ECLI:NL:GHSHE:2010:BN4072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001564-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Technische vrijspraak van gijzeling en veroordeling voor meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. De verdachte werd onder andere beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, brandstichting van een politieauto, belediging van verbalisanten en diefstal. Het hof overwoog dat de bedreigingen die de verdachte had geuit, in de context van het gesprek met de politieagenten, voldoende waren om de redelijke vrees te rechtvaardigen dat de verbalisanten in gevaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 5 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en het gevaarzettend karakter van zijn handelen. De verdachte werd ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder verbalisanten die schade hadden geleden door zijn daden. Het hof verklaarde niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gijzeling, maar bevestigde wel de veroordelingen voor de andere feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen tegen politiefunctionarissen en de gevolgen van gewelddadig gedrag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001564-09
Uitspraak : 19 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond
van 15 april 2009 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers
04/610056-08 en 04/861237-08, tegen:
[naam van de verdachte]
geboren te [geboorteplaats, geboorteland] [in het jaar 1982],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel,
waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de bij parketnummer 04/610056-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde bedreigingen, de bij dat parketnummer onder 3 primair ten laste gelegde gijzeling, de bij parketnummer 04/861237-08 onder 2 ten laste gelegde bedreiging en de bij dat parketnummer onder 7 ten laste gelegde vernieling, maar ter zake van:
- het bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 subsidiair ten laste gelegde “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”;
- de bij parketnummer 04/610056-08 onder 4 ten laste gelegde “poging tot zware mishandeling”;
- het bij parketnummer 04/861237-08 onder 1 ten laste gelegde “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”;
- de bij parketnummer 04/861237-08 onder 3 ten laste gelegde “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”;
- de bij parketnummer 04/861237-08 onder 4 ten laste gelegde “diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming”;
- het bij parketnummer 04/861237-08 onder 5 ten laste gelegde “opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren, meermalen gepleegd”;
- de bij parketnummer 04/861237-08 onder 6 ten laste gelegde “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”;
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] tot een bedrag van EUR 100,00 en met oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen [verbalisant 2] en [verbalisant 3] werden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en van de in beslag genomen voorwerpen werd de teruggave aan de verdachte gelast.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 oktober 2009, 15 december 2009 en 5 maart 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 januari 2009 en 1 april 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft na heropening van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2010 gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de bij parketnummer 04/610056-08 onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten alsmede de bij parketnummer 04/861237-08 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest en met volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ten aanzien van het bij parketnummer 04/861237-08 onder 4 ten laste gelegde feit de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Voor het overige behelst haar pleidooi dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken en dat dientengevolge de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen.
Beroepen vonnis
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
? Parketnummer 04/610056-08
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2008 in de gemeente Roermond [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk tegen [verbalisant 4], hoofdagent van politie, jegens [verbalisant 2] gezegd:
- dat wanneer iemand met een pistool naar hem zou blijven kijken, hij para zou worden en zich dan genoodzaakt voelde om zich ook te bewapenen, al waren zij van de politie; en/of
- dat het persoonlijk aan het worden was en waarvoor hij de vorige keer ook al had gewaarschuwd; en/of
- dat [in zijn geboorteplaats], als mensen elkaar zo aankeken, na twee minuten werd geschoten; en/of
- dat als het om mensen lastigvallen zou gaan, hij daar kankerster in was; hij meer dan dertig jongens achter zich had; zij de hele dag rondjes zouden gaan rijden en de hele dag niets te doen hadden, zulks om te zien of zij dat dan leuk zouden vinden; en/of
- hij niet dacht dat [verbalisant 2] dat leuk zou vinden als er dertig man de hele dag voor haar deur zouden staan, omdat haar moeder daar ook bij woonde,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging(en) [verbalisant 2] kennis heeft genomen.
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2008 in de gemeente Roermond [verbalisant 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend tegen [verbalisant 4], hoofdagent van politie, jegens [verbalisant 3] gezegd:
-dat wanneer iemand met een pistool naar hem zou blijven kijken, hij para zou worden en zich dan genoodzaakt voelde om zich ook te bewapenen, al waren zij van de politie; en/of
- dat het persoonlijk aan het worden was en waarvoor hij de vorige keer ook al had gewaarschuwd; en/of
- dat het al de zoveelste agent was die de hele tijd naar hem bleef kijken en dat die agent die schele, een dikzak was die op Coentje zou lijken en die [verbalisant 3] zou heten; en/of
- dat hij dat ook tegen deze [verbalisant 3] zou zeggen, wanneer hij hem zou vinden en/of dat hij naar hem kijken niet tolereerde en dat zulks lastigvallen heette;
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging [verbalisant 3] kennis heeft genomen.
3.
hij op of omstreeks 9 april 2008 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden met het oogmerk (een) ander(en), te weten [B], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte, en/of (een) ander(en) met dat opzet voornoemde [A] gedwongen een woning binnen te gaan en (vervolgens) die [A] in die woning gehouden en/of door die [A] in die woning te tapen althans vast te binden, en/of die [A] belemmerd om weg te gaan of verhinderd zich te verwijderen uit genoemde woning, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [B] en/of [A], te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld, althans tot afgifte van enig goed en/of tot het verstrekken van informatie.
subsidiair, althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 9 april 2008 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en/of (een) ander(en) met dat opzet voornoemde [A] gedwongen een woning binnen te gaan en (vervolgens) die [A] in die woning heeft gehouden en/of door die [A] in die woning te tapen althans vast te binden, althans die [A] heeft belemmerd om weg te gaan of verhinderd zich te verwijderen uit genoemde woning.
4.
hij op of omstreeks 9 april 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, en/of (een) ander(en) met dat opzet een verhit strijkijzer tegen het lichaam van voornoemde [A] gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
? Parketnummer 04/861237-08
1.
hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 maart 2008 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Audi, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een hoeveelheid brandbare vloeistof, over die personenauto gegoten en vervolgens die benzine, althans die brandbare vloeistof, in brand gestoken, althans vlam heeft doen vatten, in elk geval opzettelijk vuur in aanraking gebracht met benzine, althans een brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen - te weten voor de op zeer korte afstand van genoemde personenauto geparkeerd staande voertuigen - en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen - te weten de zich in de nabijheid van genoemde personenauto, bevindende perso(o)n(en) - te duchten was.
2.
hij op of omstreeks 21 september 2007 in de gemeente Roermond een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk die onbekend gebleven persoon dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht maar tot dadelijk. Ik schiet je hoofd er af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 11 maart 2008 in de gemeente Roermond opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], brigadier van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Rooie kankerhoer" en/of "Kankerhoer" en/of "Rooie kuthoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
4.
hij op of omstreeks 26 september 2006 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de Graaf van Loonstraat gelegen pand (school) heeft weggenomen een aantal laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Dacapo College, locatie Born, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door een ruit van een raam van dat pand (school) te verbreken en vervolgens naar binnen te klimmen, in elk geval naar binnen te gaan.
5.
hij op of omstreeks 9 maart 2008 in de gemeente Roermond, toen [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6], hoofdagent(en) van politie, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, trachtte(n) over te gaan tot de feitelijke aanhouding van [C] als verdacht van overtreding van artikel 209 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit op heterdaad ontdekt, teneinde die genoemde [C], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en haar daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het bureau van de politie te Roermond, deze door die opsporingsambten(a)ar(en) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd, door voor die [C] te gaan staan en/of zich op te dringen tegen die opsporingsambtena(a)r(en) en/of een dreigende houding aan te nemen teneinde te voorkomen dat voornoemde [C] door die opsporingsambtena(a)r(en) zou worden meegenomen.
6.
hij op of omstreeks 9 maart 2008 in de gemeente Roermond, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6], hoofdagent(en) van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in dier/diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerwouten" en/of "Teringlijer" en/of "Homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
7.
hij op of omstreeks 26 februari 2008 in de gemeente Roermond, opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan REO Midden-Limburg BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van het bij parketnummer 04/861237-08 onder 4 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden, terwijl het ten laste gelegde feit weinig gecompliceerd van aard is.
Naar het oordeel van het hof kan dat pleidooi geen doel treffen. Het hof wijst in dat verband op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578), waarin onder meer werd beslist dat de overschrijding van de redelijke termijn niet - ook niet in uitzonderlijke gevallen - leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Het standpunt van de raadsvrouwe dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn is overigens wel juist. Het hof zal die overschrijding compenseren in de strafoplegging, mits de verdachte ter zake van dit feit zal worden veroordeeld.
Vrijspraak
? Parketnummer 04/610056-08; feit 3 primair
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2010 is op vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging betreffende de bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 primair ten laste gelegde gijzeling van [A] aldus gewijzigd, dat het oogmerk van verdachte daarbij niet gericht was op het dwingen van die [A] tot afgifte van een goed of geldbedrag van die [A], maar op het dwingen van [B] tot afgifte van een goed of geldbedrag dan wel tot het verstrekken van informatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de ondervraging van [A] als getuige op de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2009 is het doel van de wederrechtelijke vrijheidsberoving uitdrukkelijk aan de orde gekomen. [A] verklaarde ondubbelzinnig dat zij in voornoemde woning werd vastgehouden, omdat zij informatie moest verstrekken over de vindplaats van een bij een ripdeal buitgemaakt geldbedrag.
Hoewel het bepaalde in artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht een dergelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving ook als gijzeling aanmerkt - het artikel spreekt immers van het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen, waarbij onder een ander mede is begrepen degene die van zijn of haar vrijheid is beroofd (HR 3 februari 2004, LJN AO0609) - had op basis van de oorspronkelijke tenlastelegging geen bewezenverklaring kunnen volgen. Immers, in de tenlastelegging was niet opgenomen dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [A] plaatsvond met het oogmerk haarzelf te dwingen tot het verstrekken van informatie. In dit verband is van belang dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dat informatie niet als een goed kan worden beschouwd. Voorts zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit kan worden afgeleid dat [A] werd gedwongen tot de afgifte van een goed of geldbedrag.
Als gezegd wordt verdachte in de gewijzigde tenlastelegging verweten dat hij [A] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd, teneinde niet [A] maar [B] te dwingen tot de afgifte van een goed of geldbedrag dan wel tot het verstrekken van informatie. De advocaat-generaal heeft met die wijziging kennelijk het oog gehad op de omstandigheid dat de verdachte - op het moment dat [A] in de woning aan [het adres] te Roermond werd vastgehouden en dus van haar vrijheid was beroofd - heeft gebeld met [B] en haar heeft laten weten dat zij en [A] informatie hadden die zij met hem moesten delen.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting evenwel niet komen vast te staan dat de verdachte aan [B] te kennen heeft gegeven dat zij een einde kon maken aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [A] door het verstrekken van bedoelde informatie. Ook overigens zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachtes handelen (jegens [A]), zoals omschreven in de tenlastelegging, erop was gericht [B] te dwingen tot afgifte van geld, goed en/of informatie.
Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 2
Bij het parketnummer 04/861237-08 is onder 2 ten laste gelegd dat de verdachte een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met de woorden “Wacht maar tot dadelijk. Ik schiet je hoofd er af”.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 21 september 2007 werd de verdachte voor opgelopen verwondingen behandeld in het Laurentius Ziekenhuis te Roermond. In een zich daar bevindende behandelkamer hoorde verbalisant [verbalisant 4] dat de verdachte een telefoongesprek voerde, daarbij de woorden uitsprak “Waarom was dat nou nodig.” en “Wacht maar tot dadelijk. Ik schiet je hoofd er af.” en de verbinding verbrak.
