GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 mei 2010 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[Klaagster],
gevestigd te Nuth,
hierna te noemen: klaagster,
te dezer zake vertegenwoordigd door haar gemachtigden [gemachtigde 1], [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3], alsmede door mr. A. van Diermen, juridisch adviseur,
over de beslissing van de officier van justitie te Maastricht tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
gevestigd te ‘s-Graveland,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens overtreding van artikel 137f en/of artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht.
De feitelijke gang van zaken.
Op 3 juli 2008 is namens klaagster aangifte gedaan van – kort gezegd – discriminatie, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Op 10 juli 2008 is namens de districtchef van politie regio Limburg Zuid aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd, omdat onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om beklaagde te vervolgen.
Hierop is namens klaagster bij schrijven van 27 oktober 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 5 december 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 24 maart 2009 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagsters gemachtigde, [gemachtigde 1].
Bij tussenbeschikking van 21 april 2009 heeft het hof besloten de zaak aan te houden voor nader onderzoek door de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 7 september 2009 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 24 november 2009 is het klaagschrift andermaal in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagsters gemachtigde, [gemachtigde 1], en mr. A. van Diermen, juridisch adviseur van klaagster.
Bij die gelegenheid heeft het hof besloten de zaak nogmaals aan te houden voor nader onderzoek door de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 12 februari 2010 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 20 april 2010 is het klaagschrift andermaal in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagsters gemachtigden [gemachtigde 1], [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3], en mr. A. van Diermen, juridisch adviseur.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Namens klaagster is aangifte gedaan door [gemachtigde 1] wegens – kort gezegd –discriminatie. Klaagster stelt dat zijdens beklaagde is overgegaan tot het storten van puin, waardoor twee wandelpaden naar een homo-ontmoetingsplaats worden afgesloten en geblokkeerd, alsmede dat het bereiken van genoemde homo-ontmoetingsplaats onmogelijk wordt gemaakt door het plaatsen van verbodsborden. Klaagster stelt dat beklaagde aldus heeft gehandeld met het enkele doel homoseksuelen te belemmeren in het kunnen gebruiken van de homo-ontmoetingsplaats, hetgeen discriminatie van homoseksuelen – meer in het bijzonder: overtreding van artikel 137f en/of artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht – oplevert.
Op basis van het dossier kan ervan worden uitgegaan dat op borden die om het gebied zijn geplaatst waarbinnen de door klaagster bedoelde locatie is gelegen staat vermeld dat dit gebied als rustgebied voor dieren is aangemerkt en dat een ieder de toegang tot genoemd gebied wordt ontzegd.
In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van [betrokkene 1], werkzaam als coördinator toezicht en opsporingsambtenaar namens beklaagde. Zijn verklaring houdt – kort gezegd – in dat het afsluiten van het gebied waarbinnen de door klaagster bedoelde locatie is gelegen niets te maken heeft met het daarbinnen al dan niet aanwezig zijn van een homo-ontmoetingsplaats, maar met de omstandigheid dat het bedoelde gebied – dat gelegen is rondom een parkeerplaats – niet toegankelijk is voor het publiek. De reden dat op een bepaald moment de toegangswegen zijn geblokkeerd is gelegen in de omstandigheid dat er tegen de regels in met motorvoertuigen door het bedoelde gebied werd gereden.
Namens klaagster is ter terechtzitting uitgebreid verweer gevoerd tegen de afsluiting van de homo-ontmoetingsplaats, waarbij onder meer is aangevoerd dat dit strijd met grondrechten oplevert. Voorts is aangevoerd dat het beklag nog zou dienen te worden uitgebreid met ná de aangifte van 3 juli 2008 gepleegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat voor de onderhavige klachtzaak slechts uitgangspunt kan zijn de aangifte van 3 juli 2008 en de naar aanleiding daarvan op 10 juli 2008 genomen sepotbeslissing. Al hetgeen volgens de stelling van klaagster in de periode daarna heeft plaatsgevonden, valt niet onder het bereik van deze klachtzaak.
Voorts overweegt het hof dat, wat er ook zij van al hetgeen namens klaagster (onder meer met betrekking tot strijd met grondrechten) is aangevoerd, voor de beslissing in de onderhavige klachtzaak slechts relevant is of er aanwijzingen zijn dat beklaagde de strafwet – meer in het bijzonder: de artikelen 137f en/of artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht – heeft overtreden en zo ja, of vervolging voor die strafbare feiten aangewezen is.
In de voorliggende stukken heeft het hof geen concrete aanknopingspunten gevonden voor de veronderstelling dat beklaagde het bedoelde gebied tot rustgebied heeft aangewezen met het doel om mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid te weren. Daarbij weegt het hof mee dat (de delen van) het gebied waarbinnen de door klaagster bedoelde locatie is gelegen in zijn geheel en voor eenieder is afgesloten. Mede gelet op hetgeen namens beklaagde is aangevoerd, is het hof van oordeel dat de afsluiting van het bedoelde gebied, die volstrekt in overeenstemming lijkt te zijn met de wijze waarop ook elders in Nederland door beklaagde natuurbeheer in de brede zin des woords uitgeoefend wordt, kennelijk niet op het specifieke doel van discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid is gericht.
Het hof heeft derhalve in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat beklaagde de strafwet heeft overtreden. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. F. van Beuge, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. A.H. Klip, raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
Mr. Klip is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.