ECLI:NL:GHSHE:2010:BN9585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.003.256
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Aarts
  • S. Smeenk-van der Weijden
  • M. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij letselschade door verkeersongeval met taxibusje en verzekeringsmogelijkheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [A.] tegen de vennootschap onder firma Regiotaxi [B.] en andere geïntimeerden. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 5 september 1999, waarbij [A.] letselschade opliep tijdens zijn werk als taxichauffeur. De centrale vraag was of Regiotaxi zich als goed werkgever had gedragen door [A.] bloot te stellen aan onredelijke risico's en of zij voldoende had gezorgd voor een behoorlijke verzekering van [A.]. Het hof oordeelde dat er geen schending was van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid van hun werknemers.

Het hof heeft een deskundigenonderzoek gelast om de verzekeringsmogelijkheden in 1999 te onderzoeken. De deskundige, prof. mr. J.G.C. Kamphuisen, concludeerde dat de Schade Verzekering Inzittenden (SVI) in 1999 slechts door een beperkt aantal verzekeraars werd aangeboden en dat de kans klein was dat een verzekeraar bereid zou zijn geweest om het risico van taxivervoer in een personenbusje te dekken. Het hof volgde de bevindingen van de deskundige en oordeelde dat Regiotaxi niet tekort was geschoten in haar verplichtingen jegens [A.].

De uitspraak van het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [A.] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof concludeerde dat Regiotaxi niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het ontbreken van een adequate verzekering, aangezien de mogelijkheden in 1999 zeer beperkt waren. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van letselschade en de rol van verzekeringen in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.003.256
arrest van de achtste kamer van 28 september 2010
in de zaak van
[A.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen,
tegen:
1. de vennootschap onder firma REGIOTAXI [B.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [C.],
3. [D.],
4. [E.],
allen wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 september 2009 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom onder rolnummer 05-2096 gewezen vonnis van 14 december 2005.
15. Het tussenarrest van 22 september 2009
Bij genoemd arrest is een deskundigenbericht gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
16. Het verdere verloop van de procedure
16.1. Het door de deskundige, prof.mr. J.G.C. Kamphuisen, uitgebrachte deskundigenbericht (met drie bijlagen) is op 13 april 2010 ter griffie van het hof binnengekomen.
16.2. Vervolgens heeft [A.] een memorie na deskundigenbericht genomen, waarna Regiotaxi een memorie van antwoord na deskundigenbericht heeft genomen.
16.3. Ten slotte hebben partijen de gedingstukken in kopie overgelegd en uitspraak gevraagd.
17. De verdere beoordeling
17.1. Met grief 2 en de daarop gegeven toelichting heeft [A.] de vraag aan de orde gesteld of Regiotaxi zich als een goed werkgever heeft gedragen door [A.] in verband met zijn werk, waarin hij diende deel te nemen aan het verkeer, bloot te stellen aan meer dan normale risico’s waarbij hij letselschade heeft opgelopen met grote fysieke en financiële gevolgen. Volgens [A.] is deze schade merendeels onverzekerd, terwijl Regiotaxi voldoende draagkrachtig is om schades als de onderhavige te compenseren dan wel het op de weg van Regiotaxi had gelegen om een adequate verzekering af te sluiten ter dekking van risico’s als de onderhavige (zie rechtsoverweging 4.2.8 van het tussenarrest van 1 juli 2008).
17.2. De vraag diende te worden beantwoord of Regiotaxi, uit hoofde van haar verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, voldaan heeft aan haar verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van [A.] (zie rechtsoverweging 4.2.13 van eerder genoemd tussenarrest).
17.3. Aangezien niet vaststond of de door Regiotaxi in 1999 getroffen verzekering van [A.], gelet op alle omstandigheden van het geval, een behoorlijke verzekering was, heeft het hof een deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht (zie rechts- overweging 9.5 van het tussenarrest van 31 maart 2009) en bij tussenarrest van 22 september 2009 prof. mr. J.G.C. Kamphuisen tot deskundige benoemd, ter beantwoording van de in dat arrest genoemde vijf vragen.
17.4. Aan de hand van het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht dient te worden beoordeeld of Regiotaxi heeft zorg gedragen voor een behoorlijke verzekering van [A.], zoals hiervoor bedoeld. In dat verband overweegt het hof dat het de bevindingen van de deskundige overneemt en geheel tot de zijne maakt.
17.5. Het hof heeft aan de deskundige ter beantwoording de vraag voorgelegd wat ten tijde van het ongeval (op 5 september 1999) de mogelijkheden waren voor Regiotaxi als taxionderneming om zich ten behoeve van de in haar dienst werkzame taxichauffeurs te verzekeren tegen het risico op letselschade (waaronder begrepen gevolgschade), overige materiële en immateriële schade van die taxichauffeurs als gevolg van een verkeersongeval aan de taxichauffeur als bestuurder overkomen tijdens het uitvoeren van de taxiritten (vraag A).
