Parketnummer : 20-004111-09
Uitspraak : 20 mei 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 19 november 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-800653-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op[geboortedatum],
wonende te [woonplaats] D (Roemenië), [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Voor de feiten die niet aan zijn oordeel zijn onderworpen en waarvoor verdachte door de rechtbank is veroordeeld, zal het hof de na te melden straf bepalen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de straf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen, door de eerste rechter onder 2., 3. en 4. bewezen verklaarde feiten, zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 24 mei 2009 tot en met 18 juli 2009 te Etten-Leur en/of Putte en/of Hoogerheide en/of Bergen op Zoom en/of Oudenbosch en/of Ulvenhout, althans in Nederland en/of in Roemenië en/of in de Dominicaanse Republiek en/of in het buitenland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van computervredebreuk (art. 138a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van betaalpassen en/of waardekaarten en/of opzettelijk gebruik maken en/of voorhanden hebben van vervalste of valse betaalpassen en/of waardekaarten (art. 232 Wetboek van Strafrecht) en/of
- de diefstal door middel van een valse sleutel (art. 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van stoffen/voorwerpen, wetende dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (art. 234 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 mei 2009 tot en met 18 juli 2009 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van computervredebreuk en
- het opzettelijk valselijk opmaken van betaalpassen en/of opzettelijk gebruik maken en/of voorhanden hebben van valse betaalpassen en
- de diefstal door middel van een valse sleutel en
- het voorhanden hebben van stoffen/voorwerpen, wetende dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid, Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep ten verwere betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, aangezien niet is gebleken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, een zekere bestendigheid, gemeenschappelijke regels en hiërachische verhoudingen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
A.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
i. Verdachte heeft bij gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg op 5 november 2009 ten overstaan van de rechtbank onder andere het volgende verklaard:
“Op de televisie had ik gezien dat zij dit (het hof begrijpt: skimmen) deden met bankpasjes. Ik ben arm en wilde het ook proberen. Daarom ben ik naar Nederland gekomen.”
Bij gelegenheid van de behandeling in hoger beroep op 6 mei 2010 heeft verdachte verklaard:
“Ik had geen geld, daarom heb ik geprobeerd dit (het hof begrijpt: skimmen) te doen.”
Verdachte heeft mitsdien verklaard uit financiële noodzaak de in eerste aanleg onder 2., 3. en 4. bewezen verklaarde feiten te hebben begaan, terwijl deze delicten zijn gepleegd met geavanceerde en kostbare apparatuur die hijzelf - gezien deze financiële positie - niet heeft kunnen bekostigen. Aan de verklaring van verdachte dat hij die apparatuur zelfstandig heeft vervaardigd gaat het hof, gelet op de aard van de apparatuur en het ontbreken van een daarvoor benodigde opleiding, als ongeloofwaardig voorbij.
Uit dit een en ander volgt dat onbekend gebleven derden de voor het plegen van de in eerste aanleg onder 2., 3. en 4. bewezenverklaarde feiten benodigde apparatuur aan verdachte ter beschikking hebben gesteld. Dit geldt temeer nu verdachte -na inbeslagnames van apparatuur- steeds over nieuwe apparatuur kon beschikken.
ii. Blijkens de inhoud van het proces-verbaal nr. 09-0081-011-pv-01, d.d. 29 juli 2009 is uit onderzoek aan het onder de verdachte in beslag genomen navigatiesysteem gebleken dat in dit navigatiesysteem alle locaties van de - in de ten laste gelegde vermelde periode - geskimde ABN Amro geldautomaten zijn voorgeprogrammeerd.
Verdachte heeft bij gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg op 5 november 2009 ten overstaan van de rechtbank in Breda als volgt verklaard:
“U houdt mij voor dat Putte in het navigatiesysteem staat ingevoerd. Ik zag dat dat de eerste plaats was in Nederland en daarom heb ik die plaats ingevuld. Alleen ik heb aan het navigatiesysteem gezeten. Ik heb geen andere adressen ingetoetst. Behalve Putte heb ik niets ingevuld. Ik kan niet uitleggen hoe het kan dat op de andere plaatsen uit het navigatiesysteem geskimde pinautomaten staan waarbij een man met hetzelfde gestreepte vest op de camerabeelden staat.”
De door verdachte aangedragen verklaring dat hij de informatie over de locaties van geldautomaten waarop de skimapparatuur past zou hebben gevonden op het internet wordt door het hof als ongeloofwaardig van de hand gewezen; het acht onbekend gebleven derden verantwoordelijk voor het verstrekken van deze informatie aan verdachte en/of het invoeren van die locaties in het navigatiesysteem.
iii. Verdachte heeft bij gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg op 5 november 2009 ten overstaan van de rechtbank in Breda als volgt verklaard:
“Ik ben met het vliegtuig naar Nederland gekomen. De auto is van een vriendin van ons. Zij is ook Roemeens en zij heeft een auto die in Brussel stond. Die auto heb ik meegenomen want die vriendin was in Roemenië.”
Over de auto heeft verdachte eerder in zijn verhoor door de politie op 29 juni 2009, proces-verbaal nr. 2009107735-19, d.d. 29 juni 2009, onder andere het volgende verklaard:
“Ik moest namelijk van mijn vriendin vanuit Brussel een personenauto naar Roemenië brengen. Ik kreeg van haar de autosleutel. Mijn vriendin heet ALMA haar achternaam weet ik niet. Ik ben vanuit Brussel naar Amsterdam gereden. De route kende ik niet. Ik maakte gebruik van een navigatiesysteem. Ik heb in dit navigatiesysteem geen adres ingevoerd, alleen maar Amsterdam. Onderweg van Brussel naar Amsterdam raakte kwam ik in Putte terecht. Ik vroeg aan enkele agenten de weg en toen werd ik aangehouden.”
