ECLI:NL:GHSHE:2010:BN9211

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K09/0416
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid klaagster in haar beklag ex artikel 12 Sv. inzake brandstichting en vernieling

In deze zaak heeft klaagster op 1 april 2008 aangifte gedaan van brandstichting en/of vernieling, gepleegd door beklaagden. De officier van justitie heeft klaagster op 21 augustus 2009 geïnformeerd dat het feit niet in de dagvaarding van beklaagden was opgenomen, maar dat het bij de strafzaak tegen hen zou worden betrokken. Klaagster heeft hierop op 22 oktober 2009 een klaagschrift ingediend bij het hof, waarin zij verzocht om vervolging van de beklaagden. De advocaat-generaal heeft het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.

De behandeling van de zaak vond plaats op 9 maart 2010, waarbij klaagster niet aanwezig was. De advocaat-generaal vroeg om aanhouding om te onderzoeken of het feit ad informandum was gevoegd in de strafzaken tegen beklaagden. Op 10 maart 2010 werd vonnis gewezen in die strafzaken, waarin het feit van klaagster als ad informandum was behandeld. Het hof concludeert dat, ondanks het hoger beroep van beklaagden, zij niet opnieuw voor de strafrechter kunnen worden gedagvaard voor het ad informandum gevoegde feit.

Het hof heeft vastgesteld dat klaagster naar behoren is geïnformeerd over de voeging van haar vordering en dat er geen sprake is van 'niet verder vervolgen' in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Daarom verklaart het hof klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag tegen beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2]. Ten aanzien van beklaagde [beklaagde 3] houdt het hof de behandeling aan, zodat deze kan worden opgeroepen om zijn opmerkingen te maken over het beklag.

