Parketnummer : 20-000914-09
Uitspraak : 28 september 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Roermond van 12 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer
04-994817-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [1940],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Dat betreft met name de bewijsvoering. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 25 mei 2007 tot en met 13 augustus 2007 in de gemeente Roerdalen, meermalen, althans een maal, op of in de bodem een handeling heeft verricht, te weten het op de onbeschermde bodem opslaan van champignonmest en/of paardenmest, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en al dan niet opzettelijk niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 mei 2007 tot en met 13 augustus 2007 in de gemeente Roerdalen, meermalen, op de bodem een handeling heeft verricht, te weten het op de onbeschermde bodem opslaan van champignonmest en paardenmest, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd, en opzettelijk niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging zich voordeed, de verontreiniging te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Hiertoe is door de raadsman – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] op pagina 7 tot en met 9 van het dossier wordt champignonmest binnen de agrarische sector als bodemverbeteraar c.q. meststof toegepast. Of het mogelijk is met champignonmest de bodem te verontreinigen, hangt af van de wijze waarop en tijd dat de mest ergens ligt. Blijkens de getuigenverklaring van [verbalisant 1] ter terechtzitting in eerste aanleg wordt in het algemeen een termijn van acht weken gehanteerd voordat iemand wordt aangesproken op de aanwezigheid van meststoffen. Kennelijk mag een mesthoop gedurende die termijn blijven liggen. In het geval van de verdachte is daar geen sprake van geweest. Er is meermalen nieuwe mest aangevoerd en die is telkens na een aantal dagen uitgereden met het doel de grond te verbeteren.
De verdachte bestrijdt voorts dat de donkere plekken die op de foto’s tussen het stro te zien zijn uitwerpselen van paarden zijn. Er is onvoldoende bewijs voor deze conclusie. Ook als wél wordt aangenomen dat het paardenmest is, is de hoeveelheid onvoldoende om van verontreiniging van de bodem te spreken. De Hoge Raad heeft immers in een zaak geoordeeld dat het geen feit van algemene bekendheid is dat 16 kubieke meter paardenmest tot bodemverontreiniging kan leiden.
Ik ben van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, subsidiair dat opzet niet bewezen kan worden.
B.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
B.1.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naast champignonmest ook paardenmest op zijn terrein heeft opgeslagen. Het hof baseert zich hierbij enerzijds op de eigen waarneming van (met name) de foto van 2 augustus 2008 waarop het hof paardenvijgen ontwaart.
Daarnaast bevat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] zijn waarnemingen, te weten waar hij relateert: ‘de op de foto’s getoonde “stro” was stro vermengd met bruine vecalien (het hof begrijpt: fecaliën). Het rook naar mest. In de volksmond noemt men dit een mesthoop.’
Voorts heeft verbalisant [verbalisant 1] op het onderzoek ter zitting in eerste aanleg als getuige verklaard: ‘wat er lag was paardenmest. Dat was te zien aan de stro en de stront (..). Ik ben er van overtuigd dat het paardenmest was. De hopen stront die er tussen lagen worden voor het algemeen alleen door paarden gemaakt.’
Gelet op het bovenstaande houdt het hof het ervoor dat de mest in de stro van paarden afkomstig was.
B.2.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in Nederland sprake is van een milieuprobleem als gevolg van het mestoverschot hetgeen heeft geleid tot de invoering van een stelsel van mestquota. Het mestprobleem wordt weliswaar hoofdzakelijk in verband gebracht met overschotten aan varkens-, koeien- en pluimveemest, maar dat moet een ieder die op één of andere wijze ook andere dierlijke mest produceert of hanteert bewust hebben gemaakt van de mogelijkheid tot bodemverontreiniging. Dit geldt temeer nu verdachte ondernemer is in de agrarische sector die, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, regelmatig mest uitrijdt. Binnen de kring van ondernemers in de agrarische sector, waartoe verdachte behoort, kan het als een bijzonder gegeven worden beschouwd en daarmee als een feit van algemene bekendheid dat het op de onbeschermde bodem opslaan van champignonmest en paardenmest de bodem kan verontreinigen.
Er zijn immers sedert de door de raadsman genoemde uitspraak van de Hoge Raad verscheidene deskundigenrapporten verschenen waaruit volgt dat mestopslag (waaronder champignonmest en paardenmest) in zijn algemeenheid een puntbron is van nutriënten en metalen die via het mestvocht uit de mesthoop de bodem insijpelen en waarbij (zeker in combinatie met regenval) in de omgeving van de mesthoop zodanig hoge concentraties van deze stoffen ontstaan dat daardoor de bodem en (grond)water worden verontreinigd. Naar het oordeel van het hof kan dit gegeven met name binnen de kring van agrarische ondernemers waartoe verdachte behoort thans worden beschouwd als een feit van algemene bekendheid, nu ook via openbare bronnen als internet kennis kan worden genomen van de milieueffecten van mestopslag, en dat het gedurende langere tijd op de onbeschermde bodem opslaan van mest verontreiniging van de bodem kan opleveren.
In elk geval mag van ondernemers in de agrarische sector, zoals de verdachte, worden verwacht dat zij zich op de hoogte (laten) stellen van de ontwikkelingen in de sector en de gevaren en risico’s van hun bedrijf voor – onder meer – het milieu.
De verdachte had derhalve redelijkerwijs kunnen vermoeden dat door zijn handelingen, te weten het gedurende langere tijd en (zoals door de verdediging gesteld: telkens) op dezelfde plaats op de onbeschermde bodem opslaan van champignonmest en paardenmest, de bodem kon worden verontreinigd.
B.3.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het opslaan van mest op de onbeschermde bodem pas na een langere, aaneengesloten periode kan leiden tot verontreiniging van de bodem, is het hof van oordeel dat zijn verweer niet kan slagen.
Vooreerst is het hof van oordeel dat deze conclusie niet uit de verklaring van [verbalisant 1] ter terechtzitting in eerste aanleg kan worden afgeleid, zodat het verweer onvoldoende is onderbouwd.
Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte op verschillende momenten in de periode van 25 mei 2007 tot en met 13 augustus 2007 op eenzelfde locatie mest heeft opgeslagen waardoor er de facto gedurende deze betrekkelijk lange periode een mesthoop lag.
Dat (een deel van) die mest tussentijds is uitgereden, waarna nieuwe mest is aangevoerd, doet hier niet aan af.
B.4.
Gelet op bovenstaande heeft de verdachte redelijkerwijs kunnen vermoeden, dat door zijn handelen de bodem kon worden verontreinigd.
Hij was op grond van artikel 13 Wet bodembescherming derhalve verplicht de redelijkerwijs noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te treffen, hetgeen hij heeft nagelaten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1°, en artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 6 augustus 2010, niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de eerste rechter, oplegging van een geldboete van EUR 1000,00 in beginsel passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Mede gelet hierop, zal het hof een gedeelte van de geldboete, groot EUR 500,00, voorwaardelijk opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de
Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. K. van der Meijde,
in tegenwoordigheid van mr. drs. J. Walsweer, griffier,
en op 28 september 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.