De verdachte verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 dat hij deze woorden in een adem had uitgesproken, maar dat hij met niemand in persoon heeft gesproken en alleen een klik heeft gehoord.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren zijn gekomen om in rechte te kunnen vaststellen dat de door verdachte gebezigde woorden daadwerkelijk ter kennis van een ander zijn gekomen.
Mitsdien zal het hof bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen verdachte vrijspreken van het bij parketnummer 04/861237-08 onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewijsoverwegingen
? Parketnummer 04/610056-08; feit 1 en 2.
1.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
1.1.1
Op 5 mei 2008 heeft de verdachte een telefoongesprek gevoerd met verbalisant [verbalisant 4], zo blijkt uit het hierna beschreven proces-verbaal van bevindingen.
“Op […] 5 mei 2008 te 20.42 uur werd ik [verbalisant 4, hoofdagent van politie] […] door […] [de verdachte] [gebeld].”
Van dit (afgeluisterde) gesprek is een verbatim uitgewerkt verslag opgemaakt dat de volgende inhoud heeft.
[Verdachte]: Ik wil je vragen of jij je collega’s kunt zeggen dat ze moeten stoppen met mij zo de hele tijd aan te blijven kijken want dan ga ik mij bedreigd voelen en dan voel ik mij genoodzaakt om rare dingen te doen.
[…]
Ik voel mij niet veilig. Ik ben iemand met veel vijanden. Als iemand met pistool zo de hele tijd naar mij blijft kijken, mattie, dan word ik para en dan voel ik mij genoodzaakt om mij ook te bewapenen ook al zijn hun politie.[…]
[Verbalisant 4]: […] maar wat is er aan de hand […]?
[Verdachte]: […] Hun blijven mij de hele tijd aankijken wanneer hun mij zien en kentekens opschrijven. […] Ik weet dat er onderzoek naar mij loopt. Ik weet dat, ik ben geen mongool maar het gaat persoonlijk worden. Ik heb hun daar de vorige keer ook al voor gewaarschuwd.
[…]
Dit is al de zoveelste agent die de hele tijd naar mij blijft kijken, die schele, wat op Coentje lijkt.
[Verbalisant 4]: Die schele die op Coentje lijkt?
[Verdachte]: Ja, die schele. Een zo’n dikzak. [Verbalisant 3] of zo heet die mother focker. Ik ga hem dadelijk ook zeggen als ik hem weer vind, die kankerlijer
[…] Kijken naar mij tolereer ik ook niet. Dat heet lastig vallen. […]
Waarschuw die mensen want als ik hun ga waarschuwen dan is het zogenaamd bedreiging of wat dan ook. […]
Ik […] onderneem actie op die shit. Als ik daarvoor moet vastzitten, klaar. Eens gaat die deur toch open, ik krijg geen levenslang. […]
Ze moeten mij ook niet aan blijven kijken. Mensen die mij op straat aan blijven kijken […], sla ik […] kapot. Dat is wat ik normaal met mensen doe. […]
In [mijn geboorteplaats], als mensen elkaar aankijken, bob, na twee minuten wordt er geschoten. […]
Ik begin boos te worden […] Ik voel mij bedreigd en als ik mij bedreigd voel, voel ik mij genoodzaakt om te schieten. Ik ben eerder geschoten, eerder gestoken en al die andere shit, ben ik allemaal doorheen geweest en dit keer ga ik de eerste zijn en niet de tweedes.
[…]
Als het om mensen lastig vallen gaat, ik ben daar kankerster in. Ik heb meer dan dertig jongens achter mij, we gaan de hele dag rondjes rijden, de hele dag voor een van die agenten z’n deur blijven staan, alsof het focking niks is, want we hebben de hele dag toch geen kanker te doen. Kijken of hun dat leuk vinden. […]
Ik denk niet dat [verbalisant 2] het leuk vindt als er dertig man de hele dag voor haar deur staan.
Ik focking betwijfel het, want haar moeder woont daar ook bij.
[…]
Zeg die mensen dat ze ermee ophouden. Het kan niet zo zijn dat, mocht ik voorkomen ooit een keer, ze kunnen niet zeggen van luister, hij heeft hun niet gewaarschuwd voor deze shit.”.
Dit verbatim uitgewerkt verslag is ter hand gesteld van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Naar aanleiding daarvan hebben zij aangifte gedaan van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
1.1.2
De aangifte van verbalisant [verbalisant 2] houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“[Op] dinsdag 6 mei 2008 […] bevond ik mij in het politiebureau […] te Roermond. Alhier werd mij het tapverslag […] ter hand gesteld. […]
Ik las de […] uitspraken, die door [de verdachte] gedaan zijn in bovengenoemd tapverslag.
Ik schrik van hetgeen [de verdachte] over de politie gezegd heeft. Ik heb tijdens mijn dienst/werk geregeld te maken met de vriendengroep van [de verdachte]. […]
Ik voel mij door [zijn] uitspraken bedreigd en ben bang dat mij of mijn familie, tegen het leven iets ernstigs aangedaan wordt door [de verdachte] of de directe vriendjes c.q. dertig jongens.”
1.1.3
De aangifte van verbalisant [verbalisant 3] houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“[Op] donderdag 8 mei 2008 […] bevond ik mij in het politiebureau […] te Roermond. Alhier werd mij het tapverslag […] ter hand gesteld. […]
Ik las de […] uitspraken, die door [de verdachte] gedaan zijn in bovengenoemd tapverslag.
Ik schrik behoorlijk van hetgeen [de verdachte] over de politie en mij heeft gezegd. Ik heb tijdens mijn dienst/werk regelmatig te maken met de vriendengroep van [de verdachte].
Ik kan het navolgende verklaren over de tekst:
- “[…] Dit is al de zoveelste agent die de hele tijd naar mij blijft kijken, die schele, wat op Coentje lijkt”
- “Ja, die schele. Een zo’n dikzak. [Verbalisant 3] of zo heet die mother focker. Ik ga hem dadelijk ook zeggen als ik hem weer vind, die kankerlijer”
Het is mij ambtshalve bekend dat ik hiermee bedoeld word. […]
Ik voel mij door [deze] uitspraken […] bedreigd en ben bang dat mij, tegen het leven iets ernstigs aangedaan wordt door [de verdachte] of de directe vrienden c.q. dertig jongens die [de verdachte] tegenover [mijn] collega heeft genoemd.”
1.1.4
De verdachte erkende ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 het onder 1.1.1 weergegeven gesprek te hebben gevoerd en verklaarde daarover onder meer het volgende.
“Op 5 mei 2008 heb ik inderdaad vanuit Roermond met verbalisant [verbalisant 4] gebeld. In dat telefoongesprek heb ik de in de tenlastelegging omschreven uitlatingen gedaan. […]
Het klopt dat ik ook de namen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] […] heb genoemd, waarmee ik doelde op de mij bekende [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
De voorzitter houdt mij verder de volgende passages van het telefoongesprek voor.
“Waarschuw die mensen want als ik hun ga waarschuwen dan is het zogenaamd bedreiging of wat dan ook.
[…] Ze moeten mij ook niet aan blijven kijken. Mensen die mij op straat aan blijven kijken […], sla ik […] kapot. Dat is wat ik normaal met mensen doe.
[…] Ik begin boos te worden. […] Ik voel mij bedreigd en als ik mij bedreigd voel, voel ik mij genoodzaakt om te schieten. Ik ben eerder geschoten, eerder gestoken en al die andere shit, ben ik allemaal doorheen geweest en dit keer ga ik de eerste zijn en niet de tweedes”.
Ik bestrijd die passages niet. Dat is het telefoongesprek zoals ik dat met [verbalisant 4] heb gevoerd.
De voorzitter vraagt mij waarom ik specifiek de namen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heb genoemd in dat telefoongesprek. Ik kan daarop zeggen dat [verbalisant 3] mij diezelfde dag nog had aangekeken. […]
[Verbalisant 2] was […] iemand die bij mij te binnen schoot, omdat ik weet waar zij woont. […]
Ik […] kan […] mij wel voorstellen dat zij zich bedreigd hebben gevoeld.”
1.1.5
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte de bij parketnummer 04/610056-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
1.2
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte van deze feiten moet vrijspreken. Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op het teweegbrengen van de vrees bij de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dat zij het leven zouden verliezen. De door de verdachte gebezigde woorden zijn uitingen van boosheid en van onmacht over de veelvuldige politieobservaties en waren niet zozeer gericht op voornoemde verbalisanten als wel op het gehele politiekorps. De uitlatingen heeft hij (telefonisch) gericht tot zijn vertrouwenspersoon bij de politie, verbalisant [verbalisant 4], en waren bovendien niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de redelijke vrees zou kunnen zijn ontstaan dat zij het leven zouden verliezen, aldus de raadsvrouwe.
1.3
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is voor zover hier van belang vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
In dit verband overweegt het hof dat in de tenlastelegging van bedoelde feiten de aanhef “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, de nadere uitwerking daarvan en de daarin opgenomen tekst “woorden van gelijke dreigende aard of strekking” (dus tegen het leven gericht) in onderling verband en samenhang moeten worden bezien, ook in de context van het gehele gesprek dat de verdachte met verbalisant [verbalisant 4] heeft gevoerd en waarin woorden van bedoelde gelijke aard en strekking zijn gebezigd.
Het hof doelt daarmee in het bijzonder op de volgende passages van het telefoongesprek.
“Waarschuw die mensen want als ik hun ga waarschuwen dan is het zogenaamd bedreiging of wat dan ook.
Ik […] onderneem actie op die shit. Als ik daarvoor moet vastzitten, klaar. Eens gaat die deur toch open, ik krijg geen levenslang. […]
Ze moeten mij ook niet aan blijven kijken. Mensen die mij op straat aan blijven kijken […], sla ik […] kapot. Dat is wat ik normaal met mensen doe. […]
Ik begin boos te worden. […] Ik voel mij bedreigd en als ik mij bedreigd voel, voel ik mij genoodzaakt om te schieten. Ik ben eerder geschoten, eerder gestoken en al die andere shit, ben ik allemaal doorheen geweest en dit keer ga ik de eerste zijn en niet de tweedes.
[…]
Zeg die mensen dat ze ermee ophouden. Het kan niet zo zijn dat, mocht ik voorkomen ooit een keer, ze niet kunnen zeggen van luister, hij heeft hun niet gewaarschuwd.”
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden een strafbare bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren.
Bij de bedreigden kon de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Uit de onder 1.1.2 en 1.2.3 opgenomen aangiften blijkt immers dat de gebezigde woorden ter kennis zijn gebracht van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Uit hun verklaringen kan bovendien worden afgeleid dat zij ook daadwerkelijk voor hun leven hebben gevreesd.
Anders dan de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat de door de verdachte gebezigde teksten gelet op de inhoud ervan, minstgenomen in voorwaardelijke zin, impliceren dat de verdachte opzet heeft gehad op de bedreiging, zoals bewezenverklaard. Dat de verdachte de woorden heeft geuit op een moment dat hij emotioneel en boos was vanwege veelvuldige politieobservaties, doet daaraan niet af. Dat kan immers evenzogoed een aanwijzing zijn dat de wil van de verdachte gericht was op het teweegbrengen van vrees.
Het hof is voorts, anders dan de raadsvrouwe, van oordeel dat de verdachte opzettelijk [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft bedreigd, ook al heeft hij dat niet rechtstreeks gedaan. Door de bedreigingen te uiten tegen [verbalisant 4], een collega van [verbalisant 2] en [verbalisant 3], heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die bedreigingen ter kennis van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zouden komen. Voor zover [verbalisant 4] een vertrouwenspersoon van verdachte bij de politie zou zijn, doet die omstandigheid naar ’s hofs oordeel aan het vorenstaande niet af.
