeel niet is vereist.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 62 juncto Bord A3 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van dit feit veroordeeld tot een geldboete van 450,00, subsidiair 9 dagen hechtenis, alsmede tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsvrouw van verdachte de volgende standpunten ingenomen:
- Verdachte is, na intrekking van een eerdere dagvaarding, eerst op 26 april 2010 gedagvaard tegen de terechtzitting bij de kantonrechter op 7 juni 2010. Er is aldus geen sprake van een voortvarende behandeling in eerste aanleg, hetgeen dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
- Uit het proces-verbaal blijkt dat er geen sprake was van gevaar. Nu de verkeersveiligheid niet in het geding was is strafmatiging op zijn plaats.
- Een ontzegging van de rijbevoegdheid zou, gelet op de werkzaamheden van verdachte, de door hem zakelijk af te leggen afstanden, alsmede gelet op zijn vliegangst, een enorme impact hebben op en een ernstige belemmering opleveren voor zijn bedrijfsvoering.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht de door de eerste rechter opgelegde geldboete en onvoorwaardelijke
ontzegging van de rijbevoegdheid in beginsel passend. Het hof heeft daarbij rekening
gehouden met de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking
komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke
feiten worden opgelegd. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof
voorts rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt mede opgelegd ter bescherming van de verkeersveiligheid. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verkeersveiligheid wel degelijk in het geding is geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de wegwerkzaamheden niet heeft opgemerkt, maar dat door de verbalisanten is geconstateerd dat er daadwerkelijk aan de weg werd gewerkt. Verdachte is naar het oordeel van het hof aldus niet oplettend geweest en heeft hiermee gevaarzettend gehandeld. Dit geldt temeer nu de personen die aan de weg werken er in verband met hun veiligheid op mogen en moeten kunnen vertrouwen dat de overige weggebruikers zich aan de aangepaste snelheid houden. Het hof rekent dit verdachte aan en acht het opleggen van een deels onvoorwaardelijke rijontzegging noodzakelijk om de verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat:
- het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het
belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te
bepalen tijdvak;
- de verdachte reeds eerder snelheidsovertredingen heeft begaan waarvoor hem telkens een transactie aanbod is gedaan;
- niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten behoeve van zijn werkzaamheden redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat . Het hof overweegt daarbij dat verdachte over voldoende (financiële) mogelijkheden beschikt om zich gedurende een bepaalde periode op andere wijze van vervoer te voorzien. Dat een en ander door verdachte niet als prettig zal worden ervaren, leidt het hof, daarbij in het bijzonder gelet op de ernst van het feit, niet tot een ander oordeel.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof echter wel aanleiding om de duur van de onvoorwaardelijke ontzegging te beperken en, anders dan de eerste rechter en de advocaat-generaal, te bepalen dat een deel van deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging ziet het hof, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding. Ook het tijdsverloop, zoals door de verdediging aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 62 juncto bord A3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.F. Dekking,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.