Parketnummer: 20-000315-09
Uitspraak : 2 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 januari 2009, parketnummer 01-825264-08 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 01-835065-06 en 20-000902-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte ter zake van “diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”:
- werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden:
1.
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen
hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, regio ’s-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek.
Verleent aan de Reclassering voornoemd opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
2.
dat veroordeelde zich voor de duur van een jaar binnen voornoemde proeftijd
laat opnemen en meewerkt aan een begeleidingstraject door een instelling, zoals
Moria of Exodus, waar een 24-uurs begeleiding wordt geboden;
- met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in haar vorderingen;
- met toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
01-835065-06;
- met afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
20-000902-07.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Vorderingen benadeelde partij
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep
- binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 1.530,-.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter te 's-Hertogenbosch van 28 juni 2006 onder parketnummer 01-835065-06.
Voorts heeft het hoger beroep mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 mei 2008 onder parketnummer 20-000902-07.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex. artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- met toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
01-835065-06;
- met afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
20-000902-07.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2007 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en/of een mobiele telefoon en/of een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, onverhoeds met kracht (met gebalde vuist) (met een voorwerp) in/tegen diens gezicht en/of hoofd en/of keel/hals, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geslagen, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen diens gezicht en/of hoofd en/of keel/hals, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geschopt, en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben dichtgeknepen en/of
dichtgeknepen gehouden,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en medeverdachten[medeverdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C] staan op 25 november 2007 rond 03:15 uur voor café Adas, gelegen op de hoek Binderseind/Heistraat te Helmond. [medeverdachte A] en [medeverdachte B] geven aan verdachte te kennen dat zij onvoldoende geld hebben om uit te gaan. [slachtoffer] loopt kort daarop langs café Adas de Heistraat in. Verdachte maakt aan [medeverdachte A] en [medeverdachte B] in woord en/of gebaar duidelijk dat [slachtoffer] beroofd zal worden. Verdachte loopt [slachtoffer] achterna. [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C] volgen verdachte op korte afstand. Ter hoogte van de hoek van de T. van de Laarstraat en het To Holscherplein tikt verdachte [slachtoffer] van achteren op diens schouder, waarna [slachtoffer] zich omdraait. Vervolgens slaat verdachte met zijn vuist hard tegen de zijkant van het gezicht van [slachtoffer]. [medeverdachte A] en [medeverdachte B] bevinden zich op dat moment in de directe nabijheid van verdachte. [slachtoffer] valt direct op de grond en beweegt niet. De geweldshandeling vindt plaats omstreeks 03.45 uur. [slachtoffer] wordt door verdachte en [medeverdachte A] gefouilleerd en hierbij worden geld en een gsm weggenomen. [medeverdachte B] en [medeverdachte C] staan op dat moment op 4 à 6 meter afstand en zien het fouilleren. Verdachte, [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C] verlaten gezamenlijk de plaats van de beroving. Kort na de beroving wordt de buit (190 euro) verdeeld door [medeverdachte A]. Verdachte, [medeverdachte A] en [medeverdachte B] krijgen elk 50 euro en [medeverdachte C] krijgt 40 euro. Verdachte houdt de gsm.
2. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van de hiervoor onder het kopje ‘vaststaande feiten’ omschreven feiten en omstandigheden acht het hof - met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging - bewezen dat verdachte in vereniging met anderen de beroving van [slachtoffer] heeft gepleegd, dat hierbij geld en een gsm is weggenomen en dat verdachte hierbij [slachtoffer] onverhoeds met gebalde vuist een harde klap tegen diens gezicht heeft gegeven.
• de dood van [slachtoffer]
Het standpunt van de advocaat-generaal
Onder verwijzing naar door deskundigen opgemaakte rapportages en jurisprudentie komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat de dood [slachtoffer] aan de verdachte moet worden toegerekend. De advocaat-generaal heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Wanneer de resultaten van het deskundigenonderzoek worden bekeken in relatie met de resultaten van het opsporingsonderzoek, is het volgens de advocaat-generaal zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] onder invloed van een spierontsteking aan hartfalen is overleden, waarbij de door verdachte toegebrachte slag de stress veroorzaakte die leidde tot het hartfalen. Voorts is het op grond van de verklaring van de deskundige Van de Goot aannemelijk dat de tijdspanne tussen het ontstaan van het letsel (het hof begrijpt: het letsel aan de rechterwang) en het intreden van de dood maximaal 20 à 30 minuten bedraagt. Het aannemen van een causaal verband is zeer verdedigbaar, gelet op die zeer korte tijdspanne en gelet op het gegeven dat:
- er sprake moet zijn geweest van fors tot extreem geweld;
- de kans dat het bewustzijn wordt beïnvloed bij een dergelijk letsel zeer groot is;
- de uitspraken van getuigen over de slechte gezondheidstoestand vlak na de overval (snurken, meteen knock-out) en het feit dat die passen bij de symptomen van lymfocytaire myocarditis;
- aan het aannemen van causaal verband niet in de weg staat dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het letsel;
- een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid van een alternatieve gang van zaken niet aan een bewezenverklaring (het hof begrijpt: het aannemen) van een causaal verband in de weg staat.
