Parketnummer : 20-001476-09
Uitspraak : 27 juli 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 april 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-820598-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte werd vrijgesproken van het haar onder 1. primair en 2. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
- verdachte ter zake van “zware mishandeling” werd veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 4.975,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair 59 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 4.975,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft bepleit:
- primair dat verdachte zal worden vrijgesproken van het haar onder 1. ten laste gelegde;
- subsidiair dat verdachte ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
- dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal worden afgewezen.
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 februari 2007 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken en/of heeft gesneden met een mes, althans enig ander scherp en/of puntig voorwerp in/aan de hals en/of op/aan het hoofd en/of in/aan de handen en/of elders op/aan het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op of omstreeks 04 februari 2007 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden buigpezen van wijsvinger rechterhand en een doorgesneden zenuw aan de duimzijde van de wijsvinger en/of meerdere snijwonden op de schedel en/of de oorlel, met als gevolg meerdere hechtingen), heeft toegebracht, door deze [benadeelde] opzettelijk meermalen, althans eenmaal te steken en/of te snijden met een mes, althans enig ander scherp en/of puntig voorwerp in/aan de handen en/of op/aan het hoofd en/of elders op/aan het lichaam;
zij op of omstreeks 04 februari 2007 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken en/of heeft gesneden met een mes, althans enig ander scherp en/of puntig voorwerp in/aan de handen en/of op/aan het hoofd en/of elders op/aan het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op of omstreeks 04 februari 2007 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk heeft mishandeld een persoon (te weten [benadeelde]), immers heeft zij, verdachte, die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, gestoken en/of gesneden met een mes, althans enig ander scherp en/of puntig voorwerp in/aan de handen en/of op/aan het hoofd en/of elders op/aan het lichaam, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden buigpezen van wijsvinger rechterhand en een doorgesneden zenuw aan de duimzijde van de wijsvinger en/of meerdere snijwonden op de schedel en/of de oorlel, met als gevolg meerdere hechtingen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof vastgestelde feiten
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de in deze kolom opgenomen noten wordt verwezen, het volgende vast.
Op 4 februari 2007 heeft in Geldrop een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds verdachte en [betrokkene 1] en anderzijds [benadeelde]. Daarbij liep [benadeelde] letsel op aan zijn rechterhand. In het ziekenhuis is bij [benadeelde] doorsnijding van de buigpezen van de wijsvinger en van de zenuw aan de duimzijde van zijn wijsvinger geconstateerd. Dit letsel is operatief behandeld.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat het bewijs ervoor tekort schiet dat verdachte [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden in de hals, het hoofd of andere vitale lichaamsdelen. Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, heeft [benadeelde] wel letsel bekomen aan zijn rechterhand, doch zulks leverde naar het oordeel van het hof geen reëel gevaar op het overlijden van die [benadeelde] op.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Bij [benadeelde] werd, zoals het hof hierboven heeft vastgesteld, doorsnijding van de buigpezen van de wijsvinger en van de zenuw aan de duimzijde van zijn wijsvinger geconstateerd, welk letsel operatief ingrijpen noodzakelijk heeft gemaakt. Blijkens het schade-onderbouwingsformulier alsmede de brief d.d. 23 april 2007, afkomstig van K. Rooijackers, is het letsel inmiddels tweemaal operatief behandeld en is sprake van blijvend letsel waarvan slachtoffer thans nog steeds nadelige gevolgen ondervindt.
Daarmee is het onderhavige letsel voldoende ernstig om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden gekwalificeerd.
B.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat zij moet worden vrijgesproken van het haar onder 1. subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet kan worden bewezen dat het letsel is ontstaan door toedoen van verdachte en dat verdachte al dan niet in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde]. Immers, zij hoefde er geenszins rekening mee te houden dat [benadeelde] het mes bij het lemmet vast zou pakken en zou trachten het uit haar hand te wrikken.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
C.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt omtrent de toedracht, voor zover hier van belang, het volgende.
C.1
De aangifte door [benadeelde] houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) iets in haar handen hield. Ik heb het voorwerp met mijn rechterhand vastgepakt.”
C.2
De verklaring van [benadeelde], afgelegd op 6 februari 2007, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Ik weet nog dat het mij gelukte om dat steekvoorwerp vast te pakken. Ik weet voor de volle 100% zeker dat de ander die het steekvoorwerp vasthield [verdachte] was. Wat ik mij verder herinner is dat ik na een paar ogenblikken het voorwerp vervolgens niet meer in mijn hand voelde.”
