ECLI:NL:GHSHE:2010:BO7704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.070.375
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Pouw
  • M. Pellis
  • A. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling vrij te laten bedrag en verhoging van de beslagvrije voet in het kader van de WSNP

In deze zaak, die na verwijzing door de Hoge Raad is behandeld, staat de bepaling van het vrij te laten bedrag (vtlb) en de verhoging van de beslagvrije voet centraal. Appellant [X.] had in het kader van zijn schuldsaneringsregeling (WSNP) verzocht om rekening te houden met de door hem betaalde ziektekostenpremie voor zijn echtgenote. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de rechtbank Middelburg in strijd met het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor had gehandeld door de zaak af te doen zonder [X.] te horen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2010, waarbij zowel [X.] als zijn bewindvoerder werden gehoord.

Het hof oordeelt dat de door [X.] betaalde ziektekostenpremie niet in aanmerking kan worden genomen bij de berekening van het vtlb. Het hof benadrukt dat de doelstelling van de schuldsaneringsregeling is om zoveel mogelijk middelen in de boedel te brengen ten behoeve van de schuldeisers. Het hof is van mening dat het verzoek van [X.] om de premie voor zijn echtgenote in de berekening van het vtlb op te nemen, de schuldeisers zou benadelen. De bewindvoerder had in zijn berekeningen geen rekening gehouden met de premie, omdat de echtgenote van [X.] niet onder de schuldsaneringsregeling valt en zelf verantwoordelijk is voor haar eigen ziektekostenpremie.

