Parketnummer : 20-002934-08
O.V. nummer : 155-10
Uitspraak : 4 augustus 2010
Beslissing op het bezwaarschrift tegen het bevel vermeld in de kennisgeving tenuitvoerlegging vervangende hechtenis als bedoeld in artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht betreffende de veroordeelde:
[naam van de veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [in 1980],
te dezer zake woonplaats kiezende te 5615 CW Eindhoven,
ten kantore van zijn advocaat mr. P.H.P. van Vugt.
Bezwaarschrift van de veroordeelde
Bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 22 april 2009 onder bovenvermeld parketnummer is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Bij kennisgeving d.d. 12 februari 2010 (met originele verzenddatum 13 november 2009) is aan de veroordeelde mededeling gedaan van het bevel van de advocaat-generaal d.d. 9 november 2009 tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen.
De raadsman van de veroordeelde heeft bij bezwaarschrift d.d. 22 januari 2010 namens de veroordeelde tegen deze beslissing van het openbaar ministerie bezwaar gemaakt.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzittingen van dit hof van 28 april 2010 en 21 juli 2010.
De veroordeelde en zijn raadsman zijn alleen bij de gelegenheid van de terechtzitting van 28 april 2010 verschenen.
Het hof heeft kennisgenomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
Ambtshalve overweegt het hof het navolgende.
Ingevolge artikel 22g, eerste lid, kan het openbaar ministerie - indien de door de rechter tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht - de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het systeem van de wet dat een dergelijke beslissing dient te worden genomen door de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de taakstraf heeft opgelegd. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering tot 31 december 1998 als volgt luidde: “De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt overeenkomstig door Onze Minister van Justitie te stellen richtlijnen op last van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing heeft gegeven of tot hetwelk de rechter van wie de beslissing afkomstig is, behoort.” Hoewel in de nieuwe redactie van dat artikel de passage “bij het gerecht dat de beslissing heeft gegeven of tot hetwelk de rechter van wie de beslissing afkomstig is” niet is teruggekomen, blijkt uit de memorie van toelichting niet van een gewijzigd inzicht van de wetgever. De wijziging had namelijk uitsluitend betrekking op de verdeling van de bevoegdheden tussen enerzijds het openbaar ministerie en anderzijds de minister van justitie (Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, nr. 3). Het oordeel van het hof vindt bovendien steun in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassingen voorwaardelijke invrijheidsstelling van 16 juni 2008 (geregistreerd onder nummer 2008A013). Daarin is immers vermeld dat“de desbetreffende executieofficier of executieadvocaat-generaal aangeeft of hij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis beveelt (art. 22g Sr)”. Er wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in eerste aanleg en in hoger beroep.
Tegen die achtergrond is in het onderhavige geval van belang dat het hof ter terechtzitting van 28 april 2010 heeft geconstateerd dat het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis d.d. 9 november 2009 is ondertekend door “de advocaat-generaal”, dat daarbij een stempel van het arrondissementsparket Leeuwarden was geplaatst en dat bij gebreke van een naam bij de handtekening niet kon worden vastgesteld wie het bevel daadwerkelijk heeft ondertekend. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 21 juli 2010 medegedeeld dat de handtekening afkomstig is van mr. E. Boelen, in zijn hoedanigheid van officier van justitie te Leeuwarden.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat het bevel door een niet bevoegde vertegenwoordiger van het openbaar ministerie is gegeven. Gelet daarop zal het hof het bezwaarschrift gegrond verklaren en het bestreden bevel vernietigen.
Verklaart het bezwaar van de veroordeelde gegrond.
Vernietigt het bestreden bevel d.d. 9 november 2009 tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. N.J.M. Ruyters,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 4 augustus 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M.W.M. van den Elzen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.