4.1.1. In overweging 2.1-2.4 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.2. Bij notariële akte van 24 oktober 2002 is tot zekerheid van de betaling van € 1.8 mln in hoofdsom door [B.] aan de bank een recht van eerste hypotheek verstrekt op de grond en het daarop te bouwen pand aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand).
Op 18 februari 2005 heeft de bank aan [B.] alle verstrekte leningen opgezegd. Per 30 december 2006 was [B.] ruim € 2.7 mln aan de bank verschuldigd.
4.1.3. Bouwbedrijf [C.] B.V. heeft in opdracht van [B.] het pand – casco – gebouwd. De werkzaamheden zijn op 24 april 2004 afgerond. Op 8 september 2006 schreef [C.] aan [B.] dat het pand per 1 september 2006 definitief werd opgeleverd en dat beide partijen niets meer van elkaar te vorderen hadden. In een postscriptum schreef zij dat inzake garantietermijnen volgens afspraak 24 april 2004 als aanvangsdatum zal worden aangehouden in verband met de uitgestelde oplevering. [B.] heeft deze brief niet, zoals was gevraagd, voor akkoord getekend geretourneerd. Krimpex c.s ontkennen dat door [C.] is opgeleverd.
4.1.4. Door [B.] was bij opdracht gedateerd 16 november 2002 (door [B.] ondertekend op 14 november 2002) de bouwbegeleiding opgedragen aan [Y.] Holding BV voor een totaalbedrag van € 100.000,- excl. btw.[Y.] Holding heeft hiervoor op 6 januari 2006 een rekening aan [B.] gezonden ter hoogte van € 119.000,-- incl. btw.
4.1.5. Verschillende (kleinere) aannemers hebben deelwerkzaamheden aan het pand verricht in opdracht van [B.] en/of [Y.] Holding. Overgelegd zijn facturen ter zake het navolgende.
a) Krimpex heeft op 16 januari 2006 aan [B.] gefactureerd ter zake “Afrekening woonhuis” voor een bedrag van € 59.895,68. Deze factuur betrof onder meer de levering van natuursteen, het maken van een garderobe, de levering van een massief kersenhouten vloer voor de werkkamer en het maken van een kinderbadkamer.
b) Schildersbedrijf [X.] B.V.heeft op 16 september 2004 een werkschema laten maken door verfleverancier Caparol voor de uit te voeren schilderswerkzaamheden. Op 12 januari 2006 heeft Schildersbedrijf [X.] gefactureerd aan [B.] ter zake “geleverd schilderwerk aan uw pand (..) Volgens mondelinge afspraak. Gefaktureerd 40.000,00. Restant 33.900,00 volgens bijlage’s” Inclusief btw bedroeg de factuur € 40.341,00.
d) [Z.] Installatietechniek B.V. heeft ter zake de gemaakte kosten betreffende het leveren en aansluiten van twee openhaarden op 20 januari 2006 in rekening gebracht aan [B.] € 67.592,-- (incl.btw) en ter zake de geleverde en gemonteerde airconditioning op 6 oktober 2006 nog € 14.022,72 (incl. btw).
e) Gejo Elektro heeft ter zake installatiewerkzaamheden van 60 spots en radiografisch schakelmateriaal op 21 januari 2005 aan [B.] in rekening gebracht € 21.420,-- (incl. btw) en op 27 september 2006 nog € 1.785,-- incl. btw in verband met het maken en verzenden van installatietekeningen.
Er zijn geen aanmaningen ter zake al deze rekeningen overgelegd, noch is gesteld dat deze zijn verzonden. Gesteld en door de bank niet betwist is dat [B.] geen van deze rekeningen heeft betaald, evenmin als de rekening van[Y.] Holding voor de bouwbegeleiding.
4.1.6. Tinello BV heeft op 7 januari 2003 aan [B.] een aanbetalingfactuur gezonden voor (20% van het totaalbedrag van de te leveren keuken) € 29.500,-- incl. btw. Over betaling van deze factuur is niets gesteld. Er is geen offerte overgelegd. Vervolgens heeft Tinello op 24 november 2006 een annuleringsfactuur gezonden aan [B.] voor 10% van het totale bedrag, zijnde € 14.750,-- (incl. btw), welke evenmin door [B.] zou zijn betaald.
4.1.7. Het pand is op enig moment in de zomer van 2006 bij een makelaar in de verkoop geweest. Er is (minimaal) een open huis geweest en er zijn drie rondleidingen geweest met kandidaat-kopers. (Aspirant) Koper [D.] heeft in de zomer en het najaar van 2006 meermaals het pand bezichtigd.