Het hof concludeert dat de beschikking van de rechtbank Middelburg, die het verzoek van [X.] om rekening te houden met de premie had afgewezen, moet worden bekrachtigd. De uitspraak van het hof is gedaan op 14 december 2010, waarbij de rechters Pouw, Pellis en Walstock betrokken waren. De zaak illustreert de strikte toepassing van de regels binnen de WSNP en de bescherming van de belangen van schuldeisers.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 14 december 2010
Zaaknummer: HV 200.070.375/01
Zaaknummer Hoge Raad: 09/05129
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J. Ossewaarde.
Na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 9 juli 2010.
1. Het geding tot en met de beschikking van de Hoge Raad
1.1. Bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 januari 2008 is ten aanzien van [X.] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2. Bij brief d.d. 24 februari 2009 heeft [X.] de rechter-commissaris verzocht met terugwerkende kracht (tot de toelating van [X.] tot de schuldsaneringsregeling) bij de bepaling van het vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) rekening te houden met de door hem betaalde ziektekostenpremie ten behoeve van zijn echtgenote.
1.3. Bij beschikking van 9 april 2009 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Middelburg het vtlb van [X.] vastgesteld en het verzoek van [X.] omtrent de ziektekostenpremie van zijn echtgenote afgewezen.
1.4. Tegen deze beschikking heeft [X.] op 14 april 2009 hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Middelburg. De rechtbank Middelburg heeft bij beschikking van 20 april 2009 [X.] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarna [X.] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen deze beschikking.
1.5. Bij beschikking van 30 oktober 2009 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank Middelburg [X.] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank Middelburg van 20 april 2009 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank.
1.6. Bij beschikking van 10 december 2009 heeft de rechtbank Middelburg de beschikking van de rechter-commissaris van 9 april 2009 bekrachtigd.
1.7. Tegen die beschikking heeft [X.] beroep in cassatie ingesteld. [X.] heeft twee cassatiemiddelen voorgedragen.
Bij beschikking van 9 juli 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank Middelburg in strijd met het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld door de zaak af te doen zonder [X.] te horen, althans hem behoorlijk op te roepen. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank Middelburg van 10 december 2009 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
2. Het geding sedert de beschikking van de Hoge Raad
2.1. Bij memorie na verwijzing in cassatie II, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2010, heeft [X.] verzocht voormelde beschikking van de rechter-commissaris d.d. 9 april 2009 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de toelating tot de schuldsaneringsregeling bij de bepaling van het vrij te laten bedrag(vtlb) rekening te houden met de verhoging van de beslagvrije voet in verband met de premie van de ziektekostenverzekering van zijn echtgenote tot 10 juni 2009, dan wel een zodanige beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door mr. Ossewaarde;
- mr. P. Buijs, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 28 september 2010;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 oktober 2010;
- de ter zitting door de advocaat van [X.] overgelegde zittingsaantekeningen met bijlagen.
3. De beoordeling
3.1. [X.] heeft in de memorie na verwijzing in cassatie, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Inmiddels zijn [X.] en zijn echtgenote uit elkaar zodat alleen tot 10 juni 2009 rekening hoeft te worden gehouden met de door hem betaalde premie ziektekostenverzekering ten behoeve van zijn echtgenote.
[X.] is van mening dat het aandeel van de ziektekostenpremie dat hij betaalt ter medeverzekering van zijn echtgenote onder de beslagvrijevoetcomponent van het vtlb valt als bedoeld in artikel 295 lid 2 Faillissementswet (Fw), nu hij deze premie reeds vóór de aanvang van de schuldsaneringsregeling voor zijn (gewezen) echtgenote voldeed.
Bovendien beschikte de echtgenote van [X.] op dat moment niet over een eigen inkomen waaruit de ziektekostenpremie kon worden voldaan. [X.] stelt dat, hoewel de Hoge Raad de cassatieberoepen op formele punten gegrond heeft verklaard en het materiële geschil niet heeft beoordeeld, de Advocaat-Generaal in zijn conclusie wel is ingegaan op het materiële geschil. De Advocaat-Generaal acht het onjuist dat bij het bepalen van de beslagvrije voet van [X.] geen rekening is gehouden met de door [X.] ten behoeve van zijn echtgenote betaalde premie ziektekostenverzekering.
[X.] stelt voorts dat de rechter-commissaris heeft miskend dat de premie ziektekostenverzekering ten behoeve van zijn echtgenote krachtens artikel 295 lid 2 Fw juncto artikel 475 lid 5 Rv van rechtswege buiten de boedel valt. [X.] is van mening dat nergens uit blijkt dat de wetgever de rechter enige ruimte of vrijheid heeft willen laten om hiervan af te wijken, omdat dat “redelijk en billijk” zou zijn.
[X.] merkt op dat de rechter-commissaris bij de bepaling van de beslagvrije voet enerzijds rekening houdt met de mogelijkheid dat door de echtgenote van [X.] aanspraak gemaakt zou kunnen worden op haar heffingskorting en dat de rechtbank anderzijds heeft geoordeeld dat de echtgenote uit de heffingskorting haar ziektekostenpremie kan voldoen.
3.2. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende verklaard.
De bewindvoerder heeft bij de berekening van het vtlb gebruik gemaakt van het door de Recofa ontwikkelde computer- programma. De bewindvoerder heeft het fictieve inkomen van de echtgenote van [X.] - in de vorm van de algemene heffingskorting - gebruikt voor de toerekening van de woonlasten van [X.]. Er wordt in de vtlb-berekening niet beschikt over het fictieve inkomen van de echtgenote van [X.].
De bewindvoerder heeft in de vtlb-berekening geen rekening gehouden met de collectieve ziektekostenpremie ter medeverzekering van de echtgenote van [X.], omdat de partner op wie de schuldsaneringsregeling niet van toepassing is, de eigen ziektekostenpremie dient te voldoen. De echtgenote van [X.] had door het aanvragen van de algemene heffingskorting een eigen inkomen kunnen verwerven, waarvan zij haar aandeel in de collectieve ziektekostenpremie had kunnen voldoen. Bovendien was [X.] buiten gemeenschap van goederen gehuwd, waardoor het “wringt” dat [X.] toch bepaalde lasten voor zijn echtgenote heeft betaald. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het aandeel in de collectieve ziektekostenpremie van de echtgenote van [X.] niet ten laste van de schuldeisers mag komen.
3.3. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.3.1. Zoals blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof, komt de onderhavige procedure in de kern op het volgende neer: de buiten gemeenschap van goederen gehuwde [X.] en diens echtgenote waren op het moment dat [X.] werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling collectief verzekerd tegen de risico’s van ziektekosten; de premie werd betaald door [X.] en hij achtte zich moreel verplicht die betalingen voort te zetten, ook na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling. Om die reden moet in de visie van [X.] bij de bepaling van het vtlb rekening worden gehouden met een verhoging van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof realiseert zich dat andere wettelijke regelingen daarvoor mogelijk ruimte bieden, maar is van oordeel dat de wettelijke schuldsanerings- regeling dat niet doet.
3.3.2. In dat verband stelt het hof voorop dat één van de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling is dat door de inspanningen van de schuldenaar een zo groot mogelijk bedrag in de boedel wordt gebracht ten behoeve van de schuldeisers. De wens van [X.] om te voldoen aan zijn morele verplichting acht het hof in strijd met deze doelstelling. Immers, indien bij de berekening van het voor [X.] geldende vtlb rekening wordt gehouden met het premiebedrag dat [X.] betaalt ten behoeve van zijn echtgenote, komt die premie in feite voor rekening van de schuldeisers van [X.]. De schuldeisers worden daardoor benadeeld, omdat zij uiteindelijk minder uitgekeerd zullen krijgen door de bewindvoerder van [X.].
3.3.3. Dat de echtgenote van [X.] niets van doen wenst te hebben met diens schuldsanering, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof acht het niet juist dat [X.] en zijn echtgenote hun relatieproblemen zouden kunnen afwentelen op de schuldeisers. Bij een goed verloop van schuldsaneringsregeling zou de vrouw te zijner tijd hebben meegedeeld in de lusten van die regeling: een echtgenoot die ‘bevrijd’ is van een schuldenlast van bijna € 150.000,00. Van haar mag dan ook verwacht worden dat zij meedeelt in de lasten door de simpele handeling van het aanvragen van de heffingskorting waarop zij recht had. Zij had daarvan dan zelf de betreffende premie kunnen betalen, waarmee benadeling van de schuldeisers van [X.] niet aan de orde zou zijn geweest.
Dat zou slechts anders zijn geweest, indien de huwelijkse voorwaarden waaronder [X.] is gehuwd zouden bepalen dat zijn echtgenote verplicht is de door hem betaalde premiebedragen aan hem te restitueren. Dienaangaande is echter niets gesteld of gebleken.
3.3.4. Nu de wijze van berekening van het vtlb niet in geschil is, is het hof met de rechter-commissaris en de rechtbank van mening dat het verzoek van [X.] om met terugwerkende kracht vanaf datum toelating tot de wettelijke schuldsanering bij de bepaling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de verhoging van de beslagvrije voet in verband met de premie ziektekostenverzekering van de partner tot 10 juni 2009, dient te worden afgewezen. Het hof ziet geen aanleiding voor een nadere mondelinge behandeling.
3.5. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof na verwijzing:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pouw, Pellis en Walstock en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010.