17.6. Volgens de deskundige was alleen van de Schade Verzekering Inzittenden (SVI) met de nodige zekerheid te zeggen dat een dergelijke verzekering de in vraag A genoemde schadesoorten zou hebben vergoed, indien de verzekerde som hoog genoeg zou zijn geweest. In beginsel zou het sluiten van een verzekering met een daarvoor voldoende hoge limiet in 1999 geen probleem hebben hoeven opleveren, maar in 1999 werd het product SVI slechts door een gering aantal verzekeraars gevoerd. Volgens de deskundige was de kans echter klein dat een autoverzekeraar die SVI in 1999 voerde bereid zou zijn geweest het onderhavige risico in dekking te nemen. De door de deskundige geconsulteerde marktleidende verzekeraars die SVI in 1999 voerden (Nationale Nederlanden en Delta Lloyd) zouden in elk geval niet bereid zijn geweest het risico te verzekeren. Nationale Nederlanden accepteerde in 1999 geen taxibedrijven en huurauto’s met chauffeur. Delta Lloyd verzekerde in 1999 geen personenvervoer met busjes en autobussen. De deskundige acht de kans voorts uitermate gering dat een kleine verzekeraar op een individuele vraag uit de markt in 1999 de moeite zou hebben willen nemen en de onzekerheid zou hebben willen dragen om naar aanleiding van een individuele vraag uit de markt dit verzekeringsproduct als maatproduct aan te bieden. Hoewel niet uitgesloten kan worden dat één van de omstreeks honderd autoverzekeraars en de vermoedelijk minder dan tien verzekeraars die in 1999 SVI voerden, bereid zou zijn geweest het onderhavige risico in dekking te nemen, acht de deskundige die kans klein. Van de door de deskundige geconsulteerde marktleidende verzekeraars zou geen enkele bereid zijn geweest het risico te verzekeren. De deskundige heeft geen enkele verzekeraar kunnen vinden die in 1999 het concrete risico uit deze zaak zou hebben geaccepteerd.
17.7. [A.] heeft bij memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat uit het deskundigenbericht volgt dat de SVI door enkele verzekeraars in 1999 als product werd gevoerd en dat dit met name de grote verzekeraar Nationale Nederlanden betrof. Voorts heeft [A.] betoogd dat uit het deskundigenbericht volgt dat door de deskundige niet kan worden uitgesloten dat andere verzekeraars dan de marktleidende, een onderhavig risico wel in verzekeringsdekking zouden hebben genomen.
17.8. Naar het oordeel van het hof gaan deze stellingen van [A.] niet op. Het hof neemt hierbij in navolging van de deskundige als uitgangspunt dat alleen van de SVI met de nodige zekerheid kan worden gezegd dat deze de ten processe bedoelde schadesoorten zou hebben vergoed. Blijkens het deskundigenbericht voerde Nationale Nederlanden in 1999 de SVI wel, maar accepteerde deze verzekeraar geen taxibedrijven zoals Regiotaxi. Ook Delta Lloyd voerde in 1999 weliswaar de SVI, maar verzekerde geen personenvervoer met busjes en autobussen, zodat Regiotaxi evenmin bij Delta Lloyd terecht had gekund. Nu de deskundige de kans klein acht dat een verzekeraar het hier bedoelde risico in dekking zou hebben willen nemen en hij geen enkele verzekeraar heeft kunnen vinden die in 1999 het concrete risico uit deze zaak, te weten taxivervoer in een personenbusje, zou hebben geaccepteerd, kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat Regiotaxi, door enkel (in overeenstemming met de CAO) een collectieve ongevallen inzittendenverzekering af te sluiten, is tekort geschoten in de op haar rustende verplichting zich als goed werkgever jegens [A.] te gedragen.
17.9. [A.] heeft bij memorie na deskundigenbericht voorts aangevoerd dat voor zover de marktleidende verzekeraars al geen taxibedrijven zouden hebben geaccepteerd, dit evenmin uitsluit dat [A.] zelf de mogelijkheid had om zich te kunnen voorzien van een behoorlijke verzekering. Van Regiotaxi had mogen worden verlangd dat zij [A.] een vergoeding zou hebben toegekend, waarmee hij in staat zou zijn gesteld een behoorlijke verzekering af te sluiten. Volgens [A.] is Regiotaxi op dit punt tekort geschoten.
17.10. Het hof gaat er, zoals gezegd, vanuit dat enkel de SVI de in vraag A genoemde schadesoorten zou hebben vergoed. Nu de deskundige, zoals in rechtsoverweging 17.8 overwogen, geen enkele verzekeraar heeft kunnen vinden die in 1999 op basis van een SVI het concrete risico in deze zaak zou hebben geaccepteerd, is niet aannemelijk dat [A.] in 1999 zelf een dergelijke verzekering had kunnen afsluiten. Dientengevolge is Regiotaxi evenmin op dit punt jegens [A.] tekort geschoten in de op haar rustende verplichting zich als goed werkgever te gedragen.
17.11. De slotsom is dat ook grief 2 faalt. Het bestreden vonnis wordt met verbetering en aanvulling van de gronden bekrachtigd en [A.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.
18. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [A.] in de proceskosten van het hoger beroep (inclusief de kosten van het deskundigenbericht ad € 3.570,-- inclusief BTW), welke kosten aan de zijde van Regiotaxi tot de dag van deze uitspraak worden begroot op:
- € 248,-- voor het vastrecht in hoger beroep;
- € 1.788,-- aan salaris voor het hoger beroep;
- € 2.000,-- aan betaald voorschot op het deskundigenbericht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Smeenk-van der Weijden en Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 september 2010.