Parketnummer : 20-003937-09
Uitspraak : 17 september 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch,
gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 maart 2007, parketnummer 01-839263-06 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij arrest van 30 januari 2008 met parketnummer 20-001123-07 heeft dit hof, met gedeeltelijke verbetering van de motivering, het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 8 maart 2007, parketnummer 01-839263-06, bevestigd, waarbij verdachte werd vrijgesproken van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, dat alleen was gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 1.
Bij arrest van 27 oktober 2009, nr. S 08/03894, heeft de Hoge Raad het arrest van dit hof van 30 januari 2008 met parketnummer 20-001123-07 vernietigd, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en de zaak teruggewezen, opdat de zaak wat betreft het onder 1. ten laste gelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behalve wat betreft de motivering van de beslissing tot vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit.
Met de eerste rechter heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij in restaurant [...] werkzaam was als kok, maar dat hij niets te maken had met het in dienst nemen van personeel en evenmin een leidinggevende functie had. Ten overstaan van de politie heeft de verdachte onder meer verklaard:
‘de chef-kok (…) heet [S.L.] (het hof begrijp: [medeverdachte]) en de roepnaam is [roepnaam medeverdachte].’ (dossierpagina 322);
‘[roepnaam medeverdachte] is degene die alles regelt. Hij is door de heer [S.] (het hof begrijpt: [K.L.S.]) aangewezen om alles te regelen. Dit betreft ook het personeel.” (dossierpagina 324);
‘Ik ben niet bevoegd mensen aan te nemen. Dit kan alleen door de bedrijfsleider of de baas gebeuren, dus door [roepnaam medeverdachte].’ (dossierpagina 330).
De verklaringen van de verdachte worden bevestigd door de verklaringen van medeverdachte […]. Hij heeft immers onder meer verklaard:
‘In restaurant [...] ben ik werkzaam in de keuken als chef-kok. (…) Ik ben de enige die beslist of er mensen in het restaurant worden aangenomen.’ (dossierpagina 414);
‘Als het op aanname van nieuw personeel aankomt is dat alleen mijn verantwoordelijkheid.’ (dossierpagina 444).
Ook [K.L.S.], de eigenaar van het restaurant [...] bevestigt de verklaringen van de verdachte. Hij verklaart onder meer:
‘U vraagt mij wie de leiding heeft in het restaurant. De chef-kok heeft van mij toestemming gekregen om leiding te geven in de keuken. De chef-kok heeft ook de bevoegdheid om keukenpersoneel aan te nemen.’ (dossierpagina 215).
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de belastende (delen van de) verklaring die [medeverdachte] op 10 oktober 2006 heeft afgelegd (dossierpagina’s 448-452), als niet overtuigend ter zijde moet worden geschoven. Deze verklaring staat immers op zichzelf in relatie tot alle andere, daarvan afwijkende, door [medeverdachte] in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen.
Bovendien heeft [medeverdachte] in de verklaring van 10 oktober 2006 verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de werkzaamheden in de keuken en verdachte voor de bestellingen.
De door de advocaat-generaal genoemde omstandigheid dat de verdachte als leidinggevende stond vermeld op de vergunning van het restaurant, kan weliswaar een sterke aanwijzing zijn voor feitelijk leiderschap, maar naar het oordeel van het hof kan hieraan, gelet op de in dit verband door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gegeven – niet als onwaarschijnlijk te achten – verklaring, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het hof heeft om die redenen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van mensenhandel, zoals onder 1. is ten laste gelegd.
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. J.H.M. Westenbroek,
in tegenwoordigheid van mr. drs. J. Walsweer, griffier,
en op 17 september 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.