ECLI:NL:GHSHE:2010:BM9483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001031-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van controlebevoegdheid en rechtmatige aanhouding in het kader van drugshandel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, stond de verdachte terecht in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Maastricht, waarbij hij was vrijgesproken van drugshandel. De zaak draait om de aanhouding van de verdachte op 25 november 2009, waarbij de verdediging aanvoerde dat de politie misbruik had gemaakt van hun controlebevoegdheid. De verdachte werd aangehouden tijdens een verkeerscontrole die onderdeel uitmaakte van het project 'Waakzaam 2', gericht op het opsporen van drugsdelicten. De verdediging stelde dat de politie enkel op basis van informatie uit een ANPR-systeem de verdachte had aangehouden, wat zou betekenen dat het bewijs onrechtmatig verkregen was.

Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte niet onrechtmatig was, omdat hij zich had onttrokken aan de controle en met hoge snelheid reed. De politie had dus een wettelijke grondslag voor de aanhouding. De verdediging voerde ook aan dat de aanhouding van een medeverdachte onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat dit geen gevolgen had voor de zaak van de verdachte.

De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 303,4 gram heroïne. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen deze drugs had vervoerd. De strafmaat werd vastgesteld op vier maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de strafgeschiedenis van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001031-10
Uitspraak : 29 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 17 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 03-700668-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte werd vrijgesproken, hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is bevestiging van het beroepen vonnis bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 303,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 303,4 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A.1
Namens verdachte is ten verweer betoogd dat de politieagenten die verdachte en zijn medeverdachten op 25 november 2009 hebben aangehouden, misbruik hebben gemaakt van hun controlebevoegdheid ex artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Daartoe is aangevoerd dat dezen die controlebevoegdheid uitsluitend hebben aangewend voor de opsporing van drugsdelicten door op basis van informatie uit het ANPR-vergelijkingssysteem doelgericht alleen die auto’s aan een verkeerscontrole te onderwerpen die met drugsdelicten in verband konden worden gebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet dit tot gevolg hebben dat het bewijs dat aldus is vergaard door misbruik van de controlebevoegdheid wordt uitgesloten. Wegens gebrek aan bewijs moet verdachte vervolgens worden vrijgesproken.
A.2
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het af dat op 25 november 2009 twee politieambtenaren, belast met het project “Waakzaam 2”, in een zogenaamd ANPR-voertuig over de A2 reden. Dat project voorziet in een onderzoek dat een aanvang neemt met een verkeerscontrole. Met het ANPR-voertuig werd geregistreerd welke zich op de weg bevindende voertuigen op basis van hun kenteken in verband konden worden gebracht met drugsdelicten, mensenhandel of witwaspraktijken. Het kenteken van de auto die verdachte bestuurde, leverde een ‘hit’ op. Volgens het ANPR-systeem was die auto namelijk meermalen geregistreerd in verband met drugsgerelateerde zaken. De twee politieambtenaren hebben hun bevindingen doorgegeven aan twee andere politieambtenaren (verder ook: motoragenten), die eveneens belast waren met het project “Waakzaam 2”. De motoragenten zagen de auto die verdachte bestuurde over de A2 richting België rijden en zij zijn die auto achterna gereden. Eén van de motoragenten is voor de auto gaan rijden en heeft middels een transparant met als tekst “politie volgen” de verdachte het teken gegeven hem te volgen. Aanvankelijk voldeed verdachte aan dat teken, maar vervolgens is hij een andere richting ingeslagen dan die, waarin de politie hem wilde doen volgen en verhoogde hij de snelheid van zijn voertuig. De motoragenten zijn opnieuw de auto achterna gereden. Een van hen constateerde dat de snelheidsmeter van zijn motor daarbij een snelheid van 140 kilometer per uur aangaf, terwijl de maximaal toegestane snelheid ter plaatse 70 kilometer per uur was. Uiteindelijk bracht verdachte de auto toch tot stilstand in de berm. De motoragenten hebben verdachte en twee passagiers, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], ‘uit de auto gepraat’ en aangehouden. Verdachte en zijn medeverdachten zijn overgebracht naar het politiebureau. Daar werd bij [medeverdachte 2] een tas aangetroffen, met daarin zes in plastic gewikkelde bollen waarin een materiaal bevattende heroïne bleek te zitten.
A.3
Het hof stelt vast dat de politie in de uitvoering van het project “Waakzaam 2”, een aanvang heeft gemaakt met het onderwerpen van de verdachte aan een verkeerscontrole, maar dat het tot een zodanige controle niet is gekomen doordat de verdachte zich daaraan heeft onttrokken.