4.1.8. Krachtens een notariële volmacht van een notaris in Oekraïne van 26 juli 2006 was [E.] door [B.] gevolmachtigd tot verkoop van (onder andere) het huis aan de [adres]onder de voorwaarde dat (volgens de Engelse vertaling van de notariële volmacht) “All money obtained from this selling shall serve as settlement of mortgage indebtness before the bank van Lanschot (..)”. Door deze [E.] is per email op 21 augustus 2006 aan de bank bericht dat hij een mogelijke koper voor het pand had gevonden: [F.] was bereid de woning in de huidige staat voor € 1.1 mln, later € 1.3 mln, te kopen. De bank antwoordde dat zij had begrepen dat de aanspraken van derden gering waren, alleen de installateur [E.] gaf daarop op 25 augustus 2006 aan dat het ging om de installateur en de elektricien.
In oktober 2006 liepen de onderhandelingen tussen de bank en [E.] stuk omdat de bank vernam van de notaris, die het transport van het pand aan [F.] zou verzorgen, dat er een (opvolgend) koper was – [D.] - die aan [F.] meer wilde betalen dan wat de bank van [F.] zou ontvangen.
De bank schreef op 16 oktober 2006 aan [E.]: “Nu ik via de notaris (..) heb mogen vernemen dat de verkoopprijs boven de Eur 1,6 mio is uitgekomen, terwijl u mij in de waan hebt gelaten dat de laatste bieding slechts Eur 1,3 mio bedroeg (..) moge het duidelijk zijn dat ik niet bereid ben u nog langer als gesprekspartner te accepteren. We zullen de veiling inzetten en zien hoever wij komen”.
Wagner antwoordde onder meer aan de bank “Ik had de woning aangeboden aan de heer [F.]. Deze had daarna snel een andere koper gevonden en wilde een ABC transactie doen. Hij zou vervolgens alle achterstallige betalingen (schilder, installateur, keukenleverancier, bouwbegeleider, grondwerker ed) regelen”, maar dat op verzoek van de notaris was voorzien in een rechtstreekse levering aan die opvolgend koper.
4.1.9. Op 17 november 2006 is de executoriale verkoop van het pand aan [B.] aangezegd. De veiling was gepland op 20 december 2006.
4.1.10. Op 24 november 2006 schreef de advocaat van Krimpex c.s. aan [Y.] Holding: “Namens de heer [B.] verzoek ik U hierbij in het kader van de aan U verstrekte opdracht tot bouwbegeleiding de navolgende werkzaamheden uit te laten voeren door de diverse
onderaannemers:
1. Schildersbedrijf [X.] B.V.dient (..)
2. Krimpex B.V. dient (..)
3. Gejo Elektro dient
4. [Z.] B.V. moet (..)
5. Tinello dient het aanrechtblad in te meten, een mal te maken en de achterwand in te slijpen. (..)”
4.1.11. Op of omstreeks 29 november 2006 zijn door Krimpex c.s. hekken rond het pand
geplaatst en borden opgehangen met de mededeling “Op dit pand wordt het retentierecht uitgeoefend door (volgen in alfabetische volgorde de namen van Krimpex c.s.).” Op 30 november 2006 heeft de advocaat van Krimpex c.s. aan de notaris bericht gedaan van het (gepretendeerde) retentierecht van Krimpex c.s. Op 8 december 2006 heeft de advocaat van Krimpex c.s. namens hen in de openbare registers doen inschrijven dat zij een retentierecht uitoefenden op het pand [adres].
4.1.12. In een ongedateerde verklaring (volgens zijn advocaat afgegeven op 12 december 2006) schrijft [B.] dat hij aan [C.] uitsluitend opdracht heeft gegeven tot de cascobouw, dat de afbouw is begeleid en gecoördineerd door [F.] en dat in onderaanneming en/of regie werkzaamheden zijn uitgevoerd door Krimpex c.s., dat de nota’s van Krimpex c.s. hem bekend zijn en dat hij deze alle(n) nog moet voldoen. Voorts schrijft [B.] dat hij omstreeks 20 november 2006 aan zijn advocaat opdracht heeft gegeven de eerder aan Krimpex c.s. opgedragen werkzaamheden te voltooien en dat het pand door [C.] niet aan hem of aan de door [F.] ingeschakelde onderaannemers is opgeleverd.