Er zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het verweer wordt daarom in al zijn onderdelen verworpen.
? Parketnummer 04/610056-08; feit 3 subsidiair en 4.
2.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
2.1.1
Bij de behandeling van het onderzoek in hoger beroep verklaarde [A] het volgende over de wijze waarop zij naar de woning is gegaan waar zij later wederrechtelijk van haar vrijheid zou worden beroofd.
“Het klopt dat [D] mij op 9 april 2008 heeft gebeld. Ik was op dat moment bij [B]. [D] vertelde me dat [de verdachte] mij nodig had. [D] heeft mij vervolgens opgehaald, waarna we samen naar het station van Roermond zijn gereden. Daar heb ik [de verdachte] ontmoet. [De verdachte] was daar samen met [E]. […]
Ik ben vervolgens in de auto van [de verdachte] gaan zitten. […] Ik was achterin de auto gezeten, [de verdachte] was de bestuurder. […]
In de auto […] sprak [de verdachte] […] over zijn zesjarige zoontje. [De verdachte] werd bedreigd dat zijn zoontje iets zou worden aangedaan. Het zoontje van [de verdachte] werd bedreigd vanwege een ripdeal.[…]
In de auto werd inderdaad gesproken over de bedreiging naar aanleiding van de ripdeal. […] De autorit leidde naar de woning van [F, de broer van verdachte] aan [het adres] te Roermond.”
2.1.2
De verbalisant Q-69 was op dat moment ter plaatse in het kader van een stelselmatige observatie van een verdachte in een andere zaak ([G]) en nam onder meer het volgende waar.
“Omstreeks 17.14 uur zag ik, [verbalisant] Q-69, dat:
- over [het adres] te Roermond een zwarte personenauto - [merk en type] en voorzien van het kenteken [kentekennummer] - reed;
- de [auto] [met kentekennummer] tot stilstand werd gebracht ter hoogte van de woning [het adres] te Roermond;
- de [auto] [met kentekennummer] een zogenaamde driedeurs uitvoering betrof;
- NN-1 uit de woning [het adres] te Roermond kwam gelopen; […]
- NN-1 aan de bijrijderszijde van de [auto] [met kentekennummer] ging staan;
- vanaf de achterbank van de [auto] [met kentekennummer] een negroïde man uitstapte, nader te noemen als NN-4 (het hof begrijpt gelet op de hiervoor weergegeven verklaring van [A]: [E]); […]
- NN-4 via het geopende bijrijdersportier, voorovergebogen met beide armen, reikte naar de achterbank van de [auto] [met kentekennummer];
- NN-4 vanaf de achterbank van de [auto] [met kentekennummer] een meisje uit de auto begeleidde, nader te noemen als NN-5 (het hof begrijpt: [A]).
- NN-4 ervoor zorgde dat hij NN-5 tijdens het uitstappen met minimaal één hand vasthield.
- NN-4 op het moment waarop NN-5 was uitgestapt, dicht tegen haar aan ging staan, waarbij hij zijn rechterarm achter de rug van het meisje hield.
- NN-1 aan de andere zijde van NN-5 ging staan.
- NN-5 hierdoor tussen NN-1 en NN-4 werd geklemd.
- NN-5 door NN-1 en NN-4 werd beperkt in haar bewegingen.
- NN-5 op deze wijze niet anders kon dan in dezelfde richting […] te bewegen als NN-1 en NN-4;
- NN-1 en NN-4 met een versnelde pas in de richting van de woning [het adres] te Roermond liepen, waarbij zij ervoor zorgden dat NN-5 tussen hen ingeklemd bleef;
- NN-1, NN-4 en NN-5 de woning [het adres] te Roermond binnengingen.[…]
Omstreeks 17.16, zag ik, Q-69, dat:
- de bestuurder van de [auto] [met kentekennummer], nader te noemen als NN-6 (het hof begrijpt: de verdachte), uit de [auto] stapte;[…]
- NN-6 de woning [het adres] te Roermond binnenging.
Uit deze observaties, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, leidt het hof af dat de verdachte [A] samen met anderen heeft gedwongen genoemde woning binnen te gaan.
2.1.3
Op 12 april 2008 heeft verbalisant [verbalisant 7] naar aanleiding van een op [het adres 2] te Roermond uitgebroken brand telefonisch contact opgenomen met de bewoonster [B]. Het proces-verbaal van bevindingen houdt ter zake het volgende in.
“Op zaterdag 12 april 2008 […] kregen wij [verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]] […] de opdracht ons te begeven naar [het adres 2] te Roermond.
[…]
De brandweer stelde vast dat de brand moest zijn uitgebroken op nummer [huisnummer].
Inmiddels was ons […] gebleken dat op nummer [huisnummer] staat ingeschreven […]: [B]. […]
Door de brandweer werd [niemand] in de woning aangetroffen. De woning bleek […] geheel te zijn uitgebrand.[…]
Omstreeks 11.30 uur nam ik, [verbalisant 7], in het bureau van politie te Roermond telefonisch contact op met de bewoonster [B] en zij deelde mij het navolgende mede:
Zij en haar vriendin [A] zouden ernstig bedreigd worden door [de verdachte] en enkele Marokkanen uit Rotterdam.[…]
[De verdachte] en de Marokkanen zouden denken dat [B] en [A] veel geld zouden hebben en zouden hier op uit zijn.
Afgelopen woensdag (het hof begrijpt: 9 april 2008) was [A] volgens [B] door [de verdachte] ontvoerd en vervolgens gemarteld met een heet strijkijzer. […]
Vervolgens kreeg ik [A] aan de lijn welke kennelijk langs [B] stond.[…]
[A] deelde mij mede dat zij afgelopen woensdag door [de verdachte] […] was gebracht naar de woning van de broer van [de verdachte], genaamd [F]. Aldaar was zij getapet en vastgebonden in een stoel.
[De verdachte] had vervolgens een heet strijkijzer tegen haar been gehouden waarvan ze nu nog brandwonden had. Vervolgens was ze aangerand en geslagen door [de verdachte] en nog twee mannen[…].”
2.1.4
Voor [B] was het niet de eerste keer dat zij van deze toedracht kennisnam, zo blijkt uit de hierna weergegeven verklaring die zij ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2010 als getuige aflegde.
“Op 9 april 2008 heeft [de verdachte] mij rond etenstijd gebeld. […] Hij vertelde mij dat [A] bij hem was […]. Ik hoorde [A] schreeuwen. […]
Op het moment dat [A] die dag was teruggekomen van de woning van [F], de broer van [de verdachte], heeft zij mij verteld dat [de verdachte] het gedaan had. Ze sprak toen nog in algemene woorden, maar later die avond in de trein van Eindhoven naar Rotterdam - mijn oom had ons naar Eindhoven gebracht en daar hebben wij de trein naar Rotterdam gepakt - vertelde ze specifieker over wat er was gebeurd. Ze vertelde dat ze was aangerand en deed daarbij voor hoe dat was gedaan. Van haar heb ik toen ook gehoord dat [de verdachte] haar met het strijkijzer heeft bewerkt.
[…] [De verdachte] was ook degene die haar had vastgetapet. Vervolgens hebben ze haar een tijdje alleen gelaten en is [de verdachte] met twee of drie man teruggekomen. Ik heb uit de mond van [A] gehoord dat hoe zij vervolgens is aangerand. Zoiets verzin ik niet zomaar. Het was geen verzinsel, geen afspraak die ik samen met [A] heb gemaakt om de schuld op [de verdachte] af te schuiven.”
2.1.5
Ook [H], de moeder van [B], verklaarde dat zij [A] op 9 april 2008 heeft gezien en van haar hoorde dat de verdachte daarbij betrokken was geweest. Haar tegenover de politie afgelegde verklaring houdt voor zover hier van belang het volgende in.
“Op de woensdag voor de brand in [B] haar appartement (gelet op bewijsmiddel 2.1.3 begrijpt het hof: 9 april 2008) zijn [B] en [A] bij mij in de woning op [het adres 3] geweest. […]
Tussen 20.00 uur en 21.00 uur ben ik de kleine gaan douchen en naar bed gaan doen.
Toen ik beneden kwam zat [A] op de bank. Ik zag dat een been van haar helemaal rood was. Ze had een driekwart broek aan. […]
[A] zei dat ze in de auto was gestapt bij twee jongens en die hadden haar naar huis gebracht waar een stuk of tien jongens waren. Ze werd naar binnen gebracht.
Binnen in de woning werd ze vastgebonden [en is] een warme strijkbout op haar armen en been gehouden.
Zoals ik al zei kon ik de brandplekken op haar benen zien.[… ] Ook deelde [A] mij mede dat ze bijna verkracht was geworden door die jongens.[…]
Ze heeft de naam [de verdachte] genoemd als een van de personen die erbij was.[…]
[A] vertelde dat [de verdachte] in de woning erbij betrokken was geweest.”
2.1.6
Uit de verklaring van de vriend van [H], [I], komt naar voren dat hij [A] die avond ook heeft gezien, haar over het gebeuren heeft horen praten en daarbij de naam van de verdachte heeft gehoord. Voor zover van belang houdt zijn verklaring het volgende in.
“U heeft mij gevraagd wat ik weet van de ontvoering van [A].[…]
Ik weet nog dat ik die avond (het hof begrijpt: 9 april 2008) aan het koken was toen [A] bij ons in huis was. Ik zag dat ze in de huiskamer zat en ik hoorde dat ze vertelde wat ze haar hadden aangedaan. Ik zag de brandwonden op haar onderbenen. Ik hoorde de naam [de verdachte] vallen.”
2.1.7
[D] verklaarde bij de politie dat hij inderdaad, zoals reeds in bewijsmiddel 2.1.1. aan de orde is gekomen, [A] op 9 april 2008 naar het station in Roermond had gebracht. Naderhand heeft zij hem een rode plek op haar onderbeen laten zien en daarvan gezegd dat de verdachte dat had gedaan. Zijn verklaring houdt op deze punten het volgende in.
“[D:] Ik heb [A] […] naar het station gebracht. Ik had [A] gebeld omdat [de verdachte] haar wilde spreken. […] We zijn toen met de auto naar het station gegaan. […]
[Verbalisant:] Met wie heb je daarna het eerste contact, met [A] of met [de verdachte]?
[D:] Ik dacht met [A]. […]
Ze had met me gebeld en zei dat ze met me wilde praten. Ze zei me dat ze bij het winkelcentrum op de Donderberg was en ze moest met mij praten. […]
Toen ik [A] zag, begon ze tegen mij te praten over wat met haar gebeurd was. Ik hoorde dat ze tegen mij zei: “Kijk eens wat [de verdachte] heeft gedaan.” Ik zag dat ze wees naar een rooie plek op haar rechteronderbeen.”
2.1.9
Blijkens een verbatim uitgewerkt verslag heeft [A] op 20 april 2009 gebeld met ene [J] - [A] verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep dat zij een vriendin van haar was - en haar gezegd dat [de verdachte] wraak had genomen en haar met een strijkijzer had bewerkt. Het verslag van dit gesprek hield ter zake het volgende in.
“Tijdstip: 20-04-08 19:41:46
Beller: […] [J]
Gebelde: [A]
[A:] Kijk he, wij hebben zo’n… wij hebben die vent genakt he.
[J:] Wie, wie, een jongen?
[A:] Ja, [K]. […]
[A:] Hun hebben dus later, hebben hun wraak genomen op ons.
