ECLI:NL:GHSHE:2010:BN8832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000563-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens niet voldoen aan wettelijke vereisten voor betaling van vervoersprijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank ’s Hertogenbosch. De verdachte, die werd beschuldigd van zwartrijden, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. De kern van de zaak draait om de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn strafvervolging. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet tweemaal in de gelegenheid is gesteld om de vervoersprijs te betalen, zoals vereist door artikel 48 van het Besluit personenvervoer 2000. Het hof heeft vastgesteld dat de buitengewoon opsporingsambtenaren in hun processen-verbaal hebben verklaard dat de verdachte deze gelegenheid wel is geboden, maar dat zij dit niet zelf hebben waargenomen of geverifieerd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen, die betrokken waren bij de controle op het openbaar vervoer, in overweging genomen. Beide getuigen hebben verklaard dat zij niet konden verifiëren of de verdachte daadwerkelijk de gelegenheid heeft gekregen om te betalen. De processen-verbaal zijn niet door hen zelf opgemaakt, maar zijn gegenereerd door een geautomatiseerd systeem. Hierdoor kon het hof niet vaststellen of het openbaar ministerie terecht tot vervolging is overgegaan. Gezien de wettelijke vereisten en de onduidelijkheid over de betaling, heeft het hof geoordeeld dat de vervolging niet kon doorgaan.

De uitspraak van het hof leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, wat betekent dat de zaak niet verder kan worden vervolgd. Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het eerdere vonnis vernietigd.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000563-10
Uitspraak : 1 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank ’s Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven van 25 maart 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-714035-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van feit 1 en ten aanzien van feit 2 telkens zal veroordelen tot een geldboete ten bedrage van € 130,00, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de kantonrechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2007 te Eindhoven, in elk geval op het baanvak gelegen tussen de stopstations Eindhoven en Weert, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder hiervoor geldig vervoerbewijs;
2.
hij op of omstreeks 9 april 2007 te Helmond, in elk geval op het baanvak gelegen tussen de stopstations Helmond en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder hiervoor geldig vervoerbewijs;
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van de verdachte is primair het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat het in de onderhavige zaak niet tot een beslissing tot vervolging had mogen komen. Van de zijde van de verdachte is daartoe - kort samengevat – het volgende aangevoerd .
Op grond van artikel 48 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) dient een persoon die zonder geldig vervoersbewijs in het openbaar vervoer wordt aangetroffen twee maal in de gelegenheid te worden gesteld om de vervoersprijs (inclusief verhoging en administratiekosten) alsnog te betalen. Indien vervolgens alsnog betaald wordt binnen de termijn vervalt op grond van artikel 48, lid 7 van het Besluit het recht op strafvervolging. Nu op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden of verdachte twee maal in de gelegenheid is gesteld om alsnog te betalen, had het openbaar ministerie (nog) niet mogen overgaan tot vervolging van verdachte.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
- een proces-verbaal d.d. 4 juli 2007, ondertekend door buitengewoon opsporingsambtenaar [getuige 1] en inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Op dinsdag 15 mei 2007, voerde ik tijdens mijn dienst een vervoersbewijzencontrole uit. In een afdeling 2e klasse trof ik een reiziger aan, die desgevraagd niet ter controle aan mij als toezichthouder een geldig vervoerbewijs toonde of overhandigde. Op grond van artikel 48, eerst lid, Besluit personenvervoer 2000, vorderde ik van de reiziger mij de vervoerprijs te voldoen. De reiziger voldeed niet aan deze vordering. Daarnaar gevraagd gaf hij mij op te zijn: [verdachte], geboren op [1979] te [geboorteplaats].
(…)
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 48, lid 5 is verdachte in de gelegenheid gesteld de vervoerprijs inclusief de verhoging alsnog binnen een week te betalen. Verdachte heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Vervolgens is verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 48, lid 6, van dat Besluit alsnog in de gelegenheid gesteld om binnen de daarvoor gestelde termijn de vervoerprijs, inclusief de verhoging en vermeerderd met administratiekosten te voldoen. Verdachte heeft ook hiervan geen gebruik gemaakt.
- een proces-verbaal d.d. 4 juli 2007, ondertekend door buitengewoon opsporingsambtenaar [getuige 2] en inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Op maandag 9 april 2007 voerde ik tijdens mijn dienst een vervoersbewijzencontrole uit. In een afdeling 2e klasse trof ik een reiziger aan, die desgevraagd niet ter controle aan mij als toezichthouder een geldig vervoerbewijs toonde of overhandigde. Op grond van artikel 48, eerst lid, Besluit personenvervoer 2000, vorderde ik van de reiziger mij de vervoerprijs te voldoen. De reiziger voldeed niet aan deze vordering. Daarnaar gevraagd gaf hij mij op te zijn: [verdachte], geboren op [1979] te [geboorteplaats].
