ECLI:NL:GHSHE:2010:BN9375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.044.337
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. den Hartog Jager
  • J. van Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschappen en boedelbeschrijving in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen, die respectievelijk in 1996 en 1955 zijn overleden. Appellant [X.] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin een boedelbeschrijving werd gelast. [Y.], de geïntimeerde, heeft recht op een boedelbeschrijving, ondanks het tijdsverloop sinds het overlijden van de ouders. Het hof overweegt dat het recht en belang van [Y.] voortvloeit uit haar deelgenootschap in de nog te verdelen gemeenschappen. Het hof stelt vast dat het recht op een boedelbeschrijving kan worden gelast, zelfs als er geen volledige of correcte beschrijving meer kan worden opgemaakt. De kosten van de boedelbeschrijving zijn niet zodanig dat deze niet van [X.] kunnen worden gevergd, aangezien hij ook deelgenoot is in de gemeenschappen.

Het hof oordeelt verder dat de grief van [X.] faalt, omdat het verzoek om een boedelbeschrijving niet als chicaneus kan worden aangemerkt. Het hof wijst erop dat het verzoek niet alleen dient om de samenstelling van de gemeenschappen te achterhalen, maar ook om te onderzoeken of er vorderingen bestaan. Rechtsverwerking kan niet enkel worden gebaseerd op tijdsverloop, en het hof concludeert dat er geen bewijs is dat [Y.] haar recht op verdeling heeft prijsgegeven. De rechtbank heeft de belangen van de partijen goed afgewogen en het hof bekrachtigt het vonnis, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.044.337/01
arrest van de zevende kamer van 28 september 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen: [X.],
advocaat: mr. A.L.M. van Uden,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [Y.],
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 augustus 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 126224 HA ZA 08-70 gewezen vonnis van 8 juli 2009 tussen [X.] en der partijen zus [Z.] – verder [Z.] te noemen - als gedaagden en [Y.] als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis in het bevoegdheidsincident van 4 juni 2008, LJN BD3309.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, – primair – de vorderingen van [Y.] af te wijzen en te bevelen dat de gemeenschappen slechts gedeeltelijk worden ontbonden in dier voege dat enkel de onroerende zaken zullen worden verdeeld, en – subsidiair – de verdeling voor drie jaren uit te sluiten, kosten rechtens.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestre¬den.
2.3. [X.] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om de verdeling van de nalatenschappen van de vader – [A.], overleden in 1996 - en de moeder – [B.], overleden in 1955 - van partijen en [Z.], alsmede van een eenvoudige gemeenschap die is ontstaan door de aankoop door vader van enige gronden op naam van de (drie) kinderen [A.] gezamenlijk.
4.2. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank – kort gezegd – een boedelbeschrij-ving gelast (4.1), een notaris benoemd (4.2), gedaagden veroordeeld om mee te werken aan de verdeling (4.3), bepaald dat deze verdeling zal plaats- vinden ten overstaan van de benoemde notaris (4.4), een onzijdige persoon benoemd (4.5), de proceskosten gecompenseerd (4.6) en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard (4.7).
4.3. Grief 1
4.3.1. Deze grief luidt:
Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld dat er geen zodanige feiten en omstandigheden waren dat [Y.] het recht op een boedelbeschrijving diende te worden ontzegd.
4.3.2. [X.] voert vier redenen aan waarom [Y.] het recht op een boedelbeschrijving moet worden ontzegd. Kort samengevat zijn dat de volgende redenen:
- gelet op het tijdsverloop kan geen correct en volledig overzicht meer worden gemaakt van alle schenkingen en leningen. Partijen zullen derhalve niet veel wijzer, maar wel armer worden;
- er staat niet vast dat [Y.] iets van haar broer of zus te vorderen heeft;
- de vordering is chicaneus omdat de vordering nergens toe kan leiden;
- [Y.] heeft het recht tot vordering van de verdeling verwerkt.
4.3.3. De grief faalt waartoe het hof het volgende in overweging neemt.
Een boedelbeschrijving kan worden gelast indien het recht daartoe en het belang daarbij summierlijk aannemelijk wordt gemaakt. In het onderhavige geval volgt het recht en belang van [Y.] reeds uit het feit dat zij deelgenoot is van de nog te verdelen gemeenschappen. Het is haar recht om de samenstelling van die gemeenschappen - zoveel nog mogelijk – te achterhalen. Zij kan daarbij belang hebben omdat niet valt uit te sluiten dat zij rechthebbende zal blijken te zijn.
