ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7390

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004609-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 december 2009. De verdachte, geboren in 1972 en thans verblijvende in Vught, was beschuldigd van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. De zaak kwam voor het hof na een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat de verdachte de poging tot de overval niet vrijwillig had gestaakt, maar onder invloed van externe prikkels, namelijk het aandringen van een medeverdachte nadat hij was herkend door een van de slachtoffers. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een vrijwillige terugtred zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, maar verbeterde de bewijsvoering. De beslissing van het hof was gebaseerd op verklaringen van getuigen en medeverdachten, die cruciaal waren voor de beoordeling van de feiten. Het hof concludeerde dat de verdachte de overval had gestaakt onder druk van externe factoren en niet uit eigen wil, waardoor de strafbaarheid van het feit niet werd uitgesloten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004609-09
Uitspraak: 11 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 december 2009 in de strafzaak met parketnummer 01/839116-09 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 3 subsidiair ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de overweging omtrent het bewijs ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op de verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de politie d.d. 27 april 2009 en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 19 april 2010.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Op de gronden als in de door hem overgelegde pleitnota vervat, heeft de raadsman bepleit dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake is van vrijwillige terugtred. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte - al dan niet na overleg - impliciet het wilsbesluit heeft genomen om de overval te staken, omdat het om familie van één van de mededaders zou gaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de vraag of sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is – voorzover bij de beoordeling van het verweer van belang – doorslaggevend of het niet-voltooien van de overval afhankelijk is geweest van de wil van de verdachte dan wel door externe factoren is bepaald.
Het hof acht voor de beantwoording van deze vraag met name van belang de verklaringen van [getuige 1] (pag. 347 ev.) en [aangeefster] (pag. 432 ev.).
Uit de verklaring van [aangeefster] blijkt dat zij op 15 februari 2009 bij haar vriend [getuige 2] op het adres [adres] te [woonplaats] was. Omstreeks 22.15 uur worden zij in de woning overvallen door in totaal vier personen. [aangeefster] wordt vervolgens door één van deze personen bij de schouders gepakt en met kracht op de bank gegooid. Deze persoon met bivakmuts gaat op haar zitten terwijl zij op de bank ligt. Ondertussen ziet zij een ander persoon bij haar vriend [getuige 2] staan die zij herkent als [medeverdachte 1]. Hierop heeft aangeefster hard geroepen: “[bijnaam medeverdachte 1]!” of woorden van gelijke strekking. Zij noemde [medeverdachte 1] namelijk altijd [bijnaam medeverdachte 1]. Op dat zelfde moment ziet en voelt [aangeefster] dat de persoon die op haar zat haar een elleboogstoot tegen haar rechteroor geeft. Deze persoon zou daarbij hebben geroepen: “Mond dicht!” of woorden van gelijke strekking. Hierop heeft [aangeefster] nogmaals heel hard geroepen: “[bijnaam medeverdachte 1]!”. De persoon die nog steeds op [aangeefster] zat prikt vervolgens met een mes in haar rechterzij en roept daarbij “Genoeg! Mond dicht!”. [aangeefster] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 1] hierop reageert met de woorden: “[aangeefster]? Nee! Dat kan niet!”. [aangeefster] zag en hoorde dat [medeverdachte 1] hierop naar de persoon liep die op haar zat en aan zijn arm of schouder trok. [medeverdachte 1] riep hierbij: ”Maat, maat dit kan niet. Dit is familie. Maat. Dit kan ik niet. Roep ze maar terug” of woorden van gelijke strekking.
[getuige 1] heeft met betrekking tot de overval in Helmond verklaard dat haar ex-vriend [verdachte] haar heeft verteld dat hij samen met [medeverdachte 1] en twee anderen naar binnen is gegaan. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij bovenop de vrouw die op de grond lag heeft gezeten. Op enig moment zou deze vrouw de stem van [medeverdachte 1] hebben herkend en hebben gevraagd: “[medeverdachte 1] ben jij dat?”. [medeverdachte 1] zag vervolgens dat de vrouw zijn schoonzus was en toen was de overval voorbij. [getuige 1] heeft daarbij over details verklaard die zij enkel van verdachte heeft kunnen vernemen.
Het hof acht - in samenhang met de voorgaande verklaringen - van belang de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 19 april 2010, inhoudende dat [verdachte] degene was die op [aangeefster] ging zitten. [medeverdachte 2] heeft voorts op 19 april 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de bewoners hebben overmeesterd en dat één van hen op de vrouw is gaan zitten.
Op grond van bovenstaande verklaringen is het hof van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die tijdens de overval op [aangeefster] heeft gezeten. Gelet op de inhoud van de verklaring van [aangeefster] heeft [medeverdachte 1] de verdachte vervolgens bewogen om de overval te staken omdat [medeverdachte 1] was herkend door haar. Verdachte heeft de poging om de overval te plegen derhalve naar het oordeel van het hof uitsluitend gestaakt onder invloed van uitwendige prikkels (te weten het aandringen van [medeverdachte 1]) en niet als gevolg van een impliciet wilsbesluit van verdachte. De verklaring van verdachte, dat de overval niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk waren, is naar het oordeel van het hof dan ook niet aannemelijk geworden. Gelet hierop is er geen sprake van een vrijwillige terugtred die leidt tot straffeloosheid zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. G.P.M.F. Mols,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 11 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.