(…)
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 48, lid 5 is verdachte in de gelegenheid gesteld de vervoerprijs inclusief de verhoging alsnog binnen een week te betalen. Verdachte heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Vervolgens is verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 48, lid 6, van dat Besluit alsnog in de gelegenheid gesteld om binnen de daarvoor gestelde termijn de vervoerprijs, inclusief de verhoging en vermeerderd met administratiekosten te voldoen. Verdachte heeft ook hiervan geen gebruik gemaakt.
Ter terechtzitting van het hof van 17 september 2010 zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren [getuige 1] en [getuige 2] als getuige gehoord.
De getuige [getuige 1] heeft toen onder meer het volgende verklaard:
Het door mij ondertekende proces-verbaal van 4 juli 2007 dat in het dossier zit heb ik niet opgemaakt. Ik krijg een dergelijk proces-verbaal terug wanneer een verdachte niet betaald heeft. Het is een standaard proces-verbaal dat door anderen opgemaakt wordt aan de hand van mijn aantekeningen in het ontwerp proces-verbaal. Het ontwerp proces-verbaal maak ik op in de trein op een standaardformulier. Ik lever vervolgens aan het eind van de dag het origineel in, het tweede blad gaat in mijn eigen administratie en het derde blad krijgt de verdachte mee. Wanneer een verdachte niet betaalt krijg ik een proces-verbaal terug in mijn postvak dat ik moet ondertekenen. Dat is het proces-verbaal zoals dat in het onderhavige dossier zit. Ik kan dan zelf niet controleren of een verdachte ook daadwerkelijk niet betaald heeft. Ik weet niets van de betaling en weet ook niet of verdachte twee keer in de gelegenheid is gesteld om te betalen. Het ontwerp proces-verbaal wordt verwerkt in een computersysteem. Als ik het wegstuur, heb ik er verder geen zicht meer op. Ik vertrouw er dus op dat de procedure niet heeft geleid tot een betaling.
De getuige [getuige 2] heeft ter terechtzitting van het hof van 17 september 2010 onder meer het volgende verklaard:
Het op 4 juli 2007 door mij ondertekende proces-verbaal is een standaard proces-verbaal. Ik schrijf daarvan een ontwerp proces-verbaal. Dat is een formulier dat voor een groot gedeelte is voorgedrukt. Als ik aan het eind van de dienst op mijn standplaats kom doe ik het ontwerp proces-verbaal in een daarvoor bestemd bakje. Deze worden er uitgehaald en gaan naar de afdeling betaling. Na verloop van tijd komt er dan als er niet betaald is een proces-verbaal in mijn postvak. Ik kijk dan in grote lijnen of de inhoud klopt en onderteken het dan. Ik verifieer dan niet of er ook daadwerkelijk niet betaald is en of een verdachte twee maal in de gelegenheid is gesteld om te betalen. Je kunt dat ook niet controleren omdat je die gegevens niet hebt.
Artikel 48 lid 5 en lid 6 van het Besluit Personenvervoer 2000 schrijft dwingend voor dat de vervoerder de reiziger die niet terstond in het openbaar vervoer, in casu de trein, de prijs van een ontbrekend vervoersbewijs voldoet, alsnog (tweemaal) in de gelegenheid moet stellen het verschuldigde bedrag te voldoen. Artikel 48 lid 7 van het Besluit bepaalt vervolgens dat het recht op strafvervolging vervalt zodra de reiziger alsnog binnen de gestelde termijn betaalt.
Indien het recht op strafvervolging is vervallen betekent dit dat het openbaar ministerie, mocht het toch tot vervolging overgaan, niet ontvankelijk is in die vervolging.
Op grond van het bepaalde in artikel 48, in onderling verband en samenhang bezien, heeft naar het oordeel van het hof hetzelfde te gelden indien het openbaar ministerie tot vervolging overgaat zonder dat de reiziger conform het bepaalde in het 5e en/of 6e lid in de gelegenheid is gesteld alsnog te betalen. In het onderhavige geval kan, gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , op grond van de processen-verbaal zoals opgenomen in het dossier niet vastgesteld worden of verdachte twee maal in de gelegenheid is gesteld om te betalen en zo ja, of er al dan niet betaald is. [getuige 1] en [getuige 2] verklaren immers dat zij niet hebben gecontroleerd en ook niet hebben kunnen controleren of verdachte daadwerkelijk de gelegenheid is geboden alsnog te betalen en of er al dan niet betaald was. De betreffende mededelingen in hun processen-verbaal zijn niet door hen zelf opgemaakt maar gegenereerd door het geautomatiseerde systeem. Nu het hof deze informatie ook niet op andere wijze aan het dossier kan ontlenen, bijvoorbeeld uit afschriften van verzonden brieven waarin verdachte in de gelegenheid is gesteld, kan het hof niet vaststellen of het openbaar ministerie tot vervolging over had mogen gaan. In relatie tot hetgeen hiervoor omtrent het bepaalde in art. 48 van het Besluit is overwogen, dient dit naar het oordeel van het hof te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. S.B.M. Voorhoeve,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 1 oktober 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.B.M. Voorhoeve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.