[…]
[A:] En [de verdachte]…
[A:] Hij wou alles gewoon voor zichzelf hebben. En je weet toch…
[J:] Die doeko enzo…
[A:] Ja, hij is toch gierig. […]
[A:] En daarom heeft hij mij gepakt en heeft hij mij een strijkijzer […], omdat ik moest praten, maar ik heb niet gepraat, je weet toch…”
2.1.10
Een door verbalisanten gemaakt proces-verbaal met betrekking tot het afluisteren van telecommunicatieverkeer houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
“Het onderzoeksteam [heeft] onder andere het telecommunicatieverkeer, gevoerd middels het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer], opgenomen en afgeluisterd.
[…]
Tijdens het gesprek met volgnummer 00030 hoorden wij op de achtergrond een man (man 1) en een vrouw (vrouw 1) praten.
Wij hoorden dat vrouw 1 zei:
”…was hè, was ik nu niet meteen toen [D] mij belde naar het station gekomen?
[…]
Einde gesprek op de achtergrond.
Dit gesprek op de achtergrond vond volgens de gespreksgegevens kennelijk plaats op 9 april 2008 te 18.43 uur.
Tijdens het gesprek met volgnummer 00033 hoorden wij op de achtergrond twee mannen (man 2 en man 3) en een vrouw (vrouw 1) praten.
[…]
Wij hoorden dat vrouw 1 […] zei:
“Wat heb ik er aan, ik heb er ook niks aan verdiend”
Wij hoorden dat man 3 vervolgens zei:
“Jij hebt er ook niks aan verdiend, maar kijk; dat is juist, dat is juist die…
Einde gesprek op de achtergrond.
Dit gesprek op de achtergrond vond volgens de gespreksgegevens kennelijk plaats op
9 april 2008 te 18.47 uur.
Tijdens het gesprek met volgnummer 00034 hoorden wij op de achtergrond een man (man 3) praten.
Wij hoorden dat man 3 zei:
“….[L], [L] zou al lang in tranen uit zijn gebarsten hier…”
Einde gesprek op de achtergrond.
Dit gesprek op de achtergrond vond volgens de gesprekgegevens kennelijk plaats op
9 april 2008 te 18.51 uur.
[…]
Wij herkenden de stem van vrouw 1 als de stem van de ons ambtshalve bekende [A].
[…]
Wij herkenden de stem van man 3 als de stem van de ons ambtshalve bekende [verdachte].”
Het hof leidt uit het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, af dat de verdachte zich om omstreeks 18.51 uur nog in de woning aan [het adres] te Roermond bevond.
2.1.11
De door [A] opgelopen verwondingen werden, in het bijzijn van een verbalisant, onderzocht door de forensische arts [naam van arts]. Dit is opgetekend in het volgende proces-verbaal.
“Naar aanleiding van haar gedane aangifte gaf [A] toestemming voor een medisch onderzoek, uitgevoerd door de forensische arts [naam van arts].
Het letsel van de aangeefster [A] werd, in het bijzijn van mij, verbalisant [verbalisant 9], door [naam van arts] onderzocht.”
De door hem opgemaakte rapportage letselschade houdt voor zover van belang het volgende in.
“Er zijn een twintigtal puntvormige en streepvormige verwondingen. Deze bevinden zich overwegend op de onderbenen en ter hoogte van de pols op de linkerhand. Een aantal van de verwondingen ligt (gedeeltelijk) over elkaar. De verwondingen passen het meest bij een verbranding van de huid, graad 2, op enkele plekjes graad 3. Aangezien de haren nog aanwezig zijn (gekruld) is de verwonding niet door een directe vuurbron ontstaan (vlam) maar waarschijnlijk door contact met een heet voorwerp (zoals bijvoorbeeld de zool van een hete strijkbout).
[…]
Conclusie: Er is zeer waarschijnlijk sprake van intentionele verbrandingen van de huid van betrokkene, waarschijnlijk veroorzaakt door een heet voorwerp. Gezien de vormen van de brandwonden, zouden deze zeer wel kunnen zijn veroorzaakt door een hete strijkbout.”
2.1.12
In dat verband overweegt het hof nog het volgende. Het op een lichaam houden van een verhit strijkijzer is naar het oordeel van het hof een handeling die in beginsel zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben. Daarbij kan worden gedacht aan derdegraads verbrandingen dan wel blijvende littekens.
Het intreden van dat gevolg is onder meer afhankelijk van de hitte van het strijkijzer en de intensiteit waarmee en de tijdsduur dat het tegen het lichaam wordt gehouden. In het onderhavige geval is uit het hiervoor weergegeven letselschaderapport gebleken dat [A] op haar onderbenen en linkerpols een twintigtal puntvormige en streepvormige verwondingen had die passen bij tweedegraads- en op enkele plaatsen derdegraadsverbrandingen. In het rapport werd de conclusie getrokken dat er zeer waarschijnlijk sprake is van intentionele verbrandingen van de huid die waarschijnlijk veroorzaakt zijn door een heet voorwerp.
Het hof brengt daarbij in herinnering van [A] die zij ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2009 aflegde over de wijze waarop zij met een strijkijzer werd bewerkt. Deze verklaring luidt als volgt.
“Het strijkijzer werd op mijn been en mijn armen gezet. Het strijkijzer hadden ze tevoren verhit. Ik was erbij toen ze het strijkijzer in het stopcontact deden. Het strijkijzer hebben ze er gewoon een paar seconden lang op gezet. Hij drukte met dat strijkijzer door. […]
Het was best pijnlijk. […] Door dat voorval heb ik brandwonden opgelopen.
Deze zijn nu helemaal weg. Het heeft twee jaar geduurd voordat de brandwonden weg waren.[…]
Het strijkijzer werd er een paar seconden opgezet en goed doorgeduwd.”
Door het strijkijzer op die wijze tegen het lichaam van [A] te houden heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [A] ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het opzet van de verdachte is daarop dan ook ten minste in voorwaardelijke zin op gericht.
2.1.13
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte de bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
2.2
De raadsvrouwe heeft bij de gelegenheid van het onderzoek in hoger beroep bepleit dat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de betrokkenheid van de verdachte slechts kan volgen uit de inhoud van een telefoongesprek dat [A] voorafgaand aan haar aangifte heeft gevoerd met [verbalisant 7], terwijl zij deze verklaring heeft ingetrokken en hierover bij de rechter-commissaris en het hof heeft verklaard dat zij op instigatie van [B] de verdachte de schuld heeft gegeven omdat [B] meende dat de verdachte haar woning in brand had gestoken.
De raadsvrouwe heeft bovendien aangevoerd dat de verklaring van [B] onbetrouwbaar is.
2.3
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.3.1
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid van de verdachte bij meerbedoelde bewezen verklaarde feiten gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet slechts blijkt uit de inhoud van het onder 2.1.3 weergegeven telefoongesprek met [verbalisant 7], zoals de raadsvrouwe heeft aangevoerd. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt immers dat [A] tegen [B], [H] en [D] alsook in het bijzijn van [I] over verdachtes rol heeft gesproken.
De raadsvrouwe kan wel worden toegegeven dat zij nadien op die verklaring bij herhaling is teruggekomen. Het hof wijst in dit verband op de volgende verklaringen van [A].
- Bij haar aangifte op 13 april 2008 verklaarde zij dat zij op het station van Roermond door enkele Marokkanen, die zij kende als ‘[K]’ en ‘[M]’ werd aangesproken en dat zij bij hen in de auto is gestapt. Gedurende die autorit werd zij diverse keren geslagen. Vervolgens werd zij gedwongen een woning binnen te gaan, alwaar zij is geslagen en door een Antilliaan en [M] met een heet strijkijzer is mishandeld.
- In een later die dag afgelegde verklaring verklaarde zij desgevraagd dat zij zich in de betrokkenheid van verdachte had vergist.
- In een aan de officier van justitie gerichte brief d.d. 16 april 2008 liet [A] vervolgens weten dat zij haar aangifte wilde intrekken.
- Omdat zij had gehoord dat de verdachte ter zake van haar vrijheidsberoving was aangehouden, verklaarde [A] op 8 mei 2008 nogmaals dat niet de verdachte maar [K] en [M] zich daaraan schuldig hadden gemaakt.
- Op 14 juli 2008 verklaarde zij dat zij samen met [B] had afgesproken om de verdachte de schuld van de mishandeling te geven, omdat [B] dacht dat de verdachte haar woning in brand had gestoken. Ze verklaarde niet te weten wie er met de gijzeling te maken had, maar het was ‘Naamloos’ geweest die haar met een strijkijzer had bewerkt.
- Op 15 juli 2008 verklaarde [A] vervolgens dat zij op 9 april 2008 bij het station van Roermond de verdachte heeft ontmoet die op dat moment vergezeld was van [E] en dat zij bij hen in de auto is gestapt. De verdachte was volgens haar boos op haar, omdat zijn zoontje werd bedreigd en liet haar weten dat zij het moest oplossen. Zij zijn met de auto naar de woning van de broer van verdachte gegaan. Nadat de verdachte en [E] weg zijn gegaan, is zij door ‘Naamloos’ geslagen en met een heet strijkijzer bewerkt.
Aan deze laatste lezing heeft zij vervolgens in haar verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris (op 9 maart 2009) en het hof (op 15 december 2009) in de kern vastgehouden, met dien verstande dat ‘Naamloos’ haar in het bijzijn van een vriend had mishandeld.
Het hof stelt vast dat [A] de lezing van de toedracht in de voren omschreven verklaringen telkens op onderdelen heeft bijgesteld. De laatste lezing komt overigens in de kern overeen met genoemde verklaring tegenover [verbalisant 7], in die zin dat zij daarin niet de verdachte, maar ‘Naamloos’ als dader benoemt.
2.3.2
Tegen deze achtergrond heeft het hof de door [A] opgegeven beweegreden voor het wijzigen van haar verklaring - namelijk dat zij en [B] naar aanleiding van de op 12 april 2008 in de woning van [B] uitgebroken brand hebben afgesproken om de verdachte van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (waaronder in dit geval ook de onder 4 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling) te beschuldigen - tegen het licht gehouden, teneinde zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid ervan.
2.3.3
Het hof is op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende conclusie gekomen. Niet alleen ontkent [B] in de onder 2.1.4 weergegeven verklaring het bestaan van de door [A] bedoelde afspraak, de beweegreden van [A] om de verdachte valselijk te beschuldigen - de vermeende brandstichting van de woning van [B] op 12 april 2008 - wordt weersproken door de omstandigheid dat uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [B], [H] en [I] blijkt dat [A] tegen hun reeds voor 12 april 2008 over de betrokkenheid van verdachte heeft verklaard. Het hof stelt deze beweegreden om die reden als niet aannemelijk terzijde. Evenmin acht het hof het aannemelijk dat [A] haar vriendin [J] heeft verteld dat de verdachte haar met een strijkijzer had bewerkt om het de ‘buitenwereld te laten geloven’, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2009 verklaarde. Het gesprek met [J] dateerde immers van 20 april 2008, op welk moment [A] bij de politie al meermalen had verklaard dat de verdachte het niet had gedaan en zij zelfs haar aangifte had ingetrokken.
Het hof heeft daarom slechts de (al dan niet de auditu) verklaringen van [A] gebruikt voor zover daarvan blijkt uit de bewijsmiddelen. Voor het overige stelt het hof haar verklaringen als onbetrouwbaar terzijde.
