ECLI:NL:GHSHE:2010:BO3626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004310-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging tenlastelegging in herzieningsprocedure

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2010 uitspraak gedaan in een herzieningsprocedure. De zaak betreft een vordering tot wijziging van de tenlastelegging tijdens de herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en opzetheling, maar de herzieningsrechter heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging afgewezen. Volgens artikel 476 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering mag de herzieningsrechter alleen veroordelen voor een ander strafbaar feit als dit oorspronkelijk ook ten laste was gelegd. De wetgever heeft bij de wijziging van artikel 415 Sv in 1995 niet bedoeld om de tenlastelegging in herzieningsprocedures te kunnen wijzigen. De verdachte was eerder veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het onder 7 ten laste gelegde feit, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De Hoge Raad had eerder de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, maar alleen voor het onder 7 bewezen verklaarde feit. Het hof heeft de zaak opnieuw behandeld en de straf voor de overige feiten vastgesteld op 25 maanden gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004310-09
Uitspraak : 10 november 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van de aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 november 2003, parketnummer
21-001542-03 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring De Weg te Amsterdam.
Herziening
De verdachte is bij voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem ter zake van:
- diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feiten 1, 2, 7, 8 en 10) en
- diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feit 4) en
- het medeplegen van opzetheling (feit 6)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest.
Bij arrest van 17 november 2009, nr. S 07/12824 Hs, heeft de Hoge Raad der Nederlanden de aanvraag tot herziening van genoemd arrest gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover zij betrekking heeft op het onder 7 bewezen verklaarde feit, met bevel -voor zover nodig- tot opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de zaak naar dit hof verwezen, opdat de zaak op de voet van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor de overige feiten op de voet van artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf te bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in herziening alsmede van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem d.d. 6 november 2003 en het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 12 november 2002, 17 december 2002 en 25 februari 2003.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt, na de beslissing van het hof tot afwijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, in dat het hof het arrest van het gerechtshof Arnhem, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 7 ten laste gelegde en dat het hof de straf voor de onder 1, 2, 4, 6, 8 en 10 bewezen verklaarde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan herziening
Het arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 20 november 2003 zal – voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen – worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
De advocaat-generaal heeft tijdens de procedure in herziening wijziging van de tenlastelegging gevorderd, in dier voege dat onder het ten laste gelegde feit 7 (gekwalificeerde diefstal) geheel subsidiair zou moeten worden toegevoegd het strafbare feit van artikel 416 (opzetheling) dan wel van artikel 417bis (schuldheling) van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft deze vordering afgewezen op grond van het volgende.
Artikel 476, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de herzieningsrechter mag veroordelen ter zake van een ander strafbaar feit dan waarop de bestreden uitspraak was gebaseerd, doch slechts indien dat strafbare feit hem oorspronkelijk mede was ten laste gelegd. Hieruit volgt dat tijdens de procedure in herziening de tenlastelegging niet meer kan worden gewijzigd door toevoeging aan de oorspronkelijke tenlastelegging van een ander strafbaar feit, zoals in casu opzet/schuldheling. Weliswaar is in 1995 via een aanpassing van artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering de schriftelijke wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep mogelijk gemaakt, maar uit niets blijkt dat de wetgever daarbij mede het oog heeft gehad op het rechtsgeding voor het herzieningshof.
Aan verdachte is, voor zover thans nog van belang, ten laste gelegd dat:
7.
hij op of omstreeks 13 januari 2002 te gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijf op de [adres] heeft weggenomen een Clarion navigatiesysteem, een navigatiecomputer, een cd-speler, een computer, drie versterkers en/of een Vdo-scherm, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] bv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit stelt het hof vast dat de kern van het bewijs wordt gevormd door het resultaat van de geuridentificatieproef die op 23 september 2002 werd verricht door de interregionale speurhondendienst van de regiopolitie, ressort Arnhem. Gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 22 april 2008, LJN BC8789, waarbij is overwogen dat de onderzoeken in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 uitgevoerd door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland, moeten worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat de resultaten van die geuridentificatieproeven onvoldoende betrouwbaar zijn, kan het resultaat van deze proeven ook in de onderhavige zaak niet worden gebezigd tot het bewijs.
De verdachte ontkent dat hij dit feit heeft gepleegd. Het onder 7 ten laste gelegde feit kan, nu ook overigens ter zake geen bewijs voor de betrokkenheid van verdachte voorhanden is, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, niet bewezen worden verklaard, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken
Op te leggen straf met betrekking tot de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten
Het hof zal, gelet op artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de hierna in de beslissing nader te noemen straf bepalen ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen door het hof Arnhem bewezen verklaarde feiten.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van de door het gerechtshof Arnhem bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 september 2010 reeds voor het onherroepelijke arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 20 november 2003 ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is gepleegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Het hof, rechtdoende na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
Vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 november 2003 waarvan herziening, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de aan de verdachte opgelegde hoofdstraf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezen verklaarde en gekwalificeerde feiten, bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd onder parketnummer 07-240066-02 (feiten 1, 2, 4 en 6 subsidiair) en 07-065482-02 (feiten 8 en 10) op een gevangenisstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) maanden.
Bepaalt dat de reeds vroeger krachtens de vernietigde uitspraak voor het feit ondergane straf, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. P.A.M. Hendriks,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 10 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.A.M. Hendriks is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.