Parketnummer: 20-002359-09
Uitspraak: 11 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 juni 2009 in de strafzaak met parketnummer 01/825722-08 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 3.532,35 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2008 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een hamer, althans een stuk gereedschap dat in de Balkanlanden wordt gebruikt als kapbeitel, hamer en spijkertrekker, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2008 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een hamer meermalen op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de door de verdachte gestelde handelingen en het intreden van de dood van het slachtoffer. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het intreden van de dood van het slachtoffer niet het rechtstreekse gevolg is geweest van het handelen van verdachte, maar van versterving van het slachtoffer door het verhogen van de dosis morfine van 2 mg naar 6 mg, zodat het voltooide delict (doodslag) niet bewezen kan worden.
C.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
C.1.1.
Op 12 december 2008 omstreeks 4.14 uur is bij de meldkamer van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost de melding binnengekomen dat er een vrouw (naar later bleek genaamd: [slachtoffer]) zwaar mishandeld zou zijn. De mishandeling zou hebben plaatsgevonden in het pand [adres] te [woonplaats].
C.1.2.
Het hof stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de inhoud van het dossier vast dat het verdachte is geweest die in de nacht van 12 december 2008 in Eindhoven het [slachtoffer] meermalen met een ijzeren hamer op het hoofd heeft geslagen. Voorts stelt het hof vast dat het [slachtoffer] op 26 december 2008 is overleden.
C2.
Het hof is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte hamerslagen op het hoofd en de dood van het slachtoffer dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van die hamerslagen aan de verdachte kan worden toegerekend. Daartoe acht het hof de navolgende verklaringen en stukken van belang.
C.2.1.
Uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2009, inhoudende de verklaring van
[getuige-deskundige], blijkt het navolgende.
“Ik ben werkzaam als intensivist en chirurg in het Elisabeth ziekenhuis in Tilburg. Op 12 december 2008 werd mevrouw [slachtoffer] geboren [1962] het Elisabeth ziekenhuis in Tilburg binnen gebracht. Zij werd overgebracht vanuit het Catherinaziekenhuis in Eindhoven.
[slachtoffer] werd beademend binnen gebracht op de Spoedeisende Hulp en is naar de operatiekamer gegaan, ze had op dat moment zwaar hersenletsel. Ze heeft vervolgens een operatie ondergaan van 2,5 uur. Ze heeft tijdens de operatie narcose gekregen. Tijdens de operatie zijn een aantal fractuurdelen weg gehaald van haar schedel.” (…)
“Op 13 december 2008 heeft men mevrouw wakker laten worden, ze was op dat moment vrij stabiel, en haar bloeddruk was in orde, ze plaste zelf. Wel reageerde ze heftig op uitzuigen. Ze bewoog haar linkerarm, en scoorde een M5 op de coma score (maximaal M6). Ze heeft haar ogen nooit open gedaan.
Van 13 december 2008 tot 19 december 2008 blijft ze vrij stabiel, wel wordt ze beademd. Op 19 december 2008 gaat ze zelf ademen, ze krijgt dan via een buisje in de keel nog wel zuurstof.
Op 22 december 2008 gaat ze neurologisch achteruit. De breinschade blijft voortschrijden. Ze heeft hoge koorts. Er wordt een CT scan gemaakt, hierop is te zien dat [slachtoffer] aan de gehele linkerzijde een gekneusd en beschadigd brein heeft.”
(…)
“Op 24 december 2008 wordt ze overgeplaatst naar de medium care afdeling. Ze heeft op dat moment koorts. Op 25 december 2008 heeft ze 41 graden koorts. Dit zijn tekenen dat het brein het zwaar heeft, en er is ontregeling. Ze krijgt op dat moment antibiotica. Er worden foto’s gemaakt van de longen, en bloedkweken gemaakt. Er zijn op dat moment duidelijk aanwijzingen dat verder gaan met de behandeling medisch zinloos is.
Op 25 december 2008 krijgt ze Morfine en Dornicum toegediend. Op 26 december 2008 om 08.15 uur is [slachtoffer] overleden.”
C.2.2.
Uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2009, inhoudende de aanvullende verklaring van [getuige-deskundige], blijkt het navolgende.
Door de officier van justitie, [naam officier van justitie], werd het verzoek gedaan om de getuige [getuige-deskundige] nader te horen en haar specifiek de volgende vragen te stellen. Het verhoor werd gedaan in een zogenaamde vraag (V)- antwoord (A) methodiek.
“V. Om welke reden is de behandeling van het slachtoffer stopgezet?
A. Vanwege zinloos medisch handelen, geen vooruitzicht op herstel.
V. Vond het stopzetten van de behandeling plaats in een fase waarin het slachtoffer klinisch dood was, zo nee in welke fase vond het stopzetten van de behandeling dan wel plaats?
A. Er was geen enkel uitzicht meer op herstel. Dan mag je, of moet je, medisch gezien de behandeling staken.”
C.2.3.
In het deskundigenrapport d.d. 29 mei 2009 komt [naam arts], arts en patholoog tot de navolgende bevindingen.
“Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [1962]
Geboorteplaats: [geboorteplaats slachtoffer]
De overledene is op 26 december 2008 overleden in het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg omstreeks 08.15 uur.” (…)
“In opdracht van de officier van justitie te Den Bosch werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Volgens ontvangen inlichtingen werd deze 46 jaar oud geworden vrouw 2 weken voor haar uiteindelijke overlijden meermalen met een hamer op haar hoofd geslagen. Ze werd met spoed naar een ziekenhuis vervoerd en kort daarna naar een ander ziekenhuis overgeplaatst waar ze door een neurochirurg werd geopereerd. Er waren multipele impressie fracturen aan het schedeldak links en de linker oogkas. Er was links veel bloed onder het harde hersenvlies. Een schedellichting werd verricht. Er werd daarbij een groot deel van het schedeldak links en een deel van de schedelbasis links verwijderd. Ook werd het bloed onder het harde hersenvlies, en gekneusde delen van de linker grote hersenhelft verwijderd.
Haar toestand was slecht en verbeterde niet. Ze overleed uiteindelijk aan de gevolgen van ernstige hersenschade.
Bij sectie bestond een toestand na uitgebreide neurochirurgische interventie. Het hoofd was asymmetrisch wegens het ontbreken van een groot deel van het schedeldak links en wegens ontbreken van een deel van de linker grote hersenhelft. Er waren veel bloedstolsels onder het harde hersenvlies en de zachte hersenvliezen waren zeer bloederig. De hersenen waren gezwollen en zeer week. Bij neuropathologisch onderzoek bleek dat grote delen van de nog aanwezige linker grote hersenhelft waren afgestorven.
De letsels en de hersenschade zijn het gevolg geweest van zeer heftig botsend geweld op het hoofd en kunnen goed passen bij meermalen slaan met een hard voorwerp zoals een hamer. De gevonden hersenschade kan het intreden van de dood zondermeer verklaren.
Conclusie
[slachtoffer], 46 jaar oud geworden, is overleden aan schedelhersenschade door heftig botsend geweld op het hoofd.”
C.2.4.
Uit de verklaring van [getuige-deskundige] als getuige-deskundige ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 mei 2010 als toelichting op de eerder genoemde processen-verbaal van verhoor komt naar voren dat de neurologische toestand van het [slachtoffer] zodanig ernstig was dat er geen uitzicht op verbetering meer was en dat vanaf 22 december 2008 verslechtering is opgetreden. Op 24 december 2008 is gestart met palliatieve sedatie met als doel om het slachtoffer zo min mogelijk pijn te laten lijden en een dag later is de dosis morfine verhoogd van 2 mg naar 6 mg, aldus de verklaring van [getuige-deskundige]. Voorts heeft [getuige-deskundige] ter terechtzitting verklaard dat de opgetreden longontsteking bij het slachtoffer niet de oorzaak van het intreden van de dood is geweest, maar mogelijk wel een bespoedigende rol heeft gespeeld in het grote geheel waaraan het slachtoffer is overleden.
C.2.5.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het causale verband tussen de gedraging van verdachte en het intreden van de dood van het slachtoffer vaststaat. Dit volgt met name uit het oordeel van patholoog [naam arts] inhoudende dat het overlijden te verklaren is door schedelhersenschade als gevolg van het uitoefenen van heftig botsend geweld op het hoofd.
Het hof is voorts van oordeel dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van de ten laste gelegde gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend. Het door verdachte toegebrachte letsel aan het hoofd van het slachtoffer, zijnde een kwetsbaar lichaamsdeel, was immers van zodanige aard dat het uiteindelijke gevolg, te weten het intreden van de dood, onvermijdelijk was.
Dit wordt niet anders doordat een nadien opgekomen complicatie - in casu een longontsteking - al dan niet in een bepaalde mate tot het intreden van het gevolg heeft bijgedragen.
Ook de verhoging van de dosis morfine van 2 mg naar 6 mg op de dag vóór het overlijden van het slachtoffer doet naar het oordeel van het hof aan die redelijke toerekening niet af, nu het slachtoffer op dat moment als gevolg van het door verdachte toegebrachte letsel zich in een toestand bevond dat verder medisch handelen zinloos was.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het [slachtoffer] in de nachtelijke uren in haar eigen woning onverhoeds meermalen met een hamer op haar hoofd geslagen, terwijl zij nietsvermoedend op bed lag. De hersenschade als gevolg van dit geweld heeft, ondanks medisch ingrijpen, uiteindelijk geleid tot de dood van het slachtoffer en daarmee heeft verdachte haar op zeer gewelddadige wijze het leven ontnomen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag, een delict dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste delicten die het Nederlandse strafrecht kent.
Door het doden van [slachtoffer] heeft verdachte een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare.
Door een dergelijk gewelddadig feit, begaan in de nachtelijke uren in een woning, is de rechtsorde ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg gebracht.
Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de rapportage van psycholoog [naam psycholoog] d.d. 11 maart 2009 en de rapportage van psychiater [naam psychiater] d.d. 14 mei 2009. Uit deze rapportages volgt dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis (gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid) met vooral paranoïde en antisociale trekken. Ten tijde van de tenlastelegging lijkt er - mede onder invloed van de ontremmende werking van alcohol - sprake te zijn geweest van een agressiestuwing of agressieve impulsdoorbraak die geplaatst kan worden binnen de persoonlijkheidsproblematiek.
Door psycholoog [naam psycholoog] wordt geconcludeerd dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden gezien.
Het hof neemt deze conclusies van voornoemde deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van vorenstaande omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.002,33. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 3.532,35.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 3.208,-- (post 1) en EUR 324,35 (post 2), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van, [benadeelde], wonende te [adres benadeelde], [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 3.532,35 (drieduizend vijfhonderdtweeëndertig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 3.532,35 (drieduizend vijfhonderdtweeëndertig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. G.P.M.F. Mols,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 11 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.