2.3.4
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat er reden is om aan de betrouwbaarheid van de door [B] afgelegde verklaringen te twijfelen. Het hof deelt dat standpunt niet. Het hof acht de (al dan niet de auditu) verklaringen van [B] voor zover gebezigd tot bewijs consistent. Daarbij komt dat deze verklaringen in belangrijke mate worden ondersteund door de tot bewijs gebezigde verklaringen van [A], [H], [I], [D] en de inhoud van het telefoongesprek met [J].
Voorts laat het hof meewegen dat [B] ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2010 indringend is ondervraagd en in weerwil van haar kennelijke angst om te verklaren toch een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en niet is teruggekomen op hetgeen zij tegenover [verbalisant 7] heeft verklaard, doch dat juist heeft bevestigd en op relevante wijze heeft aangevuld. Mitsdien acht het hof haar verklaring wel betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs.
2.3.5
Ten slotte overweegt het hof nog het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 verklaarde de verdachte zich niet meer precies te herinneren hoe lang hij in de woning aan [het adres] aanwezig is geweest. In dat verband wijst het hof op het observatieverslag, zoals dat is neergelegd in overweging 2.1.2. Daaruit is gebleken dat de verdachte de woning aan [het adres] omstreeks 17.16 uur heeft betreden. [A] bevond zich toen ook in de woning. Uit het onder 2.1.10 overwogene leidt het hof voorts af dat de verdachte de woning in elk geval niet voor 18.51 uur heeft verlaten. Op grond hiervan oordeelt het hof dat de door verdachte in eerste aanleg gegeven lezing, dat hij een half uur of uur in de woning is geweest en daarna de woning via de achterzijde heeft verlaten, niet aannemelijk is.
Het hof verwerpt het verweer.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 1.
3.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
3.1.1
Op 4 maart 2008 heeft [N], blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen aspirant van politie , aangifte gedaan van de brandstichting van zijn auto. Deze aangifte houdt voor zover hier van belang het volgende in.
“Ik ben eigenaar van de personenauto, merk Audi, type A3, in de kleur zwart met kenteken [kentekennummer]. Ik heb mijn personenauto op 3 maart 2008 omstreeks 18.45 uur onbeschadigd en geheel intact geparkeerd op [het adres 4] ter hoogte van mijn woning gelegen bij het huisnummer [nummer] te Reuver. Mijn auto was afgesloten. Omstreeks 01.00 uur hoorde ik ter hoogte van waar mijn auto stond op straat geluiden. […]
Kort hierna hoorde ik een knal en […] een auto hard wegrijden. […] Ik ben gelijk buiten gaan kijken en zag een vuurspoor lopen van de overzijde van de straat naar mijn auto.”
3.1.2
De ter plaatse gekomen verbalisanten constateerden dat de auto geheel in brand stond en dat de vlammen tot drie à vier meter hoogte reikten. Hun proces-verbaal van bevindingen luidt voor zover van belang als volgt.
“Wij, verbalisanten, waren binnen enkele minuten ter plaatse op [het adres 4] te Reuver ter hoogte van perceelnummer [nummer]. Wij […] zagen dat de brandweer al ter plaatse was en bezig was met blussen van een personenauto. Wij […] zagen dat een personenauto geheel in brand stond. Wij zagen dat de personenauto aan de rechterzijde van de weg stond gedeeltelijk met twee wielen op het trottoir. Wij […] zagen dat de vlammen, ongeveer 3 à 4 meter hoog waren. Wij zagen dat de personenauto ongeveer 3 meter van de woning stond met het huisnummer [nummer].
Wij […] zagen dat er in de directe omgeving meerdere personenauto’s stonden. Verder zagen wij een behoorlijke rook en roetontwikkeling in de lucht.”
3.1.3
Bij technisch onderzoek werd een zwart spoor aangetroffen waarvan zij monster veiligstelde. Het onderliggende proces-verbaal houdt voor zover van belang het volgende in.
“Op 4 maart 2008 hebben wij nader onderzoek ingesteld op [het adres 4] te Reuver ter hoogte van percelen [met huisnummer] en [huisnummer]. Wij zagen op het wegdek en het trottoir ter hoogte van perceel [het adres 4] een verbrande zwarte plek. […] Wij zagen vanaf deze verbrande plaats een zwart spoor over het wegdek van [het adres 4] lopen in de richting van het trottoir tussen de percelen [het adres 4] [met huisnummer] en [huisnummer]. Dit trottoir vormt de verbinding tussen [het adres 4] en [het adres 5] te Reuver. Wij zagen dat dit spoor stopte ter hoogte van het begin van het “verbindingstrottoir”.
[…]
Ik, eerste verbalisant, heb bij het begin van het spoor over het trottoir een grondmonster genomen. Hiertoe hebben wij een trottoirtegel uit het trottoir genomen teneinde het grondmonster te kunnen veiligstellen.
[…]
Het brandmonster, nummer AAAB5550NL, zal worden verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.”
Het Nederlands Forensisch Instituut concludeerde dat het monster motorbenzine bevatte. In het deskundigenrapport werd dat als volgt verwoord.
“Onderwerp: Onderzoek naar brandversnellende middelen naar aanleiding van een brand in Reuver op 3 maart 2008.
TR nummer Zegelnummer Conclusie
AAAB5550NL AA 59508 Motorbenzine aangetoond”
3.1.4
Tegenover [verbalisant 10] verklaarde [O] van de brandstichting getuige te zijn geweest. De verbalisant hoorde hem daarover het volgende verklaren.
“Ik weet van een brandstichting van een auto van een politieagent in Reuver. De brand is gesticht door [de verdachte]. Hij heeft benzine over de auto gegooid en een benzinespoor over de weg gelegd. [De verdachte] heeft dit gedaan omdat [P] hem daarvoor 250 of 300 euro betaald heeft. De benzine is gehaald bij het Shell tankstation in Kaldenkerken in Duitsland. Ik was bij die brandstichting aanwezig.”
3.1.5
Uit zijn nadere verklaring van 2 juni 2008 kwam voorts het volgende naar voren.
“[Verbalisant:] Weet je nog wanneer de brandstichting geweest is?
[O:] Ik dacht begin maart dit jaar.
[Verbalisant:] Je hebt verteld dat de benzine is gehaald bij een Shell tankstation in Duitsland. Hoe laat heb je [P] die dag ontmoet?
[O:] Dit was bij een Shoarma zaak genaamd [naam van de shoarmazaak] in Reuver. [P] vroeg mij of ik met hem mee ging rondjes rijden met mijn auto. […] We gingen omstreeks 22.00 uur rijden. We zijn naar Roermond gereden naar de wijk [naam van de wijk], naar het adres van de broer van [de verdachte].
[Verbalisant:] Wat heb je daar gedaan?
[O:] Ik ben in de woning een computerspel gaan spelen. [P] is toen met mijn auto weggereden. […] [P] kwam […] weer […] terug [met] [de verdachte]. […]
[P] zei kom we gaan. Ik zag dat [P] een jerrycan bij zich had. Deze was zwart van kleur. Ik denk ongeveer de maat van vijf liter.
Vervolgens zijn we met mijn personenauto, ik reed, naar het Shell tankstation in Duitsland gereden. […]
[P] zei dat hij ruzie had met een politieagent omdat deze hem had genaaid. […]
Gekomen bij het tankstation in Kaldenkirchen in Duitsland liep [de verdachte] naar binnen en kocht een gele jerrycan van ongeveer vijf liter. Terwijl hij deze aan het kopen was, heb ik mijn auto afgetankt. Hierna heeft [de verdachte] de twee jerrycans gevuld met benzine. […]
[P] zei dat ik naar Reuver moest rijden. Ik ben toen naar Reuver gereden. We zijn toen naar de woning van die agent gereden.[…]
Mijn auto stond ter hoogte van een zijweggetje dat uitkomt op [het adres 4]. In het verlengde van dit weggetje stond de personenauto van de politieagent. Dit was een personenauto van het merk Audi, type A3, donker van kleur. [P] wist de personenauto van de politieagent aan te wijzen. [P] wist dus welke auto van de politieagent was.
In mijn auto hebben [P] en [de verdachte] besproken wat ze gingen doen. Ik hoorde [P] en [de verdachte] tegen elkaar zeggen dat ze ieder een helft van de personenauto met benzine zouden volgieten.
Ik bleef in mijn auto zitten en kon de auto van de agent zien staan aan het einde van het weggetje. De auto van de agent stond half op de stoep. [P] en [de verdachte] stapten […] uit. […] [De verdachte] had de gele jerrycan en [P] de zwarte. Vervolgens liepen ze naar de auto van de politieagent. Ik zag dat [de verdachte] de linkerzijde van de auto van de politieagent met benzine overgoot. Ik zag dat [P] de rechterzijde van de auto van de politieagent met benzine overgoot. Ik zag dat [de verdachte] vervolgens vanaf de linkerzijde van de auto van de politieagent een spoor van benzine over de weg goot tot op de stoep aan de overzijde.[…]
Ik zag dat [de verdachte] het spoor van benzine op de weg met een aansteker aanstak. […]
Vervolgens hoorde ik een plof en zag ik dat de auto van de politieagent in lichterlaaie stond en dat de vlammen meters hoog waren. De hele omgeving was verlicht.
Vervolgens zijn [P] en [de verdachte] weer bij mij in de auto gestapt.[…]
In de auto zei [P] dat hij [de verdachte] het einde van de maand zou betalen voor de brandstichting. [P] had afgesproken dat [de verdachte] 250,- euro zou betalen. Maar na de brandstichting heeft [P] aan [de verdachte] 300,- euro beloofd.[…]
Ik heb gezien dat de gebruikte jerrycans bij een flat door [de verdachte] in brand zijn gestoken. […]
[Verbalisant:] Wie weten er nog meer van de brandstichting?
[O:] [Q], hij werkt bij de sportschool [naam van de sportschool] in Reuver. Ik was er bij dat [P] aan [Q] over de brand vertelde.[…]
[Verbalisant:] Heb je verder nog iets te verklaren?
[O:] Ik kan verder nog zeggen dat nadat ik [de verdachte] in Geleen heb afgezet, ik samen met [P] terugreed naar Reuver. Dit was ergens tussen 3.00 uur en 3.30 uur.”
3.1.5
[Q] verklaarde tegenover de politie inderdaad van [P] te hebben gehoord over de brandstichting. Hij verklaarde daarover het volgende.
“[P] zei […] een beetje opschepperig dat hij de auto van de politieman, die hem had gepakt, in brand had gestoken.[…]
[P] zei […] dat het in Reuver was gebeurd. […] Hij zei dat hij ’s nachts langs de auto van de politieagent was gereden en toen de auto in brand had gestoken.”
3.1.6
Ook [R] verklaarde hierover met [P] te hebben gesproken. Zijn verklaring hield voor zover van belang het volgende in.
“Op 4 maart 2008 heb ik [P] met mijn auto naar het politiebureau in Tegelen gebracht.[…]
De dag erna kreeg ik via, via te horen dat er in Reuver een auto was uitgebrand. In de week daarop trof ik [P] diverse malen.
[P] heeft mij toen meegenomen naar [het adres 4] te Reuver. […]
Ik hoorde dat [P] zei: Daar stond de auto van [N]. Dat is de politieagent die mij heeft zien rijden zonder rijbewijs. Ik heb zijn auto in brand gestoken. Als ik niet kan rijden, kan hij ook niet rijden.”
3.1.7
De in overweging 3.1.5 weergegeven verklaring van [O], dat hij heeft gezien dat de verdachte de gebruikte jerrycans (zwart en geel) bij een flat in brand heeft gestoken, wordt ondersteund door de bevindingen van verbalisanten. Zij relateren hierover het volgende.