De omstandigheid dat er geen correcte of volledige boedelbeschrijving meer kan worden opgemaakt staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Er kan een beschrijving worden opgemaakt van wel bekende feiten en omstandigheden. Van [X.] kan, net als van [Z.], worden verlangd dat hij zich behoorlijk en zorgvuldig inspant aan de totstandkoming van een zo volledig mogelijke beschrijving. Op voorhand staat niet vast dat zodanige beschrijving voor [Y.] geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht brengt.
Ook de omstandigheid dat met het opmaken van de beschrijving kosten zijn gemoeid staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Gesteld noch gebleken is dat het gaat om zodanig hoge kosten dat van [X.], naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, niet kan worden gevergd dat hij die, als deelgenoot in de gemeenschappen, zal maken.
Voor toewijzing van de vordering is niet vereist dat op voorhand vaststaat dat de verzoekende partij een vordering zal krijgen op de andere deelgenoten. De boedelbeschrij-ving dient er immers toe te onderzoeken en eventueel vast te stellen of zodanige vordering mogelijk bestaat.
Naar het oordeel van het hof kan het onderhavige verzoek niet als chicaneus – in juridische bewoordingen: als misbruik van recht – worden aangemerkt. Dat het verzoek irreëel zou zijn of enkel ‘genoegdoening’ tot doel zou hebben heeft het hof niet kunnen vaststellen. Op het resultaat van de boedelbeschrijving kan niet worden vooruitgelopen, temeer niet in het licht van de erkenningen door [X.] dat er schenkingen en leningen hebben plaatsgevonden.
Rechtsverwerking kan niet worden gegrond op enkel tijdsverloop. Ook de in de conclusie van antwoord in eerste aanleg (genomen namens [X.]) opgesomde omstandigheden leveren geen rechtverwerking op reeds omdat daaruit niet – zeker niet ondubbelzinnig – blijkt dat [Y.] haar recht op verdeling heeft prijsgegeven. Het hof merkt hierbij op dat, blijkens de brief van [Y.] aan de notaris van 2 november 1997, [Y.] haar medewerking weigert aan overleg juist omdat [Z.] niet bereid is tot ‘het overleggen van de hiervoor benodigde gegevens’. Tegen deze achtergrond is de gevorderde boedelbeschrijving juist geïndiceerd.
4.4. Grief 2
4.4.1. Deze grief luidt:
De rechtbank heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van de aan haar krachtens artikel 3:178 lid 3 BW toekomende bevoegdheid om de gevorderde verdeling voor drie jaar uit te sluiten.
4.4.2. Ingevolge genoemde wetsbepaling kan de rechter, op verlangen van een deelgenoot, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen groter zijn dan die door de verdeling worden gediend, een vordering tot verdeling voor drie jaren uitsluiten.
Anders dan [Y.] aanvoert is het hier geuite verlangen niet een vordering (in reconventie) die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Ook in hoger beroep kan voor het eerst uitstel worden verlangd.
4.4.3. Naar het oordeel van het hof heeft [X.] niet zodanige belangen gesteld dat uitstel van de verdere verdeling gerecht- vaardigd is. Zo kunnen de omstandigheid dat de gemeenschappen reeds deels feitelijk zijn verdeeld, dat nog niet vaststaat of [Y.] wel een vordering op haar broer en zus krijgt, de bestaande en bestendige situatie en de eventueel te maken kosten, een oponthoud van de verdeling niet rechtvaardigen. Het inmiddels lange tijdsverloop sedert het overlijden van de ouders van partijen noopt juist tot een onmiddellijke verdeling. Daarbij komt dat hetgeen [X.] stelt in feite niet leidt tot uitstel, maar tot afstel van de verdeling.
4.4.4. De grief faalt mitsdien.
4.5. Op het preliminaire verweer van [Y.] ([X.] is nog niet in gelegenheid geweest daarop te reageren) behoeft het hof niet in te gaan. Overigens was het beroep op de exceptio plurium litis consortium niet opgegaan. Het staat [X.] vrij zich te verzetten tegen de hem opgelegde verplichting om medewerking te verlenen aan de boedelbeschrijving en om uitstel, voor wat hem betreft, van de verdeling te verlangen, zonder dat [Z.] daarin wordt betrokken.
4.6. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 september 2010.