4.1.13. Nadat de voorzieningenrechter te Rotterdam op vordering van de bank op 19 december 2006 de opheffing van de retentierechten had bevolen onder gelijktijdige zekerheidsstelling door de bank van een in depot te storten bedrag van
€ 380.000,--, hebben Krimpex c.s. het pand vrijgegeven. In de depotovereenkomst, gesloten tussen de bank en Krimpex c.s., is bepaald onder welke voorwaarden het depotbedrag mag worden uitbetaald. Het hof verwijst hiervoor naar het beroepen vonnis onder 2.4.
4.1.14. [D.] heeft op 5 december 2006 een onderhands bod op het pand uitgebracht van € 1.450.000,--. Op enig moment is het pand uiteindelijk voor dit bedrag aan [D.] verkocht.
4.1.15. Door [H.] BV is in opdracht van de bank een opname van het pand aan de [adres]gedaan waarvan op 22 december 2006/17 januari 2007 verslag is gedaan. Het rapport maakt per crediteur van [B.] melding van de in het pand door de taxateur aangetroffen zaken, c.q. geconstateerde uitgevoerde werkzaamheden. Opvallend is dat volgens de taxateur een aantal gefactureerde zaken niet in het pand zijn aangetroffen (zoals de door Krimpex geleverde kersenhouten vloer en een deel van het door haar geleverde natuursteen, de door [Z.] geleverde openhaarden en de door Gejo geleverde 60 spots) en dat van een aantal gefactureerde werkzaamheden niet te zien is dat deze zijn verricht (bijvoorbeeld het door Schildersbedrijf [X.] uitgevoerde schilderwerk was volgens de taxateur niet waarneembaar).
4.1.16. Krimpex c.s. hebben de bank in rechte betrokken en, kort gezegd, in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat zij ieder voor zich (een) vordering(en) hebben op [B.] als in de dagvaarding vermeld en dat zij gerechtigd waren het retentie- recht op het pand in te roepen. Voorts hebben zij veroordeling van de bank gevorderd tot bewerkstelliging van de uitbetaling van het depot als in de dagvaarding genoemd.
In reconventie heeft de bank, kort gezegd, gevorderd een verklaring voor recht dat het gepretendeerde retentierecht ten onrechte is ingeroepen en dat het in depot gestorte bedrag aan de bank toekomt. Voorts heeft zij gevorderd betaling door Krimpex c.s. van een bedrag van € 275.000,-- vanwege de schade die zij door het retentierecht heeft geleden.
4.1.17. De rechtbank heeft in r.o. 4.4.3. ten aanzien van Tinello overwogen dat niet valt in te zien in hoeverre haar vordering, die ziet op annuleringskosten, heeft kunnen leiden tot een feitelijke machtsuitoefening over het pand, zodat aan haar in ieder geval (reeds om die reden) een retentierecht ontzegd moet worden.
4.1.18. In r.o. 4.4.4. heeft de rechtbank ten aanzien van de overige schuldeisers overwogen dat het ervoor gehouden moet worden dat iedere (pretense, hof) retentor afzonderlijk in de tijd tussen de datum van zijn factuur en de nieuwe schriftelijke opdracht van [B.] van 24 november 2006 geen werkzaamheden in het pand heeft uitgevoerd. Voorts oordeelde zij dat iedere (gepretendeerde, hof) retentor onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin de feitelijke machtsuitoefening na afloop van de gestelde werkzaamheden en na de facturering heeft bestaan. Samen met het toelaten van een makelaar en kandidaat- kopers vormde dit alles voor de rechtbank aanleiding te concluderen dat het pand de facto in de macht van de schuldenaar was (gebleven) en Krimpex, [F.] BV,[Y.] Holding en Gejo de feitelijke macht over het pand hadden prijsgegeven. Dat [Y.] Holding BV de sleutel van het pand behield, achtte de rechtbank niet doorslaggevend. Derhalve konden genoemde schuldeisers zich niet op een retentierecht beroepen. De rechtbank oordeelde vervolgens dat de opdracht van [B.] van 24 november 2006 hierin geen verandering heeft gebracht, nu, zo er al sprake was van dezelfde rechtsverhouding in de zin van art. 3:294 BW, de rechtbank een beroep daarop door genoemde schuldeisers gezien de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar achtte, omdat deze opdracht alleen leek te zijn gegeven om de schuldeisers de feitelijke macht over het pand te laten herkrijgen. De vorderingen in conventie werden derhalve afgewezen.
4.1.19. In reconventie heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de vordering van de bank tot schadevergoeding afgewezen omdat de bank onvoldoende inzichtelijk had gemaakt in hoeverre sprake was van onrechtmatig handelen van Krimpex c.s dat zou hebben geleid tot de gestelde schadepost.