8.8.2. Volgens artikel C.1 van het Sociaal Plan, eerste alinea, voorlaatste en laatste zin, houdt de vertrekstimuleringsregeling in dat een werknemer op vrijwillige basis ontslag neemt en in aanmerking komt voor een eenmalige uitkering en dat deze uitkering gelijk is aan de voor betrokkene geldende kantonrechtersformule (factor C=1, doch nooit meer dan de verwachte inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd).
De taalkundige betekenis die het woord ‘inkomen’ normaal gesproken in het maatschappelijk verkeer heeft, laat open dat het in de samenstelling ‘inkomensderving’ ook om meer kan gaan dan alleen ‘verlies aan inkomen uit (enkel) arbeid, verlies aan (enkel) loon, ‘gemis aan (enkel) salaris’. Een WW-uitkering als waarop [Y.] na het einde van de arbeidsovereenkomst recht krijgt, komt in de plaats van het eerder verdiende loon, zodat naar het oordeel van het hof hier bij de vaststelling van de omvang van het bedrag dat een werknemer aan inkomen gaat derven tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd, rekening mag worden gehouden. De taalkundige uitleg staat aan deze uitleg niet in de weg.
Anderzijds volgt uit de bewoordingen “de verwachte inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd” van art. C.1 niet zonder meer dat hiermee bedoeld is het verschil tussen het tot de pensioengerechtigde leeftijd te genieten salaris en de in plaats daarvan te genieten WW-uitkering (en vervolguitkeringen).
In het Sociaal Plan staat in onderdeel A.2 (‘Definities’) onder 13, slot, te lezen dat het op basis van de kantonrechtersformule berekende bedrag nooit meer zal zijn dan de verwachte inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd (conform de toelichting van de kantonrechters in het kader van de kantonrechtersformule). Gelet op deze uitdrukkelijke verwijzing naar de toelichting op de kantonrechtersformule dient bij de uitleg van meerbedoelde zinsnede acht geslagen te worden op aanbeveling 3.5 van de Aanbevelingen. Tegen het dienovereenkomstige oordeel van de kantonrechter is ook geen grief (van de zijde van [Y.]) gericht.
Aanbeveling 3.5 behorend bij de kantonrechtersformule luidt als volgt: “De vergoeding zal -behoudens eventuele immateriële schade- niet hoger zijn dan de te verwachte inkomstenderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Een 63-jarige man met 20 dienstjaren zou bij toepassing van de formule een vergoeding ontvangen die hoger ligt dan zijn redelijke te verwachten inkomstenderving.”
In het feit dat kantonrechters bij hantering van de kantonrechtersformule en aanbeveling 3.5 bij vaststelling van de mate van inkomensderving met de WW-uitkering rekening plegen te houden, ziet het hof een bevestiging van de visie dat een uitleg naar objectieve maatstaven ertoe leidt dat bij het begrip ‘inkomensderving’ rekening moet worden gehouden met de naar redelijke verwachting te verkrijgen sociale zekerheidsuitkering. Daarbij acht het hof niet relevant of en in hoeverre van [Y.] (in subjectieve zin) gevergd kan worden dat hij zich in de toepassing van (aanbeveling 3.5 van) de kantonrechtersformule verdiept.
Dat bij andere regelingen in het Sociaal Plan wel in taalkundige zin tot uitdrukking wordt gebracht dat rekening wordt gehouden met een na ontslag door de werknemer te ontvangen uitkering betekent naar het oordeel van het hof niet dat hieruit a contrario kan worden afgeleid dat een dergelijke wijze van maximalisering kennelijk niet geldt voor de vertrek- stimuleringsregeling. Voor zover [Y.] dit betoogt en de kantonrechter dit heeft bedoeld met het slot van r.o. 4.8 acht het hof dit onjuist.
De formuleringen in het Sociaal Plan van de Vrijwillige Ouderenregeling 60+ en de Ouderenregeling geven aan dat in ieder geval in die regelingen als uitgangspunt geldt dat de uitkering niet meer is dan het loon bij werken. Het hof acht dit ook voor de vertrekstimuleringsregeling een aannemelijk rechtsgevolg. [Y.] heeft niet betwist dat zijn inkomen na ontslag met een niet vanwege een WW-uitkering afgetopte vergoeding aanzienlijk meer zou bedragen dan zijn laatst verdiende loon.
Een dergelijke inkomensverhoging strookt niet met het beoogde doel van een sociaal plan, te weten het opvangen van de gevolgen van verlies van inkomen als gevolg van een reorganisatie.
Het door [Y.] aangevoerde (van de kantonrechter overgenomen) argument dat bij een uitkering van een bedrag ineens altijd de mogelijkheid bestaat dat men per saldo over meer inkomsten per maand kan beschikken dan 100% van zijn eerder verdiende maandloon plus toeslagen, gaat naar het oordeel van het hof op voor de situatie dat die extra inkomsten bij vaststelling van het bedrag ineens nog niet te verwachten zijn, maar niet voor de onderhavige situatie dat [Y.] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid recht op een WW-uitkering zal hebben bij gebruikmaking van de vertrekstimulerings- regeling en dat hij daarvan op de hoogte was (gebracht). En dat laatste is in deze zaak aan de orde.
Dat aanvankelijk door [X.] onjuiste berekeningen zijn gemaakt omdat, aldus de verklaring van [X.] hiervoor, men van een oud Sociaal Plan was uitgegaan, doet aan al hetgeen hierboven met betrekking tot de objectieve uitleg is overwogen niet af. Niet is immers gebleken dat aanvankelijk (ook) van een andere uitleg van het Sociaal Plan is uitgegaan.