“[… Op] aanwijzing van [O] […] zijn [wij, verbalisanten] […] de Olieslagerstraat opgereden. […] Wij hoorden dat […] [O] zei: Hier is het, ik weet het zeker. […]
Wij troffen op die plek een gesmolten substantie aan. Ik, [verbalisant 10], herkende die substantie als gesmolten kunststof. Wij, verbalisanten, herkenden in die substantie de kleuren geel, rood en zwart.”
3.1.8
Daarbij komt nog dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 het volgende heeft verklaard.
“In de nacht van 3 op 4 maart 2008 ben ik in de buurt van Reuver geweest. […] [O] en [P] […] [en ik] zijn samen benzine gaan halen in Duitsland. Dat was net over de grens. We hadden één jerrycan bij ons. Een tweede hebben we daar aangeschaft. De ene jerrycan was zwart van kleur, de andere geel met rood.”
3.1.9
Teneinde het te duchten gevaar te kunnen vaststellen is brandweerman [brandweerman] als getuige gehoord. Zijn in een aanvullend proces-verbaal neergelegde getuigenis luidt voor zover in dit verband van belang als volgt.
“[Op] 4 maart 2008 [was er] op [het adres 4] te Reuver […] een autobrand gaande. […]
Ik zag dat het een uitslaande brand was. […]
Ik wist op dat moment niet of er een gastank of benzinetank in de auto zat. […]
Dat maakt een autobrand erg onvoorspelbaar. […]
Ik heb wel gezien dat iemand zijn auto vlakbij de brandende auto weggehaald heeft.
We hebben de mensen die aan het kijken waren, direct op afstand gezet. Dit voor de veiligheid van die mensen. Ik ben […] actief bij de brandweer.”
3.1.10
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte het bij parketnummer 04/861237-08 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
3.2
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat deze informatie afkomstig is van slechts een getuige, te weten [O], terwijl andere getuigen zoals [S] en [R] met geen woord reppen over een rol van de verdachte en [P] en de verdachte bovendien een eensluidende en van [O] afwijkende verklaring hebben afgelegd. Aan de enkele verklaring van [O] kan daarom op grond van de unus testis nullis testis-regel niet voldoende bewijskracht toekomen, aldus de raadsvrouwe.
3.2.1
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De tot bewijs gebezigde verklaringen van [O] zijn op onderdelen geverifieerd door de politie en blijken te kloppen. Voorts vinden die verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen - bijvoorbeeld op punten als hoe de in brand gestoken auto stond (deels op het trottoir), de hoogte van de vlammen, het brandspoor naar die auto - maar ook in de tot bewijs gebezigde verklaringen van [Q] en [R] - voor zover inhoudende dat [P] tegenover hen heeft verklaard dat hij bij de brandstichting was betrokken - en in de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting bij het hof over het halen van benzine in Duitsland, de kleuren van de gebruikte jerrycans en het in de bewuste nacht in Reuver zijn.
Mitsdien acht het hof de tot bewijs gebezigde verklaring van [O] betrouwbaar en als zodanig bruikbaar en gaat naar ’s hofs oordeel het verweer van de raadsvrouwe ook overigens niet op. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
3.2.2
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat noch op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting kan worden bewezen dat er sprake was te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de nabijheid van de brandende personenauto bevindende personen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden of er ontploffingsgevaar heeft bestaan en voorts dat volgens voornoemde brandweerman [brandweerman] de huizen in de straat geen gevaar liepen en de aanwezige personen op veilige afstand zijn gezet.
3.2.3
Het hof acht naar algemene ervaringsregels wel voorzienbaar dat er ten tijde van de brandstichting gemeen gevaar voor de zich daar bevindende voertuigen bestond. Daarbij overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen 3.1.2 en 3.1.9 naar voren komt dat er sprake was van een uitslaande brand, met vlammen tot 3 à 4 meter hoog, waarbij in de directe omgeving meerdere personenauto’s stonden en een auto zelfs zo vlakbij stond dat iemand die heeft willen weghalen.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 3.
5.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
5.1.1
In een proces-verbaal van bevindingen is het volgende opgetekend.
“Op 11 maart 2008 omstreeks 15.40 uur bevonden wij, verbalisanten, ons in het districtsbureau te Roermond.
Wij [verbalisant 1] [brigadier van politie], [verbalisant 11] en [verbalisant 12], waren in ME-tenue gekleed. […]
Ik [verbalisant 1] liep […] naar […] de ophoudkamer. Ik keek door de ruit van de ophoudkamer en zag dat daar de mij bekende [de verdachte] ingesloten zat.[…] Ik […] liep weer verder richting mijn ME-collega’s. […]
[Wij, [verbalisant 1], [verbalisant 11] en [verbalisant 12], zagen] dat collega [verbalisant 13] richting de ophoudkamer liep waar [de verdachte] zich bevond en de deur opende. […]
Wij, [verbalisant 1], [verbalisant 11] en [verbalisant 12], zagen dat [de verdachte] zijn hoofd uit de deuropening stak en in onze richting keek. Wij, [verbalisant 1], [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hoorden dat [de verdachte] toen zei: “Rooie kankerhoer”. Dit was kennelijk bedoeld in de richting van mij, [verbalisant 1].[…]
Wij, [verbalisant 13] en [verbalisant 4], sloten de deur van de ophoudkamer […].
Enkele minuten later liep ik, [verbalisant 11], vanuit de gang de wacht binnen. Bij mij liep toen onder andere collega [verbalisant 1].
Net voordat ik de wacht binnenliep hoorden wij, [verbalisant 11] en [verbalisant 1], dat [de verdachte] zei: “Rooie Kuthoer”. Kennelijk weer bedoeld in de richting van mij, [verbalisant 1]. Wij zagen namelijk dat [de verdachte] in de richting van mij, [verbalisant 1], keek terwijl hij dat riep.
[…]
Ik, [verbalisant 1], voelde mij in goede eer en naam aangetast.”
5.1.2
De verdachte bekende ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 de woorden ‘Rooie kankerhoer’ en ‘Rooie kuthoer’ in de richting van verbalisant [verbalisant 1] te hebben geroepen en bracht dat op de volgende wijze tot uitdrukking.
“Het is juist dat ik op 11 maart 2008 in Roermond, toen ik mij in een ophoudcel bevond, [verbalisant 1] de beledigende woorden “Rooie kankerhoer”[…] en “Rooie kuthoer” heb toegevoegd.
[…]
Ik weet dat het beledigende woorden zijn. Het was ook mijn bedoeling haar te grieven. De voorzitter houdt mij voor dat zij dit ook als bedreigend heeft ervaren. Ik kan u daarop zeggen dat het ook de bedoeling was om haar te raken.”
5.1.3
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte het bij parketnummer 04/861237-08 onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
5.2
De raadsvrouwe heeft ter zake van dit feit de vrijspraak van verdachte bepleit en aangevoerd dat de aanleiding erin gelegen was dat [verbalisant 1] de verdachte valselijk had beschuldigd, terwijl daarbij van een verbalisant mag worden verwacht dat zij gezien de aard van haar werkzaamheden over een relatief groot incasseringsvermogen beschikt. Het kan daarom niet worden bewezen dat de verbalisant zich in haar eer en goede naam voelde aangetast, aldus de raadsvrouwe.
5.2.1
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsvrouwe miskent met haar verweer dat de Hoge Raad bij arrest van 22 september 2009 (NJ 2009, 466) heeft geoordeeld dat de opvatting dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht geen steun vindt in het recht. De door verdachte geuite woorden ‘Rooie kankerhoer’ en ‘Rooie kuthoer’ hebben een beledigend karakter, waren naar verdachtes zeggen ook beledigend bedoeld en zijn zo ook door verbalisant [verbalisant 1] opgevat. Hetgeen de raadsvrouwe overigens nog heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.
Mitsdien faalt het verweer.
5.2.2
In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte een derde beledigend woord naar [verbalisant 1] heeft geroepen, te weten het woord ‘Kankerhoer’. Daarmee heeft het openbaar ministerie kennelijk het oog gehad op de verklaring van [verbalisant 4] dat hij hoorde dat de verdachte met een verhoogd stemgeluid ‘Kankerhoer, denk maar niet dat ik voor jou ga betalen of ga zitten’ zei. Uit het opgemaakte proces-verbaal kan echter worden opgemaakt dat daarmee wordt gedoeld op hetzelfde moment als waarop de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hebben gehoord dat de verdachte naar [verbalisant 1] ‘Rooie Kankerhoer’ riep. Gelet daarop zal het hof de verdachte vrijspreken van het in de tenlastelegging opgenomen woord ‘Kankerhoer’.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 4.
6.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
6.1.1
Op 26 september 2006 werd aangifte gedaan ter zake van een inbraak bij de school het Dacapo College te Born. Het proces-verbaal van aangifte houdt voor zover van belang het volgende in.
“Op […] 26 september 2006 [omstreeks] 01.00 uur […] werd op de Graaf van Loonstraat 39 [te] Born […] [in de school] [Dacapo College] [locatie Born] [een inbraak] gepleegd. […] Ik zag dat op de eerste verdieping van het technologielokaal een raam was ingeslagen. […] Uit het computerlokaal zijn voor zover ik nu kan zien 11 laptops weggenomen. Al deze laptops zijn voorzien van stickers met een volgnummer […]
Dacapo heeft niemand toestemming gegeven om in de school in te breken en die laptops weg te nemen. […].”
6.1.2
De getuige [T], wonende aan [het adres 6] te Born, heeft omstreeks het tijdstip van de inbraak een drietal mannen waargenomen bij het Dacapo College. Zij verklaarde daarover het volgende.
“Op […] 26 september 2006 omstreeks 01.00 uur werd ik gewekt door mijn zoon [naam van zoon], dat er aan de overkant bij het Dacapo College drie jongens zich verdacht ophielden. Ik ben toen opgestaan en heb naar buiten gekeken. Ik zag drie jongens. […]
Ik zag dat twee jongens door een raam, welke zij hadden ingeslagen, naar binnen gingen. Deze ruit bevond zich op de eerste etage. De andere persoon bleef buiten staan. Kort hierna zag ik de twee weer naar buiten komen met plastic zakken […]. Ik zag dat zij met versnelde pas richting de Jacobusstraat liepen. Ik zag dat zij vervolgens wegreden in de richting van [de straat].”
6.1.3
Diezelfde nacht hebben verbalisanten omstreeks 01.30 uur in Born een voertuig ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 een stopteken gegeven. In dat voertuig bleken drie personen te zitten die zich zenuwachtig gedroegen en wegrenden toen gevorderd werd de kofferruimte van het voertuig te openen. In die kofferruimte werden later meerdere laptops aangetroffen.
Het relaas van de verbalisanten luidt voor zover hier van belang als volgt.