Het standpunt van de verdediging
Niet is komen vast te staan dat verdachte en/of zijn mededaders iets te maken hebben gehad met de verdwijning en de dood van [slachtoffer]. Hierbij wordt - kort gezegd - door de raadsvrouwe het volgende bepleit. De gebeurtenissen na de overval, zoals die uit het dossier blijken, leveren geen aanknopingspunten voor genoemde betrokkenheid. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt. Verder valt niet uit te sluiten dat [slachtoffer] nog is thuis geweest na de overval, terwijl er tevens sprake is van een alternatief scenario. Er is geen zekerheid verkregen omtrent de doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden. Tenslotte kan op geen enkele wijze een causaal verband worden aangetoond tussen het enige geweld dat aan verdachte kan worden toegeschreven, de klap op het gezicht van [slachtoffer], en diens dood. Conclusie van de raadsvrouwe is dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Het oordeel van het hof
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer], nadat hij was overvallen door verdachte en medeverdachten, is gezien door de getuige [getuige 3]. Deze getuige wordt op 25 november 2007 omstreeks 03.45 uur wakker van een harde bons. [getuige 3] hoort een geluid alsof er wordt gefluisterd in een buitenlandse taal en hoort vervolgens het geluid van voetstappen, waarbij het lijkt of een aantal personen wegrennen. Ook hoort hij een gorgelend/snurkend geluid. [getuige 3] ziet daarna een man op het To Holscherplein op de grond liggen en belt om 03.47 uur met de politie om hiervan melding te maken. Op enig moment daarna ziet [getuige 3] de man moeizaam opstaan en langzaam weglopen, waarna [getuige 3] de man uit het zicht verliest. Wel hoort [getuige 3] kort daarna een doffe klap alsof iemand ten val komt, gevolgd door wederom een gorgelend/snurkend geluid, dat na enige tijd stopt. Naar aanleiding van de melding van [getuige 3] komen om 04.03 uur verbalisanten ter plaatse op het To Holscherplein. Zij zien op het plein en in de naburige straten niemand liggen of lopen.
Op 8 januari 2008 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de Zuid-Willemsvaart te Helmond aangetroffen. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] stelt arts-patholoog
F.R.W. van de Goot onder meer het navolgende vast:
• rechts aan de wang: een circa 9 bij 9 cm grote violette zwelling met bloeduitstorting en holtevorming. Dit letsel is het gevolg van inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld, zoals kan optreden bij een harde slag of een harde val op het gezicht. Genoemd letsel is bij leven opgetreden, maar kan het intreden van de dood niet zonder meer verklaren. Wel kan een dergelijke geweldsinwerking het bewustzijn beïnvloeden;
• een breuk van het linker grote hoorntje van het strottenhoofd met omgevende
bloeduitstorting. Deze breuk is het gevolg van hevig uitwendig samendrukkend mechanisch geweld op het strottenhoofd, zoals bij strangulatie of verwurging zou kunnen optreden. Ook een harde val op het strottenhoofd kan dergelijk letsel veroorzaken. Dit letsel is bij leven opgetreden;
• verschillende niet specifieke bevindingen welke zouden kunnen optreden bij verdrinking;
• de hartspier bevat aanwijzingen voor een lymfocytaire myocarditis, zijnde een
hartspierontsteking. Een dergelijk ziektebeeld is geassocieerd met acuut onwel worden en met overlijden, met name bij lichamelijke inspanning.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is Van de Goot voornoemd, alsmede J.M.W. Niessen (patholoog) als (getuige-)deskundige gehoord. Uit hun aldaar afgelegde verklaringen blijkt het volgende.