De door verdachte aangedragen verklaring over het gereed staan van de auto en het gebruik daarvan voor een reis naar Amsterdam wordt door het hof vanwege innerlijke tegenstrijdigheden als ongeloofwaardig van de hand gewezen. Uit het gereed staan van de auto voor de verdachte in Brussel volgt dat verdachte hierover afspraken met onbekend gebleven derden heeft gemaakt.
iv. Bij twee gevallen van de bewezen verklaarde feiten is gebleken van betrokkenheid van medeverdachte[medeverdachte] en voorts is uit de ter terechtzitting van dit hof d.d. 6 mei 2010 getoonde beelden - geregistreerd bij de geldautomaat te Oudenbosch d.d. 20 juni 2009 - gebleken van deelneming van een onbekend gebleven (derde) persoon. Verdachte heeft derhalve met meer personen in wisselende samenstellingen geopereerd, waarbij hij een eigen rol te vervullen had. Verdachte heeft hierover in zijn verhoor door de politie op 16 september 2009, proces-verbaal nr. 2009107735-45 verklaard:
“Mijn rol was het plaatsen en het eraf halen van de apparatuur. [medeverdachte] zou op de uitkijk staan.”
v. Uit het proces-verbaal nr. 09-0081-013-pv-01, d.d. 20 augustus 2009, inhoudende een weergave van bevindingen van verbalisant [verbalisant] bij onderzoek van de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon, goednummer 09-0081-013:
“In het geheugen van het toestel trof ik in de submap \berichten\drafts\ een niet verzonden sms bericht met trackdata van magneetstripkaarten en pincodes aan. In het sms bericht stonden de gegevens van tien bankpassen met pincode’s.
Bij navraag bij [naam] te Utrecht bleek dat de gebruikers van de betreffende passen allen op 27 mei 2009 gebruik hadden gemaakt van ABN Geldautomaat S1A444 te Putte.”
Uit de bijlage bij de aangifte van [naam] namens [naam], d.d. 9 september 2009, blijkt dat met pasgegevens verkregen met bewezen verklaarde skimactiviteiten geld is opgenomen in onder andere Marokko en de Dominicaanse Republiek in de periode dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gedetineerd waren.
Uit voornoemd relaas en aangifte leidt het hof af dat de gegevens die door verdachte zijn verkregen door middel van de in eerste aanleg door de rechtbank onder 2. bewezen verklaarde feiten beschikbaar zijn gesteld aan onbekend gebleven derden die daarmee betaalpassen valselijk hebben opgemaakt, althans in elk geval met valselijk opgemaakte betaalpassen in de genoemde landen geld hebben opgenomen. Hieruit volgt dat middellijk dan wel onmiddellijk afspraken zijn gemaakt met onbekend gebleven derden over de verstrekking van de verkregen pasgegevens. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte daaruit financieel voordeel heeft genoten dan wel dat dit voordeel hem in het vooruitzicht is gesteld. Ook dienaangaande zijn derhalve met onbekend gebleven derden afspraken gemaakt.
B.
Uit voormelde onder A. in onderling verband samenhangende omstandigheden blijkt dat verdachte heeft samengewerkt met verschillende derden, dat die samenwerking berustte op afspraken hoe, waar, en met wie zou worden geskimd en dat daarmee verkregen resultaten aan derden beschikbaar zijn gesteld die daar vervolgens gebruik van hebben gemaakt. Voorts is gebleken dat gedurende een langere periode - te weten van 24 mei 2009 tot en met 18 juli 2009 - en op regelmatige basis in dit samenwerkingsverband voormelde strafbare feiten zijn begaan. Verdachte heeft wetenschap gehad van wat de skimactiviteiten behelsden en welk gebruik van de daarmee verkregen gegevens zou worden gemaakt.
Dit één en ander zijn feiten en omstandigheden die in onderlinge samenhang beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van de onder 1. ten laste gelegde deelneming aan de criminele organisatie. De verdachte heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting, geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Hij heeft geweigerd hieromtrent te verklaren.
C.
Op grond van dit één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf met betrekking tot de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten
Het hof zal, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de hierna in de beslissing nader te noemen straf bepalen ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van de door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van de feiten heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte het oogmerk had tot het plegen van misdrijven die het vertrouwen dat burgers moeten kunnen stellen in giraal geldverkeer, zoals het doen van betalingen door middel van een bankpas of creditcard, schenden en waardoor aanzienlijke financiële schade kan worden toegebracht aan de betrokken rekeninghouder(s), dan wel aan de betrokken banken/creditcardbedrijven;
- de omstandigheid dat verdachtes rol in het georganiseerde verband beperkt is gebleven tot het plaatsen en het weer verwijderen van skimapparatuur op geldautomaten en het beschikbaar stellen van de daarmee verkregen gegevens;
- de omstandigheid dat verdachte en zijn mededaders kennelijk hebben gehandeld uit puur winstbejag.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie [Datum JD], waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten;
- de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan gevorderd, zal het hof geen beslissing nemen over de inbeslaggenomen goederen, omdat die goederen in beslag zijn genomen in de -als gevolg van het partieel ingestelde hoger beroep- niet aan ‘s hofs oordeel onderworpen zaken en een eventuele beslissing niet een hoofdstraf als bedoeld in artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering zou zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Voorts met betrekking tot de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten, bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd onder 2., 3. en 4. en door de eerste rechter bewezen verklaard:
Bepaalt de hoofdstraf op een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar en 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. F.G.H. Kristen,
in tegenwoordigheid van mr. R. Peters, griffier,
en op 20 mei 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.G.H. Kristen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.