“Op 26 september 2006 omstreeks 01.30 uur […] zagen [wij] dat een voertuig […] linksaf in de richting van [het adres 7] opreed, […] op het kruispunt [draaide] en […] vervolgens verder [reed] over [het adres 8] in de richting van Susteren. Wij besloten het voertuig te controleren […] en volgde het voertuig in de richting van Susteren. Wij zagen dat het voertuig zijn snelheid verhoogde. […]
[Op] [het adres 9] te Born […] gaven wij het stopteken ingevolge de Wegenverkeerswet 1994. Het voertuig stopte. […] Wij zagen dat er drie personen in het voertuig waren. Ik, [verbalisant 14], vroeg de bestuurder van het voertuig een identiteitsbewijs te tonen. De bestuurder […] verklaarde geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Ook de beide passagiers verklaarden geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. […] Wij, verbalisanten, zagen dat de drietal inzittenden zich zenuwachtig gedroegen. De persoon […] op de achterzitting […] had een versnelde ademhaling. […]
De persoon op de bestuurdersstoel verklaarde te zijn: [U].[…]
De persoon op de voorste passagiersstoel verklaarde te zijn: [F]. […]
De persoon op de achterzitting verklaarde te zijn: [V]. […]
Hierop werd door ons gevorderd de kofferbak van het voertuig te openen. De bestuurder rende vervolgens weg. […] [V] en [F] [begonnen] eveneens te rennen. […]
Nadat wij de [mede]verdachte [V] hadden aangehouden […], besloot ik, [verbalisant 14], [omdat het voertuig was verlaten met openstaande portieren] in het voertuig te kijken via het linkerachterportier. Ik zag dat in de kofferbak van het voertuig meerdere laptops lagen met nummers erop gestickerd. Later werd ons bekend dat de laptops van diefstal afkomstig waren.”
6.1.4
[V] verklaarde op 26 september 2006 tegenover de politie betrokken te zijn geweest de inbraak in Born. Zijn verklaring houdt voor zover hier van belang het volgende in.
“[Afgelopen] nacht [ben ik aangehouden] […]. [Bij mij waren] [U] en meneer [achternaam van de verdachte en diens broer F]. […]
Ik wist dat [in Born] een school was en ik ging kijken of daar iets was wat ik kon gebruiken. […] Ik heb toen ingebroken in die school […]
Ik ben via een raam naar binnengegaan. […] [Het] raam [ging] kapot. […] Ik ben toen door de opening het raam geopend en ben naar binnengegaan. […]
Ik had plastic zakken meegenomen en heb die laptops meegenomen.”
6.1.5
De verdachte verklaarde tegenover de politie dat hij degene was die de verbalisanten samen met [V] en [U] aantrof. Hij had de naam van zijn broer opgegeven. Zijn verklaring houdt hieromtrent het volgende in.
“In de nacht van […] 25 september 2006 op […] 26 september 2006 […] zaten ik, [U] en [bijnaam V], zijnde [V], in de auto [op het moment van de politiecontrole].
[…]
Ik had de naam van mijn broer opgegeven.”
6.1.6
De officier van justitie besloot de in beslag genomen laptops terug te geven aan de aangever, zo blijkt uit het volgende proces-verbaal.
“Na beslissing van de officier van justitie werden de in beslag genomen 11 laptops, na ondertekening van een bewijs van ontvangst teruggegeven aan de aangever.”
Dat bewijs van ontvangst houdt onder meer het volgende in.
“[W] […] verklaart hierbij op […] 26 september 2006 uit handen van de politie te Sittard te hebben ontvangen: […] 11 [Portable Computers, merk Hewlett Packard, voorzien van sticker van het Dacapo College].”
6.1.7
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte het bij parketnummer 04/861237-08 onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
6.2
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat [V] heeft verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd en dat [U] en verdachte hem alleen hebben opgehaald, terwijl die verklaring eensluidend is met de door [U] en verdachte afgelegde verklaringen. Aan de verklaring van de getuige [T] kan weinig bewijskracht worden toegedicht, nu deze verklaring slechts inhoudt dat drie mannen actief aan de inbraak hebben deelgenomen zonder een concrete naam of beschrijving van die mannen te geven, aldus de raadsvrouwe.
6.2.1
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de gedragingen van de drie personen bij de school, zoals waargenomen door de getuige [T], de korte tijdsduur tussen de waarneming van genoemde getuige en het aantreffen van de drie verdachten in de auto waarin zich de gestolen laptops bevonden en hun gedrag daarna (wegrennen), zoals van een en ander blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, bezien in verband met hetgeen ook overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte de onderhavige diefstal met braak in vereniging heeft gepleegd, zoals is bewezenverklaard.
Het hof acht de verklaringen van verdachte en zijn mededaders voor zover andersluidend ongeloofwaardig. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Mitsdien wordt het verweer verworpen.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 5 en 6.
7.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
7.1.1
Op 9 maart 2008 heeft de verdachte zich - blijkens een door verbalisanten opgemaakt proces-verbaal van bevindingen - op de volgende wijze bemoeid met de aanhouding van twee vrouwelijke bezoekers.
“Op 9 maart 2008 waren wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden hoofdagent van politie, belast met de toezicht op de openbare orde in het uitgaansgebied in Roermond. […]
Omstreeks 04.25 uur hoorde ik, [verbalisant 6], dat de portier van het café [naam van een café] […] vroeg om onze assistentie. […]
Toen wij kort hierop ter plaatse kwamen, hoorden wij dat […] twee vrouwelijke bezoekers hadden betaald met vervalste biljetten van 50,00 euro.[…] Ik, [verbalisant 5], vroeg de portier de dames die deze biljetten hadden uitgegeven naar het halletje aan de voorzijde van het café te halen. Het was hierbij de bedoeling om deze dames vervolgens op heterdaad aan te houden ter zake van het als echt uitgeven van vervalst geld. Vervolgens verscheen de portier met twee dames in de hal.
Ik, [verbalisant 5], zei tegen beide vrouwen dat ze naar buiten moesten omdat ze waren aangehouden.
[…]
Vervolgens zagen wij dat de ons ambtshalve bekende [verdachte] […] naar ons schreeuwde en dat hij [….] voor de vrouwelijke verdachten ging staan. Wij zagen dat hij hierbij een zeer agressieve en dreigende houding aannam.
[…] Wij hoorden dat [de verdachte] onder andere schreeuwde:
“Zij gaan niet mee, daar ga ik voor zorgen, kanker wouten.”[…]
“Je weet wie ik ben, ik ben niet bang voor jou”. […]
Wij zagen dat [de verdachte] ons hierbij fysiek uitdaagde om met hem een gevecht aan te gaan.”
7.1.2
In het volgende proces-verbaal werden daaraan de volgende bevindingen toegevoegd.
“Op het moment dat […] [de verdachte] trachtte de aanhouding van twee vrouwelijke verdachten te beletten, hoorden wij dat [hij] onder andere naar ons schreeuwde: “Zij gaan niet mee, kanker wouten”en woorden van gelijke strekking. Dit was ook duidelijk te horen door het publiek wat zich inmiddels op de openbare weg voor café [naam van een café]bevond. […]
Door de uitlatingen van [de verdachte] voelden wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden hoofdagent van politie, ons in onze goede naam en eer aangetast.”
7.1.3
Uit de verhoren van [C] en [Y] kan worden afgeleid dat zij de twee vrouwen waren die door de verbalisanten werden aangehouden.
Het verhoor van [C] houdt ter zake het volgende in.
“[Verbalisant:] Toen je werd aangehouden heeft [de verdachte] zich ermee bemoeid. Hoe zit dat?
[C:] [de verdachte] heeft gezegd: Jullie kunnen dat niet maken.”
Het verhoor van [Y] houdt ter zake het volgende in.
“[Verbalisant:] Je bent aangehouden in verband met vals geld.
[Y:] Dat heb ik begrepen.”
7.1.4
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2009 bekend de twee feiten te hebben begaan en hierover het volgende verklaard.
“Het klopt dat ik op 9 maart 2008 in Roermond twee politieagenten in de aanhouding van een aantal dames heb belemmerd. Ik heb mij daarbij ook in de richting van die agenten bewogen en heb hen uitgescholden. Ik heb van alles gezegd die avond. Het […] zou […] kunnen dat ik hen het woord “Kankerwouten” heb toegevoegd. Het was mij duidelijk dat het agenten waren. Ze waren immers in uniform.”
7.1.5
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte de bij parketnummer 04/861237-08 onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
7.2
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de verdachte, niettegenstaande zijn bekennende verklaring, van beide feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bij parketnummer 04/861237-08 onder 5 ten laste gelegde feit heeft zij daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van [C] en [Y] naar voren komt dat de verdachte zich niet ongeoorloofd en zeker niet op agressieve wijze heeft gedragen en het juist de politie is geweest die zich onterecht heeft willen doen gelden.
7.2.1
Het hof is van oordeel dat het verweer wordt weerlegd in de gebezigde bewijsmiddelen.
7.3
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe er wederom op gewezen dat van verbalisanten een zeker incasseringsvermogen te verwachten valt. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de verbalisanten bovendien te maken hadden met een onmiskenbaar in kennelijke staat van dronkenschap verkerende ambtshalve bekende man. Onder die omstandigheden kunnen de verbalisanten zich niet redelijkerwijs beledigd hebben gevoeld, aldus de raadsvrouwe.
7.3.1
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens eerdergenoemde verklaring van verdachte heeft de verdachte de verbalisanten uitgescholden. Het hof heeft vastgesteld dat hij daartoe het woord ‘Kankerwouten’ heeft gebezigd. Naar het oordeel van het hof is het woord ‘Kankerwouten’ reeds op zichzelf beschouwd als beledigend te beschouwen en ook als zodanig ontvangen, terwijl uit verdachtes verklaring dat hij de verbalisanten had uitgescholden kan worden afgeleid dat deze uitlating erop was gericht de verbalisanten in hun eer en goede naam aan te tasten.
Zoals reeds in overweging 5.2.1 nader aan de orde is gekomen, behoeft van verbalisanten geen incasseringsvermogen te worden verwacht, als door de raadsvrouwe aangegeven. De omstandigheid dat de verdachte ambtshalve bekend en in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, doet voorts niet af aan het beledigende karakter van de woorden of aan de omstandigheid dat de verbalisanten zich daardoor beledigd kunnen voelen.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Wel zal het hof vrijspreken van de onderdelen ‘Teringlijer’ en ‘Homo’ in de tenlastelegging, omdat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] van die woorden hebben kennisgenomen.
? Parketnummer 04/861237-08; feit 7.
8.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
8.1.1
De portier [Z] maakte melding van de vernieling van een slagboom. Zijn meldingsformulier houdt het volgende in.
“Ondergetekende: [Z].
Dienstdoende als: Portier bezoek.
Datum: 26 februari 2008.
Meldt ter zake het volgende:
Rond 13.30 uur kwam ex-gedetineerde [de verdachte] […] bij de portier binnen rennen. […] Nadat de slagboom niet openging, stapte hij uit en vernielde de slagboom zodat hij er onderdoor kon rijden.”
8.1.2
Uit het proces-verbaal van aangifte kan worden afgeleid dat de slagboom eigendom is van Reo Midden-Limburg BV. Daaruit blijkt voorts dat het voorgaande heeft plaatsgehad bij de penitentiaire inrichting Roermond, alwaar [Z] werkzaam is. Het proces-verbaal van aangifte luidt voor zover van belang als volgt.
“Ik doe aangifte van de vernieling (het hof begrijpt: beschadiging) van de slagboom op het parkeerterrein [van de penitentiaire inrichting Roermond]. Het parkeerterrein is eigendom van Reo [Midden-Limburg BV]. […]
Op 26 februari [2008] werd door […] collega [Z] geconstateerd dat door een man de slagboom vernield (het hof begrijpt: beschadigd) werd.”
8.1.3
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verklaring afgelegd.
“Ik ben op 26 februari 2008 inderdaad op het complex van de penitentiaire inrichting in Roermond geweest. […] Ik heb toen de slagboom omhoog gedaan en ben doorgereden. De slagboom was een beetje verbogen.”
8.1.4
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, leidt het hof af dat de verdachte het bij parketnummer 04/861237-08 onder 7 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals bewezenverklaard.