Bij [slachtoffer] is sprake van een niet-natuurlijke dood en er zijn meerdere mogelijke doodsoorzaken, te weten:
A. verstikking als gevolg van geweldsinwerking op de hals;
B. hartfalen als gevolg van een lymfocytaire myocarditis;
C. verdrinking.
Ad A
Een breuk in het hoorntje van het strottenhoofd wijst op tenminste tijdelijk geweld op de hals. Uitsluitend wanneer dergelijk geweld substantieel is en enige tijd duurt kan het leiden tot de dood als gevolg van zuurstofgebrek. Er kan geen sluitende uitspraak worden gedaan of de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door verstikking, nu er geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op enige vorm van langdurig samendrukkend geweld.
Ad B
Het is zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] leed aan lymfocytaire myocarditis. Er kan geen sluitende uitspraak worden gedaan of hartfalen als gevolg van genoemde hartspierontsteking in dit geval de doodsoorzaak is, omdat specifieke verschijnselen die wijzen op de dood door hartfalen niet zijn aangetroffen. Bij een dergelijke ziekte kan een verhoogde belasting van het hart (bijvoorbeeld door stress vanwege een geweldsinwerking, zoals een klap tegen het gezicht) hartfalen veroorzaken, maar dit gebeurt slechts in een beperkt deel van de gevallen.
Ad C
Alhoewel minder waarschijnlijk, kan dood door verdrinking niet geheel worden uitgesloten.
Zowel Van de Goot als Niessen hebben bij rapporten van 10 augustus 2009 en 23 oktober 2009 respectievelijk 25 augustus 2009 aanvullende vragen beantwoord.
Niessen stelt in de aanvullende rapportage van 25 augustus 2009 dat de lichamelijke reactie van [slachtoffer] op de toegediende klap, zoals deze blijkt uit een aantal zich in het dossier bevindende verklaringen, passen bij de symptomen bij het acuut onwel worden naar aanleiding van lymfocytaire myocarditis, maar dat deze symptomen a-specifiek en variabel zijn.
Uit genoemde aanvullende rapportages van de hand van Van de Goot blijkt het volgende. Het letsel op de rechterwang van [slachtoffer] treedt slechts op bij fors tot extreem geweld, terwijl voor het toebrengen van het letsel aan het strottenhoofd zeer fors samendrukkend geweld nodig is. Het maximale tijdsverloop tussen het ontstaan van beide letsels en de dood van [slachtoffer] is volgens de klassieke literatuur circa 2 uren, maar op basis van experimenteel onderzoek kan er vanuit worden gegaan dat het letsel jonger is dan 20 tot 30 minuten. Hierbij wordt gekeken naar het al dan niet aanwezig zijn van ontstekingsreacties in beschadigd weefsel.
Voorts heeft Van de Goot op de zitting in hoger beroep van 19 mei 2010 als deskundige een verklaring afgelegd. Van de Goot heeft verklaard dat hij de in het aanvullende rapport genoemde periode van 20 tot 30 minuten baseert op eigen onderzoek op dat terrein en heeft benadrukt dat hij hierbij een slag om de arm moet houden. In de eerste plaats omdat het onderzoek nog niet is gepubliceerd, ten tweede omdat het in dit geval gaat om een lichaam in staat van ontbinding, waardoor deze beoordelingstechniek beduidend minder betrouwbaar is. Het door Van de Goot verrichte onderzoek ziet op weefsel van levende personen.
Ten aanzien van hartfalen als mogelijke doodsoorzaak heeft Van de Goot op genoemde zitting opgemerkt dat in dit geval 3 factoren een rol hebben kunnen spelen. In de eerste plaats het gegeven dat [slachtoffer] een hartspierontsteking had. Daarbij zullen de inname van alcohol door [slachtoffer] als ook de geweldsinwerking door het toedienen van een klap een extra belasting van het hart hebben opgeleverd. Gelet op de lichamelijke conditie van [slachtoffer] waren alle voorwaarden aanwezig om acuut te komen overlijden zonder de geweldsinwerking. Hij had ook zo kunnen overlijden.
De deskundige heeft verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere conclusie inhoudende dat hij geen uitsluitsel kan geven over de doodsoorzaak van [slachtoffer].
