Registratienummer: Wr 140/36-2010
Datum uitspraak: 13 december 2010
Hoofdzaak: Beklagzaak K09/0126
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de beklagzaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf,
hierna te noemen: “de verzoekster”.
strekkende tot wraking van mr. A. de Lange, mr. F. van Es en mr. J.G. Sillevis Smitt, raadsheren in de beklagkamer van de strafsector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch,
hierna gezamenlijk aan te duiden als “de beklagkamer”.
Verzoekster heeft op 20 april 2009 ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schriftelijk beklag gedaan bij de griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch omtrent het niet-vervolgen van [Y.], zijnde de ex-echtgenoot van verzoekster.
De beklagkamer van het hof heeft deze klacht op 27 oktober 2009 in raadkamer behandeld en beslist tot aanhouding van de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd ten behoeve van nader onderzoek. Op 9 november 2010 heeft de voorgezette behandeling van het klaagschrift plaatsgevonden.
Na afloop van de laatstgenoemde inhoudelijke behandeling heeft verzoekster op 9 november 2010 schriftelijk de wraking van de beklagkamer verzocht, op de gronden zoals in het wrakingsverzoek vermeld. Daarnaast heeft de wrakingskamer ontvangen de schriftelijke toelichting en aanvulling op het wrakingsverzoek d.d. 24 november 2010.
Tevens heeft de wrakingskamer op 2 december 2010 van verzoekster haar als pleitnotities te beschouwen brieven van 26 oktober 2010 en 1 november 2010 ontvangen, welke pleitnotities verzoekster eerder – ten behoeve van de behandeling van de beklagzaak op 9 november 2010 – reeds aan de beklagkamer heeft overgelegd.
Mr. A. de Lange, mr. F. van Es en mr. J.G. Sillevis Smitt hebben te kennen gegeven in de wraking niet te berusten en geen gebruik te maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord of om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek in raadkamer behandeld op 3 december 2010.
Bij die gelegenheid hebben verzoekster en haar raadsvrouwe, mr. S.L.B. Koelman-Duijf, advocaat te Meerssen, het wrakingsverzoek nader toegelicht.
2. Het standpunt van verzoekster
Voor de gronden van de wraking verwijst de wrakingskamer naar het wrakingsverzoek d.d. 9 november 2010 en naar de schriftelijke toelichting en aanvulling op het wrakingsverzoek d.d. 24 november 2010.
3. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek.
4.1. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek sluit de wrakingskamer aan bij de artikelen 512 e.v. Sv. Ingevolge artikel 512 Sv kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van genoemd artikel en artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zich in de onderhavige zaak feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die toewijzing van haar wrakingsverzoek rechtvaardigen. Die feiten en omstandigheden hebben enerzijds betrekking op de gang van zaken voorafgaande aan de zitting van 9 november 2010 en anderzijds op de gang van zaken tijdens de zitting van 9 november 2010.
4.4. Wat de gang van zaken voorafgaande aan de zitting van 9 november 2010 betreft heeft verzoekster als concrete bezwaren naar voren gebracht dat de vraagstelling aan het KLPD, zoals verwoord in het proces-verbaal van de zitting d.d. 27 oktober 2009, te beperkt was. Verder heeft zij aangevoerd dat de beantwoording van de vragen die waren gesteld aan het KLPD is gefrustreerd door het niet beschikbaar stellen van de benodigde logboeken. Ook heeft zij bezwaar gemaakt tegen het feit dat zij niet, althans niet onbeperkt of pas na aandringen, de beschikking heeft gekregen over processtukken. Tenslotte heeft zij bezwaar gemaakt tegen de lange tijd die is verstreken tussen de behandeling op 27 oktober 2009 en de voortzetting van de behandeling op 9 november 2010.
4.5. Omtrent het bezwaar van verzoekster tegen de vraagstelling aan het KLPD zoals verwoord in het proces-verbaal van de zitting d.d. 27 oktober 2009, is de wrakingskamer van oordeel dat – nog afgezien daarvan dat niet is toegelicht waarom dit bezwaar nu pas is aangevoerd en niet direct na de behandeling op 27 oktober 2009 – het niet aan de wrakingskamer is om te beoordelen of de beklagkamer de juiste vragen aan het KLPD heeft gesteld. Ter beoordeling staat slechts of uit die vraagstelling in redelijkheid een vooringenomenheid jegens verzoekster kan worden afgeleid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
4.6. Het ter beschikking stellen van de logboeken, bedoeld in de vraagstelling aan het KLPD, was een verantwoordelijkheid van de advocaat-generaal, zoals ook in het proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2009 is vermeld. Een concreet verwijt op dit punt jegens (de voorzitter van) de beklagkamer is door verzoekster niet genoemd.
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op het bezwaar van verzoekster tegen de lange tijd tussen de zitting van 27 oktober 2009 en de voortzetting op 9 november 2010.