De beslissing van het hof op 27 april 2010 is dat het beklag tegen beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard, terwijl de behandeling van het beklag tegen beklaagde [beklaagde 3] wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Klachtnummer: K09/0416
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 april 2010 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster],
wonende te Maastricht,
hierna te noemen: klaagster,
over de beslissing van de officier van justitie te Maastricht tot het niet vervolgen van:
[beklaagde 1],
[beklaagde 2],
en
[beklaagde 3],
hierna te noemen: beklaagden en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens brandstichting dan wel vernieling.
De feitelijke gang van zaken.
Op 1 april 2008 heeft klaagster aangifte gedaan van brandstichting dan wel vernieling, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagden.
Op 21 augustus 2009 is namens de officier van justitie aan klaagster bericht dat het feit waarvan zij aangifte heeft gedaan niet in de dagvaarding van beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] is opgenomen, doch dat ter terechtzitting de strafrechter het gehele feitencomplex wordt voorgelegd en dat er bij de op te leggen straf rekening wordt gehouden met voornoemd feit.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 22 oktober 2009 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 26 oktober 2009, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 24 november 2009 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 9 maart 2010 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Klaagster is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om aanhouding van de zaak teneinde haar in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of het onderhavige feit ad informandum is gevoegd en behandeld bij de strafzaken tegen beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2].
Het hof heeft daarop de behandeling van de zaak tot de zitting van 30 maart 2010 aangehouden teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen na te gaan of onderhavige feit ad informandum is gevoegd en behandeld bij de strafzaak tegen beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] en of klaagster naar behoren is geïnformeerd over de voeging van haar vordering en het hof van haar bevindingen nader te berichten.
Op 29 maart 2010 heeft het hof nadere stukken ontvangen van het ressortparket, waaronder de aangifte van klaagster, de dagvaardingen van beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] en de correspondentie van het arrondissementsparket Maastricht aan klaagster waarin zij wordt geïnformeerd over de afdoening van het feit waarvan zij aangifte heeft gedaan.
Op 30 maart 2010 is het klaagschrift in raadkamer van het hof aan de orde gesteld.
De advocaat-generaal heeft het hof geraden klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag.
De beoordeling.
Klaagster vond op 1 april 2008 een briefje in haar brievenbus van de politie met de mededeling dat haar auto die nacht in brand was gestoken. De auto van klaagster stond geparkeerd in de Courtoisstraat te Maastricht. Klaagster constateerde dat de voorzijde van de auto was verbrand.
Beklaagde [beklaagde 1] heeft verklaard dat beklaagde [beklaagde 2] de auto van klaagster in brand heeft gestoken. Beklaagde [beklaagde 1] stelt dat beklaagde [beklaagde 3] zich irriteerde aan het feit dat de auto van klaagster op de voor zijn woning gelegen parkeerplaats stond.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft erkend met een aansteker de voorbumper (het kunststof bij de wielkas) van de auto van klaagster in brand te hebben gestoken. Beklaagde [beklaagde 2] stelt verder dat beklaagde [beklaagde 3] hem had gevraagd dat te doen, omdat die auto op “zijn plek” stond geparkeerd.
Ten aanzien van het beklag, gericht tegen het niet verder vervolgen van beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2], overweegt het hof:
Ad informandum gevoegde feiten welke de rechter verdisconteert in zijn strafoplegging worden aanvankelijk als afgedaan beschouwd in de zin van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de nader ingekomen stukken van het ressortsparket blijkt dat het feit waarvan klaagster aangifte heeft gedaan ad informandum is gevoegd in de strafzaken van beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] én uit die stukken blijkt ook dat klaagster daaromtrent naar behoren is geïnformeerd. Derhalve is er geen sprake van ‘niet verder vervolgen’ in de zin van art 12 van het Wetboek van Strafvordering.
In die strafzaken tegen beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] is op 10 maart 2010 vonnis gewezen. In die vonnissen is met het feit waarvan klaagster aangifte heeft gedaan, als ad informandum gevoegd, rekening gehouden.
Weliswaar is door beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] ieder hoger beroep ingesteld, zodat die vonnissen nog niet onherroepelijk zijn, maar zelfs een vrijspraak in hoger beroep van alle tenlastegelegde feiten zou nog met zich brengen dat beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2], gelet op het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, niet ten tweede male voor bedoelde ad informandum gevoegde zaak voor de strafrechter kunnen worden gedagvaard.
Klaagster kan in zoverre niet in haar beklag jegens beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] worden ontvangen.
Ten aanzien van het beklag, gericht tegen het niet verder vervolgen van beklaagde [beklaagde 3], overweegt het hof:
In de zaak waarop de klacht betrekking heeft het ressortsparket ook een kort uittreksel van zich in het strafdossier bevindende verklaringen toegestuurd.
Daaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 1], [betrokkene 2], [beklaagde 1] en [beklaagde 2] verklaren over de rol van beklaagde [beklaagde 3] in bedoelde zaak.
Beklaagde [beklaagde 1] stelt dat beklaagde [beklaagde 3] zich irriteerde aan het feit dat de auto van klaagster op de voor zijn woning gelegen parkeerplaats stond.
Beklaagde [beklaagde 2] stelt verder dat beklaagde [beklaagde 3] hem had gevraagd dat te doen, omdat die auto op “zijn plek” stond geparkeerd.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daarmee overeenkomende zin verklaard.
Beklaagde [beklaagde 3] ontkent beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] te hebben gevraagd de auto van klaagster in brand te steken.
Het hof acht het gewenst dat beklaagde [beklaagde 3], ingevolge artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering, zal worden opgeroepen ten einde hem in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Beklaagde [beklaagde 3] zal voor een nader te bepalen zitting worden opgeroepen.
De beslissing.
Voor zover het beklag betrekking heeft op het niet (verder) vervolgen van beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] , verklaart het hof het beklag niet-ontvankelijk en wijst op die grond het beklag af.
Voor zover het beklag betrekking heeft op beklaagde [beklaagde 3] houdt het hof de behandeling van de zaak aan, één en ander zoals hierboven overwogen.
Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mrs. S.B.M. Voorhoeve en J.G. Sillevis Smitt, raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. B.A.C. Volkerts, griffier,
op 27 april 2010.
Mrs. Voorhoeve en Sillevis Smitt zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.