Het hof concludeert op grond van het vorenstaande als volgt.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is letsel in de vorm van een zwelling geconstateerd aan de rechter wang. Dit letsel kan blijkens het sectierapport zijn veroorzaakt door een harde slag op het gezicht en is bij leven opgetreden. Het hof gaat er vanuit dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt toen hij, zoals hij zelf heeft verklaard, [slachtoffer] een harde klap heeft toegediend. Volgens het sectierapport kan genoemd letsel het intreden van de dood echter niet zonder meer verklaren. Deze conclusie wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3], die [slachtoffer] na de beroving - weliswaar met moeite - heeft zien opstaan en weglopen.
Voorts biedt de verklaring van [getuige 3] ondersteuning voor de bewering van verdachte en zijn medeverdachten dat zij, nadat zij [slachtoffer] hadden overvallen, het To Holscherplein hebben verlaten. Gelet op de verklaring van [getuige 3] is [slachtoffer], nadat hij uit het zicht van [getuige 3] is verdwenen, mogelijk wederom ten val gekomen. Nadien heeft [getuige 3] geen opvallende zaken meer waargenomen, alhoewel hij naar eigen zeggen alles goed kon horen en hij tot de politie kwam erg alert was op omgevingsgeluiden. Ook de verbalisanten die korte tijd later naar aanleiding van de melding van [getuige 3] poolshoogte komen nemen treffen op of in de omgeving van het To Holscherplein, dat goed was verlicht, [slachtoffer] noch enige andere persoon aan. Het hof heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen wat er met [slachtoffer] is gebeurd tussen het moment dat hij op 25 november 2007 door [getuige 3] is gezien en het aantreffen van zijn levenloze lichaam op 8 januari 2008. Niet is gebleken dat verdachte en/of zijn medeverdachten, buiten de door verdachte bij de beroving uitgedeelde klap, zich aan ander gewelddadig handelen in zijn richting hebben schuldig gemaakt.
De advocaat-generaal acht het zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] is overleden aan hartfalen, veroorzaakt door de klap die verdachte aan [slachtoffer] heeft toegediend. Hierbij baseert de advocaat-generaal zich op de bevindingen van deskundigen in samenhang met de resultaten van het opsporingsonderzoek, inhoudende een aantal zich in het dossier bevindende verklaringen. Niessen stelt in zijn rapport d.d. 25 augustus 2009 weliswaar dat de lichamelijke reactie van [slachtoffer] op de toegediende klap, zoals deze blijkt uit bedoelde verklaringen, passen bij de symptomen bij het acuut onwel worden naar aanleiding van lymfocytaire myocarditis, maar tevens dat deze symptomen a-specifiek en variabel zijn. Daarnaast heeft Van de Goot ter terechtzitting duidelijk gemaakt, dat, indien [slachtoffer] is overleden als gevolg van hartfalen, geenszins kan worden uitgesloten dat het overlijden zich ook zou hebben voorgedaan zonder het toedienen van de klap. Dit gelet op de lichamelijke conditie van [slachtoffer] in combinatie met zijn alcoholgebruik.
Het hof constateert dat de deskundigen aldus geen uitsluitsel hebben kunnen geven over de doodsoorzaak van [slachtoffer], noch hebben zij - al dan niet in combinatie met de resultaten van het opsporingsonderzoek - kunnen aangeven welke doodsoorzaak als meest waarschijnlijk dient te worden aangemerkt. Voorts stelt het hof vast dat de bewezen verklaarde geweldshandeling, de door verdachte toegediende klap, de dood [slachtoffer] niet kan verklaren, terwijl tevens het overige letsel niet zonder meer door de klap kan worden verklaard. Tenslotte leidt het hof uit de verklaring van Van de Goot ter zitting af dat [slachtoffer] - gelet op zijn lichamelijk conditie en alcoholgebruik- zo had kunnen overlijden (ten gevolge van hartfalen) en derhalve er een reële mogelijkheid was dat het gevolg ook zou zijn ingetreden indien de als strafbaar aan te merken gedraging was uitgebleven.
De vraag of verdachtes handelen een bepaald gevolg heeft veroorzaakt wordt beantwoord aan de hand van het toerekeningscriterium.
Algemeen wordt aangenomen dat op basis van het toerekeningscriterium pas tot causaal verband kan worden besloten wanneer gedraging en toe te rekenen gevolg in “conditio sine qua non”verband staan. Zou de aan de verdachte als gevolg van zijn gedraging toe te rekenen gebeurtenis ook hebben plaatsgevonden wanneer zijn gedraging achterwege was gebleven, dan is van enig verband tussen verdachtes gedraging en die gebeurtenis geen sprake en kan die gebeurtenis de verdachte niet als gevolg van zijn gedraging worden toegerekend. Daarbij speelt tevens het criterium van de adequate voorzienbaarheid een rol.
