Parketnummer: 20-002184-08
Uitspraak: 21 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 mei 2008 in de strafzaak met parketnummer
01-875182-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1975],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring
komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2004 tot en met 31 maart 2005 te Sterksel op of nabij het perceel [adres 3] en/of Deurne op of nabij de perce(e)l(en) [adres 1] en/of [adres 2] en/of op een perceel [adres 4] te Heythuysen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of meer do(o)d(e) rund(eren), paard(en), hond(en) en/of varken(s), zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in januari 2005 te Deurne op perceel [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, een dood rund, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de zogenaamde bekentenis van verdachte bij de politie onvoldoende overtuigend is om tot een bewezenverklaring te komen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, maar ten hoogste van medeplichtigheid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat verdachte op 12 april 2005, omstreeks 14.00 uur, tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de navolgende verklaring heeft afgelegd
(p. 523-525):
“Ik ben in januari 2005 met mijn vader op de [adres 2] geweest. Hij vroeg mij toen om mee te helpen met een stier die moeilijk of kreupel was. We zijn toen samen naar de [adres 2] gereden. Bij de [adres 2] aangekomen deed mijn vader de achterklep van de veewagen open en haalde er een dood kalf uit: “Mee aanpakken”, en ik heb hem vervolgens geholpen om het dode kalf uit de veekar te trekken. Ik wist toen al weer wat de bedoeling was met (het hof leest: wat) hij met dit dode kalf wilde gaan doen. Ik heb toen samen met mijn vader dit kadaver van het kalf in de hondenren gegooid. In de hondenren zijn 4 grote honden gehuisvest. (…) Ook dit kadaver was weer bestemd als voeding voor de honden.”
Mede gelet op de gedetailleerdheid van vorenstaande verklaring is het hof van oordeel dat deze bekennende verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd. De omstandigheid dat de verdachte deze verklaring niet heeft ondertekend, maakt dit niet anders.
Uit het dossier blijkt voorts dat op 21 januari 2005 luchtfoto’s zijn gemaakt van de locatie [adres 2] te Deurne (onder Algemeen dossier 9). Op de luchtfoto’s, zoals afgebeeld op pagina 181 van het Algemeen dossier en op pagina 1320 van het proces-verbaal van bevindingen met nummer 25037, opgemaakt door [verbalisant 3] d.d. 3 maart 2005 (p. 1314), is zichtbaar dat er een dood kalf in een hondenren ligt.
Gelet op bovenstaande verklaring van verdachte - kort gezegd inhoudende dat hij in januari 2005 een dood kalf in de hondenren heeft gegooid - in samenhang bezien met de op
21 januari 2005 aangetroffen feitelijke situatie op locatie [adres 2] te Deurne, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onttrekken aan de verwerking van een dood rund. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat bij het plegen van het feit sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn vader, zodat het medeplegen bewezen kan worden verklaard. Immers verdachte is op verzoek van zijn vader gaan ‘mee aanpakken’ terwijl hij wist en onmiddellijk zag wat de bedoeling was. Bij de feitelijke handelingen waardoor het rund aan de destructie werd onttrokken heeft verdachte voorts een gelijkwaardige rol vervuld. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 1a, aanhef en onder 1º van de Wet op de economische delicten, in verbinding met artikel 2, eerste lid, van die wet en artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet, en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De inhoud van het procesdossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
De termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 31 maart 2005, de dag waarop de verdachte in verzekering werd gesteld.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 29 mei 2008. Derhalve is er sprake van een tijdsverloop van meer dan drie jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
De verdachte heeft op 11 juni 2008 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak meer dan 2 jaar na de datum waarop hoger beroep is ingesteld, te weten op 21 december 2010, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Een en ander brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, hetgeen in casu moet leiden tot strafvermindering.
Mede gelet op het tijdsverloop in deze strafzaak en de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, volstaat het hof met de oplegging van een geldboete van EUR 300,--, subsidiair zes dagen hechtenis terwijl het hof zonder voornoemde overschrijding van de redelijke termijn een boete van EUR 350,- passend had gevonden.
Het hof zal bepalen dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van EUR 50,-- per dag.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 4 van de Destructiewet, artikel 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van EUR 50,00 (vijftig) euro per dag.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 21 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.