C.3
De verklaring van [betrokkene 1], afgelegd op 6 februari 2007, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Ineens zag ik dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) een mes in haar handen had. Vervolgens zag ik dat [benadeelde] het mes bij het scherpe gedeelte vastpakte en niet meer losliet. [benadeelde] probeerde het mes uit de hand van [verdachte] te wrikken/breken. [verdachte] heeft vervolgens hard aan het mes getrokken en kon het mes uit de hand van [benadeelde] krijgen. Ik weet zeker dat [benadeelde] hierdoor in zijn hand gesneden heeft (het hof begrijpt: is)”.
C.4
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 april 2009 heeft verdachte een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Op het moment dat ik het mes op zijn keel zette, pakte hij het mes vast. [benadeelde] probeerde het mes af te pakken. Hij wilde het mes uit mijn hand trekken. Ik trok toen aan het mes.”
C.5
Ter terechtzitting van het gerechtshof van 13 juli 2010 heeft verdachte een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“[benadeelde] heeft het mes bij het lemmet vastgepakt. Ik heb het mes losgerukt.”
D.
Op grond van het hiervoor onder C. weergegevene heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte [benadeelde] in zijn rechterhand heeft gesneden door aan het mes te trekken terwijl [benadeelde] het mes bij het lemmet vasthield, waardoor verdachte aan [benadeelde] het hiervoor vastgestelde letsel heeft toegebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld dan wel (overigens) aannemelijk geworden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het letsel reeds is ontstaan toen [benadeelde] het mes bij het lemmet vastpakte.
Verdachte heeft voorts, door te trekken aan een mes waarvan [benadeelde] het lemmet vasthield, ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [benadeelde] zou snijden waardoor deze [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Immers, het snijden met een mes in de hand levert namelijk – naar van algemene bekendheid is – een aanmerkelijke kans op zodanig letsel op.
E.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
F.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de plaats Geldrop ligt in de gemeente Geldrop-Mierlo.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 04 februari 2007 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden buigpezen van wijsvinger rechterhand en een doorgesneden zenuw aan de duimzijde van de wijsvinger), heeft toegebracht, door deze [benadeelde] opzettelijk te snijden met een mes in/aan de hand.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
A.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat verdachte een mes op de keel van [benadeelde] heeft gezet ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door die [benadeelde] jegens [betrokkene 1], alsmede dat verdachte het mes uit de hand van [benadeelde] heeft getrokken ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door die [benadeelde] jegens haar, verdachte.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
B.
Uit de inhoud van het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het navolgende aannemelijk geworden.
Op 4 februari 2007 heeft [benadeelde] zich de toegang verschaft tot de woning van [betrokkene 1]. Daar verbleven op dat moment naast die [betrokkene 1] onder meer zijn dochter [betrokkene 2] en verdachte. In de woning is een conflict ontstaan tussen verdachte en [benadeelde], haar ex-man. Op enig moment pakte [benadeelde] een asbak en maakte daarmee naar verdachte een slaande beweging. Verdachte kroop ineen en hield haar handen ter hoogte van haar hoofd om zich te beschermen. Zij heeft toen een harde klap op haar rechterhand gekregen, waardoor een kootje van de middelvinger was gebroken. [benadeelde] trachtte verdachte opnieuw te slaan, waarna verdachte hem wegduwde en in het gezicht sloeg. [benadeelde] viel verdachte opnieuw aan en maakte met een gebalde vuist een slaande beweging, waarbij hij verdachte op haar linkeronderarm raakte. [betrokkene 1] trok [benadeelde] toen weg van verdachte. Nadat [benadeelde] opnieuw aanstalten maakte om verdachte met de asbak te slaan, sloeg [betrokkene 1] hem met een loopkruk met kracht op het hoofd. [benadeelde] viel daardoor. [benadeelde] stond weer op en kwam op [betrokkene 1] af, nadat hij had gezegd “En nu maak ik jou kapot”. [betrokkene 1] heeft [benadeelde] toen meermalen geslagen met de loopkruk. [benadeelde] kwam toen op de grond terecht en [betrokkene 1] hield hem vast, zodat [benadeelde] niet weg kon. [benadeelde] trachtte zich los te rukken, waarna hij [betrokkene 1] tweemaal in zijn gezicht heeft geraakt, waardoor [betrokkene 1] hem los liet. Kort hierna wist [benadeelde] een kruk van [betrokkene 1] af te pakken, waardoor [betrokkene 1] deze los moest laten. Verdachte pakte de kruk vast en trachtte [benadeelde] tegen de grond te drukken. Samen met [betrokkene 1] kreeg zij [benadeelde] tegen de grond. [benadeelde] nam [betrokkene 1] vervolgens in een wurggreep door zijn arm om de nek van [betrokkene 1] te klemmen, waardoor die [betrokkene 1] blauw aanliep. Nadat [betrokkene 2] om hulp riep, heeft verdachte eerst [benadeelde] met de kruk gepord of geduwd. [benadeelde] liet even los, maar nam [betrokkene 1] toen weer in een wurggreep. Verdachte heeft toen in de keuken een mes gepakt en dat op de keel van [benadeelde] gezet en geroepen “Laat [betrokkene 1] los”. [benadeelde] pakte het mes bij het lemmet vast en trachtte het uit de hand van verdachte te wrikken of te trekken. Verdachte heeft toen aan het mes getrokken. [benadeelde] liet toen zowel het mes als [betrokkene 1] los. Verdachte heeft toen het mes richting de woonkamer gegooid. [betrokkene 1] heeft [benadeelde] toen de woning uit en de straat op gesleept, waarna de politie arriveerde.