Gelet op het vorenstaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat een causaal verband tussen het handelen van verdachte en/of zijn medeverdachten en de dood van
[slachtoffer] niet kan worden vastgesteld, zodat dit overlijden niet aan verdachte en/of zijn medeverdachten kan worden toegerekend. Hetgeen door de advocaat-generaal is opgemerkt ten aanzien van de verklaring van Van de Goot over de maximale tijdspanne tussen het toedienen van (onder meer) het letsel aan het de wang van [slachtoffer] en diens overlijden, noch hetgeen overigens door de advocaat-generaal is aangevoerd, brengen het hof tot een ander oordeel. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het gedeelte in de tenlastelegging dat ziet op het overlijden van [slachtoffer].
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2007 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] onverhoeds met kracht met gebalde vuist tegen diens gezicht heeft geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 310 van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van een andere bewezenverklaring zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de verdachte een straf zal opleggen gelijk de eerste rechter.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelijk de rechtbank houdt het hof voorts rekening met het volgende.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren mede een brutale en laffe overval gepleegd op de toevallig langslopende [slachtoffer], die zichtbaar dronken was. Verdachte is hierbij
[slachtoffer] van achteren genaderd en heeft vervolgens een totaal verraste [slachtoffer] hard tegen het gezicht geslagen, waardoor deze knock-out op de grond is gevallen. Een dergelijk gewelddadig handelen betekent een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij het initiatief tot de beroving heeft genomen, een leidende rol hierin heeft gespeeld en dat hij er niet voor is teruggeschrokken om daarbij fors geweld tegen zijn medemens te gebruiken. Verdachte is met kennelijk gemak tot een gewelddadige beroving overgegaan. Na de fouillering hebben verdachte en medeverdachten [slachtoffer] vervolgens op de grond achtergelaten, zonder zich om hem te bekommeren. Verdachte heeft bij het plegen van het feit enkel gehandeld met het oog op financieel gewin. Door een dergelijk op de openbare weg gepleegd strafbaar feit worden gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt.
Daarnaast houdt het hof rekening met het uittreksel uit het documentatieregister betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld vanwege vermogens- en geweldsdelicten, te weten op 10 juni 2004, 3 januari 2006 en 28 juni 2006. De hierbij opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom een soortgelijk delict te plegen. Verdachte heeft het onderhavige strafbare feit bovendien gepleegd tijdens de proeftijd van de deels voorwaardelijk opgelegde veroordeling van
28 juni 2006. Voorts is gebleken dat verdachte op 3 maart 2008 en 16 mei 2008 wederom is veroordeeld vanwege vermogensdelicten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het rapport van klinisch psycholoog
drs. J.F.G.M. van Nunen d.d. 27 augustus 2008. Hierin wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een lichte persoonlijkheidsstoornis van met name antisociale/agressieve kleur in combinatie met enige narcistische trekken. Volgens de deskundige kan verdachte voor de beroving als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het hof zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
Gelet op het vorenstaande is het hof - met de verdediging - van oordeel dat een straf gelijk de eerste rechter passend en geboden is. Het hof zal een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof de sterk strafverzwarende omstandigheid dat het strafbare feit de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad niet bewezen acht.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partij houdt de door [benadeelde 2] opgevoerde schade verband met het overlijden van [slachtoffer]. Verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op dit overlijden, zodat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen, met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01-835065-06
Het hof is ten aanzien van bovengenoemde vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-000902-07
Het hof is met de eerste rechter van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging met bovengenoemd parketnummer dient te worden afgewezen, omdat het in de onderliggende strafzaak bewezen verklaarde feit is gepleegd vóór de ingangsdatum van de proeftijd in deze zaak en de tenuitvoerlegging daarom geen redelijk doel dient.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 47, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen
hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant laat
behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek.
2.
dat veroordeelde zich voor de duur van een jaar binnen voornoemde proeftijd
laat opnemen en meewerkt aan een begeleidingstraject door een instelling, zoals
Moria of Exodus, waar een 24-uurs begeleiding wordt geboden.
Geeft de Reclassering voornoemd opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2] in haar vordering
niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij voornoemd, in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 28 juni 2006 onder parketnummer 01-835065-06, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van 81 (eenentachtig) dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 mei 2008 onder parketnummer 20-000902-07 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. J.F. Dekking,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 2 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.