Nadat verdachte de auto alsnog tot stilstand had gebracht, zijn de motoragenten zonder aanwending van enige controlebevoegdheid overgegaan tot aanhouding van hem en zijn medeverdachten.
A.4
Het verweer, dat aldus feitelijke grondslag ontbeert, wordt daarom verworpen.
B
Met betrekking tot de aanhouding van de verdachte overweegt het hof nog het volgende.
In het proces-verbaal van aanhouding is geverbaliseerd dat deze op heterdaad is aangehouden “als verdacht van: artikel 2/B Opiumwet juncto artikel 10/4 Opiumwet”.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet op het moment van aanhouding niet gebleken.
Die omstandigheid maakt de aanhouding op zich evenwel nog niet onrechtmatig. Immers is gebleken dat verdachte heeft getracht zich te onttrekken aan de politie door met te hoge snelheid - ongeveer 140 kilometer per uur op een weg waar de maximaal toegestane snelheid 70 kilometer per uur was - zijn weg te vervolgen. Dat brengt met zich dat verdachte wel op een andere grond had kunnen worden aangehouden, te weten wegens overtreding van artikel 20 of 21 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op heterdaad geconstateerd.
Alzo bestond er voor de aanhouding van verdachte een wettelijke grondslag.
Dat de politie te dezen van een andere - onjuiste - grondslag is uitgegaan kan aan die vaststelling niet afdoen.
Omwille van de volledigheid merkt het hof nog op, dat in het stamproces-verbaal is gerelateerd dat de verdachte is aangehouden “als verdacht van overtreding van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet 1994”.
C.1
Namens de verdachte is voorts ten verweer betoogd dat de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] onrechtmatig was, omdat jegens deze geen redelijk vermoeden van schuld aan een Opiumwetdelict bestond. Het aantreffen van heroïne in zijn fouillering moet dan ook worden uitgesloten van het bewijs. Ook dit moet tot gevolg hebben dat verdachte wegens gebrek aan bewijs wordt vrijgesproken.
C.2
Met de verdediging is het hof van oordeel dat jegens [medeverdachte 2] op het moment van zijn aanhouding nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een Opiumwetdelict. Evenmin kan hem de snelheidsovertreding die verdachte als bestuurder beging worden toegerekend.
[medeverdachte 2] is bijgevolg niet rechtmatig aangehouden. Dat vormt een omstandigheid die voor diens zaak van belang kan zijn. De verdachte is er echter niet door in een rechtens te respecteren belang getroffen. Het hof verbindt daar in zijn zaak dan ook geen gevolgen aan.
C.3
Het hof verwerpt daarom ook dit verweer.
D.1
Ten slotte is namens verdachte ten verweer betoogd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de auto, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte - al dan niet voorwaardelijk - opzet had op het vervoeren van die drugs of het aanwezig hebben ervan.
D.2
Het hof stelt voorop dat de bestuurder van een auto wordt geacht bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in zijn auto, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel.
Zodanige aanwijzingen zijn bij het onderzoek ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden. Integendeel, de tas waarin de drugs zijn aangetroffen was van verdachte en daarin bevonden zich behalve de drugs ook voorwerpen van hem, zoals een aan hem gerichte brief van de gemeente Rotterdam en een te zijnen naam gestelde ING bankpas.
Onder deze omstandigheden wordt verdachte geacht ermee bekend te zijn geweest dat zich in zijn auto verdovende middelen bevonden. Dat niet verdachte, maar een medeverdachte de tas droeg ten tijde van de aanhouding, brengt het hof in de hier gegeven situatie niet tot een ander oordeel.
D.3
Het hof verwerpt ook dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafvordering en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid enerzijds en bij de straffen die door dit gerechtshof in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd anderzijds.
Verdachte heeft samen met een ander opzettelijk ongeveer 303,4 gram van een materiaal bevattende heroïne vervoerd. Aangezien geen oriëntatiepunten voorhanden zijn voor het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zal het hof aansluiting zoeken bij bestaande oriëntatiepunten voor de in- of uitvoer van die verdovende middelen. Het oriëntatiepunt voor de in- of uitvoer van 200 tot 500 gram harddrugs is een gevangenisstraf van zes maanden. Waar de wetgever het vervoeren van harddrugs echter als minder strafwaardig heeft aangemerkt dan de in- of uitvoer ervan, zal het hof aan de hand van de wettelijke strafmaxima voor die verschillende delicten, dit oriëntatiepunt met een derde verlagen. Voor het bewezen verklaarde feit acht het hof derhalve een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens hem betreffende gegevens in de Justitiële Documentatie weliswaar meermalen wegens misdrijven is veroordeeld, doch niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. J.G. Sillevis Smitt,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 29 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.G. Sillevis Smitt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.