Tijdens de gebeurtenissen in de woning heeft [benadeelde] meermalen gezegd tegen verdachte “Jij gaat eraan”, “ik maak jou dood” en “ik maak jou kapot”.
C.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van [betrokkene 1] door [benadeelde], bestaande uit het houden van die [betrokkene 1] in een wurggeep. Voorts was er sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een hernieuwde wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door [benadeelde], waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
C.2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat – zakelijk weergegeven – [betrokkene 1] [benadeelde] heeft willen beletten de woning te verlaten en aldus zichzelf in de situatie heeft gebracht die heeft geleid tot de aanranding.
D.
Dienaangaande overweegt het hof dat, daargelaten of [benadeelde] de woning wilde verlaten en of [betrokkene 1] door dit te beletten zichzelf in de situatie heeft gebracht die heeft geleid tot zijn aanranding, er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van [betrokkene 1] waartegen verdachte hem in elk geval mocht verdedigen. Gedragingen van een persoon waardoor hij zichzelf in een situatie brengt die leidt tot een wederrechtelijke aanranding kunnen weliswaar in de weg staan aan een beroep op noodweer door die persoon zelf, maar kunnen naar het oordeel van het hof een ander die tracht deze wederrechtelijke aanranding te beëindigen, niet worden tegengeworpen.
E.
Verdachte heeft echter door een mes te pakken en dit op de keel van [benadeelde] te zetten de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Door zulks te doen heeft verdachte een groot risico op het veroorzaken van ernstig letsel bij [benadeelde] genomen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, was de daarop volgende (afwerende) reactie van [benadeelde], het vastgrijpen van het mes bij het lemmet, naar het oordeel van het hof alleszins begrijpelijk en voorzienbaar. De noodzaak tot het nemen van een dergelijk groot risico door verdachte was echter niet geboden. Immers, geenszins is aannemelijk geworden dat zij [betrokkene 1] niet met minder vergaande middelen had kunnen – en dus had moeten – verdedigen, bijvoorbeeld door een hernieuwde poging te doen [betrokkene 1] te ontzetten door [benadeelde] met de loopkruk te slaan.
F.
Derhalve kan het beroep op noodweer niet slagen en wordt het verweer in zoverre verworpen.
G.
Het hof is evenwel van oordeel dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat:
- verdachte op 22 januari 2007 aangifte heeft gedaan wegens meerdere bedreigingen met de dood door [benadeelde];
- [benadeelde] op 4 februari 2007 onder invloed van alcohol de woning van [betrokkene 1] is binnengedrongen;
- verdachte heeft verklaard dat zij toen door [benadeelde] geslagen werd, zij het gevoel kreeg alsof hij haar wilde doden;
- verdachte heeft verklaard dat zij aldus heeft gehandeld om [betrokkene 1] te helpen en te beschermen en dat zij bang was dat [benadeelde] [betrokkene 1] iets aan zou doen;
- verdachte behoorlijk overstuur was en pas in actie was gekomen nadat de dochter van [betrokkene 1] om hulp riep, omdat tevoren niet tot haar doordrong wat er gebeurd en zij zelfs meer dan twaalf uur na het incident nog te geëmotioneerd was om gehoord te worden;
- een eerdere poging om [betrokkene 1] te ontzetten met behulp van de loopkruk was mislukt.
H.
Gelet op het vorenoverwogene komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe en is zij om die reden niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde, zodat zij van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 4.975,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de eerste rechter in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, in verband met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, kan de benadeelde partij niet in deze vordering worden ontvangen omdat verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht..
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek en mr. J.J.H. van Laethem,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 27 juli 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.H. van Laethem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.