4.7. Wat het ter beschikking stellen van processtukken betreft geldt in het algemeen, zoals aangevoerd door de advocaat-generaal, dat in beklagzaken ex artikel 12 Sv terughoudendheid dient te worden betracht bij het verstrekken van stukken aan een klager, dit met het oog op de bescherming van de belangen van de beklaagde of met het oog op andere zwaarwichtige belangen, zoals bedoeld in artikel 12f Sv.
Verzoekster heeft als concreet stuk, waarvan toezending aan haar zou zijn geweigerd, het proces-verbaal van het KLPD d.d. 19 februari 2010 genoemd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is echter gebleken dat dit proces-verbaal, na een daartoe gedaan schriftelijk verzoek van de advocaat van verzoekster, aan haar (vóór de zitting van 9 november 2010) ter beschikking is gesteld.
In het licht van het voorgaande kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat de gang van zaken met betrekking tot het ter beschikking stellen van stukken, blijk geeft van vooringenomenheid jegens verzoekster.
4.8. Wat de gang van zaken ter terechtzitting van de beklagkamer d.d. 9 november 2010 betreft, heeft verzoekster verklaard dat zij, als gevolg van een aantal aan haar gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, het gevoel had dat zij zelf in de beklaagdenbank zat, in plaats van de beklaagde, de heer [Y.]. Verzoekster doelt hierbij in het bijzonder op:
- de vraag van de oudste raadsheer naar de personen die, naast de beklaagde, van de desbetreffende computer gebruik maakten;
- de opmerking van de oudste raadsheer omtrent het gemak waarmee een harde schijf kan worden vervangen;
- de vraag van de jongste raadsheer of verzoekster vermoedde dat beklaagde zich ten aanzien van zijn eigen kinderen ook schuldig heeft gemaakt aan onderhavige vermeende strafbare feiten alsmede de opmerking van deze raadsheer (naar aanleiding van het antwoord van verzoekster) dat het kijken van kinderporno niet hetzelfde is als het daadwerkelijk bedrijven van wat er is te zien.
Verzoekster stelt dat de vraag en de opmerking van de oudste raadsheer haar het gevoel hebben gegeven dat zij ervan werd beschuldigd zelf de hand te hebben gehad in het aantreffen van kinderporno op de desbetreffende computer.
Met betrekking tot de vraag en de opmerking van de jongste raadsheer stelt verzoekster dat daarmee de suggestie is gewekt dat de jongste raadsheer het kijken met kinderen naar kinderporno een normale zaak vindt.
4.9. De wrakingskamer stelt bij de beoordeling van hetgeen verzoekster heeft gesteld omtrent de aan haar gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen voorop dat, in een zaak als de onderhavige, waarin een klager bij de beklagkamer van het hof feiten en omstandigheden aanvoert ten betoge dat er een strafrechtelijke vervolging moet worden ingesteld jegens een beklaagde, het tot de taak van de beklagkamer hoort om de aangevoerde feiten en omstandigheden kritisch te beoordelen en daaromtrent, zo nodig, klager kritisch te bevragen. De beklagkamer moet immers bij de beoordeling van het klaagschrift niet alleen het belang van de klager voor ogen houden, maar ook het belang van de beklaagde en het algemeen belang.
De wrakingskamer merkt verder op dat de vraag en de opmerking van de jongste raadsheer kennelijk is ingegeven door de inhoud van de brieven van verzoekster aan de beklagkamer van 26 oktober 2010 en 1 november 2010, in welke brieven zij stelt: "Hierdoor dreigen kleine kinderen te worden overgeleverd aan de vermoedelijke dader van het misdrijf kindermisbruik." Gelet op deze stellingname van verzoekster zijn de hiervoor bedoelde vraag en opmerking van de jongste raadsheer niet onbegrijpelijk.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan, in het licht van het voorgaande, omtrent de vraagstelling ter terechtzitting in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat daaruit een vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt.
4.10. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster nog aangevoerd dat zij tijdens de zitting van de beklagkamer d.d. 9 november 2010 ten onrechte geen gelegenheid heeft gehad om te reageren op hetgeen door de advocaat-generaal was aangevoerd.
Hieromtrent overweegt de wrakingskamer dat, anders dan verzoekster lijkt te veronderstellen, aan een klager in een artikel 12 Sv-procedure niet de mogelijkheid moet worden geboden om als laatste het woord te voeren. De beklagkamer beslist na het horen van klager, de beklaagde (indien deze aanwezig is) en de advocaat-generaal. Omtrent de gang van zaken tijdens de zitting op 9 november 2010, zoals deze blijkt uit het opgemaakte proces-verbaal, kan in redelijkheid niet geconcludeerd worden dat daaruit een vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt.
4.11. De conclusie op grond van het voorgaande is dat zich in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de beklagkamer jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster (kennelijk) dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt ook indien de door verzoekster genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien.
Een en ander betekent dat het wrakingsverzoek als ongegrond moet worden afgewezen.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de beklagzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de raadsvrouwe, de advocaat-generaal en de raadsheren mr. A. de Lange, mr. F. van Es en mr. J.G. Sillevis Smitt.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. N.J.M. van Etten, voorzitter, mr. G.J. van Muijen en mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2010.