8.2
De raadsvrouwe heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij de redengeving van de door de officier van justitie gevorderde en door de rechtbank gegeven vrijspraak.
De officier van justitie en de rechtbank hebben aan dat oordeel enerzijds de tegenstrijdige melding ten grondslag gelegd, dat de slagboom zou zijn afgebroken, en anderzijds dat niet duidelijk is geworden waaruit de schade en eventuele herstelwerkzaamheden hebben bestaan.
8.2.1
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor vernieling van de slagboom zijn ook naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigende bewijsmiddelen voorhanden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het onder 8.1.1 weergegeven meldingsformulier beschreven staat dat de verdachte onder de slagboom door kon rijden, waaruit afgeleid kan worden dat de slagboom door de handeling van verdachte niet was afgebroken. Het hof is wel van oordeel dat op grond van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte slagboom heeft beschadigd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen - waarbij elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij parketnummer 04/610056-08 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 alsmede de bij parketnummer 04/861237-08 onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
? Parketnummer 04/610056-08
1.
hij op 5 mei 2008 in de gemeente Roermond [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk tegen [verbalisant 4], hoofdagent van politie, jegens [verbalisant 2] gezegd:
- dat wanneer iemand met een pistool naar hem zou blijven kijken, hij para zou worden en zich dan genoodzaakt voelde om zich ook te bewapenen, al waren zij van de politie; en
- dat het persoonlijk aan het worden was en waarvoor hij de vorige keer ook al had gewaarschuwd; en
- dat [in zijn geboorteplaats][mijn geboorteplaats], als mensen elkaar zo aankeken, na twee minuten werd geschoten; en
- dat als het om mensen lastigvallen zou gaan, hij daar kankerster in was; hij meer dan dertig jongens achter zich had; zij de hele dag rondjes zouden gaan rijden en de hele dag niets te doen hadden, zulks om te zien of zij dat dan leuk zouden vinden; en hij niet dacht dat [verbalisant 2] dat leuk zou vinden als er dertig man de hele dag voor haar deur zouden staan, omdat haar moeder daar ook bij woonde,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging [verbalisant 2] kennis heeft genomen.
2.
hij op 5 mei 2008 in de gemeente Roermond [verbalisant 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend tegen [verbalisant 4], hoofdagent van politie, jegens [verbalisant 3] gezegd:
- dat wanneer iemand met een pistool naar hem zou blijven kijken, hij para zou worden en zich dan genoodzaakt voelde om zich ook te bewapenen, al waren zij van de politie; en
- dat het persoonlijk aan het worden was en waarvoor hij de vorige keer ook al had gewaarschuwd; en
- dat het al de zoveelste agent was die de hele tijd naar hem bleef kijken en dat die agent die schele, een dikzak was die op Coentje zou lijken en die [verbalisant 3] zou heten; en
- dat hij dat ook tegen deze [verbalisant 3] zou zeggen, wanneer hij hem zou vinden en dat hij naar hem kijken niet tolereerde en dat zulks lastigvallen heette;
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging [verbalisant 3] kennis heeft genomen.
3.
hij op 9 april 2008 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en anderen met dat opzet voornoemde [A] gedwongen een woning binnen te gaan en vervolgens die [A] in die woning heeft gehouden en door die [A] in die woning vast te binden.
4.
hij op 9 april 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet een verhit strijkijzer tegen het lichaam van voornoemde [A] gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
? Parketnummer 04/861237-08
1.
hij in de nacht van 3 op 4 maart 2008 te Reuver, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Audi, immers hebben hij, verdachte, en een van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine over die personenauto gegoten en vervolgens die benzine in brand gestoken, ten gevolge waarvan die personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen - te weten voor de op afstand van genoemde personenauto geparkeerd staande voertuigen - te duchten was.
3.
hij op 11 maart 2008 in de gemeente Roermond opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Rooie kankerhoer" en "Rooie kuthoer”.
4.
hij op 26 september 2006 te Born, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de Graaf van Loonstraat gelegen pand (school) heeft weggenomen een aantal laptops, toebehorende aan het Dacapo College, locatie Born, waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door een ruit van een raam van dat pand (school) te verbreken en vervolgens naar binnen te klimmen.
5.
hij op 9 maart 2008 in de gemeente Roermond, toen [verbalisant 5] en [verbalisant 6], hoofdagenten van politie, belast met de uitoefening van enig toezicht en met het opsporen van strafbare feiten, trachtten over te gaan tot de feitelijke aanhouding van [C], als verdacht van overtreding van artikel 209 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, deze door die opsporingsambtenaren ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling opzettelijk heeft belemmerd, door voor die [C] te gaan staan.
6.
hij op 9 maart 2008 in de gemeente Roermond, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], hoofdagenten van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "Kankerwouten".
7.
hij op 26 februari 2008 in de gemeente Roermond, opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, toebehorende aan REO Midden-Limburg BV, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten
De bij parketnummer 04/610056-08 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/610056-08 onder 4 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/861237-08 onder 1 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 1º, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/861237-08 onder 3 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 267, aanhef en onder 2º, juncto artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/861237-08 onder 4 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef, onder 4º en 5º, juncto artikel 310, van het Wetboek van Strafrecht.
De bij parketnummer 04/861237-08 onder 5 bewezen verklaarde feiten zijn telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De bij parketnummer 04/861237-08 onder 6 bewezen verklaarde feiten zijn telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 266 juncto 267, aanhef en onder 2º, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bij parketnummer 04/861237-08 onder 7 bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De bewezen verklaarde feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt:
- de bedreiging van twee verbalisanten met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- een wederrechtelijke vrijheidsberoving;
- een poging tot zware mishandeling;
- een brandstichting van een aan een politiefunctionaris toebehorende personenauto;
- de belediging van drie verbalisanten;
- het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een goed.
De rechtbank heeft de twee bedreigingen en de beschadiging niet bewezen geacht en de verdachte voor de overige feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich in zijn vordering op het standpunt gesteld dat alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten - dat wil zeggen in plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving de gijzeling en inclusief de bedreiging van een onbekend persoon - bewezen kunnen worden verklaard en dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de rechtbank terecht in strafmatigende zin rekening heeft gehouden met het criminele milieu waarbinnen de wederrechtelijke vrijheidsberoving plaatsvond.
De verdachte verklaarde bij diezelfde gelegenheid de door de eerste rechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf onevenredig zwaar te vinden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, op zichzelf en in onderling verband beschouwd, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht in het bijzonder de volgende omstandigheden strafverhogend.
- Het bewezen verklaarde handelen van verdachte kenmerkt zich door het gevaarzettend, gewelddadig en intimiderend karakter ervan. Gebleken is dat de verdachte geen enkel respect heeft voor de lichamelijke en persoonlijke integriteit van een ander en daarop zonder scrupules inbreuk maakt door die ander te bedreigen, beledigen, mishandelen of van de vrijheid te beroven. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de politie waarmee de verdachte in aanraking komt.
- Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof duidelijk geworden dat [A] niet alleen van haar vrijheid is beroofd, op een stoel is vastgebonden en met een verhit strijkijzer is bewerkt, zoals bewezen is verklaard, maar ook dat zij door verdachte en anderen is aangerand en is bedreigd met verkrachting en met een vuurwapen.
- De omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2010, meermalen ter zake van gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de conclusie van het door psycholoog H.A. van Kempen en psychiater A.E. Ederveen-Grochowska opgemaakt rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 12 december 2008, inhoudende dat hij - ondanks zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en psychopathie - volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Anders dan de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat de (enkele) omstandigheid, dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [A] zich (mogelijk) binnen het criminele milieu afspeelde, niet tot strafvermindering leidt.
Met betrekking tot het bij het parketnummer 04/861237-08 onder 4 bewezen verklaarde feit heeft het hof vastgesteld dat er sprake is van een schending van het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, aangezien de verdachte ter zake van dit feit op 16 oktober 2006 en de behandeling in eerste aanleg niet binnen twee jaar met een eindvonnis was afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het hof is daarom van oordeel dat deze schending in dit geval tot strafvermindering moet leiden.
Naar het oordeel van het hof zou in het onderhavige geval in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden passend zijn, doch in verband met de hiervoor geconstateerde schending van de redelijke termijn zal slechts de in de beslissing te noemen straf worden opgelegd.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Schadevergoedingsmaatregelen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat:
- [verbalisant 2] als gevolg van het bij parketnummer 04/610056-08 onder 1 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 300,00;
- [verbalisant 3] als gevolg van het bij parketnummer 04/610056-08 onder 2 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 300,00;
- [verbalisant 1] als gevolg van het bij parketnummer 04/861237-08 onder 3 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 250,00.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen telkens de verplichting opleggen aan de Staat om ten behoeve van het slachtoffer het vastgestelde schadebedrag te betalen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 300,00. Bij het beroepen vonnis is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
De vordering is betwist door de raadsvrouwe. Volgens haar dienen verbalisanten meer dan gewone burgers bestand zijn tegen in hun richting geuite bedreigingen of beledigingen. Verwacht mag worden dat zij een hoger incasseringsvermogen hebben dan de gemiddelde burger, nu het werk van een verbalisant het risico in zich bergt te worden geconfronteerd met agressieve personen.
Het hof wijst die stellingname - onder verwijzing naar de in overweging 5.2.1 genoemde jurisprudentie - van de hand. Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bij parketnummer 04/610056-08 onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3]
De benadeelde partij [verbalisant 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 300,00. Bij het beroepen vonnis is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Het hof merkt in dit verband op dat voor zover door de raadsvrouwe is aangevoerd dat van een verbalisant gelet op de aard van zijn werk een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht, verwezen wordt naar het geen eerder is overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 2].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 3] als gevolg van verdachtes bij parketnummer 04/610056-08 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 250,00. Bij het beroepen is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van EUR 100,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof merkt in dit verband op dat voor zover door de raadsvrouwe is aangevoerd dat van een verbalisant gelet op de aard van haar werk een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht, verwezen wordt naar het geen eerder is overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 2].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van verdachtes bij parketnummer 04/861237-08 onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.
Verhouding schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen benadeelde partijen
Het hof zal ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 157, 184, 266, 267, 282, 285, 302, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de bij parketnummer 04/610056-08 onder 3 primair en bij parketnummer 04/861237-08 onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij parketnummer 04/610056-08 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 alsmede de bij parketnummer 04/861237-08 onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat de bewezen verklaarde feiten als volgt worden gekwalificeerd.
? Parketnummer 04/610056-08
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
4. Poging tot zware mishandeling.
? Parketnummer 04/861237-08
1. Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3. Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
4. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5. Opzettelijk enige handeling door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en belast met het opsporen van strafbare feiten, belemmeren, meermalen gepleegd.
6. Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
7. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [verbalisant 3] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] toe en veroordeelt de verdachte om haar tegen bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van EUR 300,00 (driehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3] toe en veroordeelt de verdachte om hem tegen bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van EUR 300,00 (driehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toe en veroordeelt de verdachte om haar tegen bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van EUR 250,00 (tweehonderd vijftig euro) nihil.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten de volgende op de beslaglijst vermelde voorwerpen:
1. een pet, basebal cap, kleur zwart;
2. een kledingstuk, spijkerbroek, kleur blauw;
3. een kledingstuk, hemd, kleur wit;
4. een paar schoenen, sportschoenen, merk Nike sport, kleur rood;
5. een handdoek, kleur wit;
6. een bijl, kleur rood.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. E.F.G.M. Gelderman en mr. M van Zinnen,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 19 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.