ECLI:NL:GHSHE:2010:BM1927

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003675-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met messteken in Nuth

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Maastricht was veroordeeld voor doodslag. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van [A] door hem meermalen met een mes in de borst te steken. De feiten vonden plaats in de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007 in Nuth. Het hof oordeelde dat de verdachte, onder invloed van alcohol en cocaïne, in een emotionele toestand handelde en dat hij niet in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [B] handelde. De verdachte verklaarde dat hij de avond met [A] en [B] in een café had doorgebracht en dat er een ruzie ontstond, waarna hij naar de woning van [A] ging. Tijdens de confrontatie stak hij [A] met een mes, wat leidde tot de fatale verwondingen. Het hof achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar legde hem toch een gevangenisstraf van negen jaren op, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de moeder van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003675-08
Uitspraak : 22 april 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 september 2008 in de strafzaak met parketnummer 03/703506-07 tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) [in 1966],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Esserheem,
die daarbij van het primair ten laste gelegde ((medeplegen van) moord) werd vrijgesproken, maar ter zake van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [moeder van A] tot een bedrag van EUR 6.641,90, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken en het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van het voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het door de rechtbank vastgestelde bedrag en de oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij daarom in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat de verdachte bij een bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde wel partieel zal moeten worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat zijn handelen heeft geleid tot de dood van [A].
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [A] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s), voornoemde [A] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met voornoemd oogmerk voornoemde [A] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam, heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
nog meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [A] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam, heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), voornoemde [A] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl het feit de dood van voornoemde [A] tengevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de dood van [A] het gevolg is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [B]. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [A] door messteken om het leven is gebracht, dat de verdachte [A] met een mes heeft gestoken, dat [B] op dat moment in de woning aanwezig was en de verdachte ook met het mes heeft gezien, terwijl [A] voor zijn overlijden door [B] tegen het hoofd is geslagen. Dit alles maakt hem volgens de advocaat-generaal medeverantwoordelijk voor de dood van [A], ook al is het aannemelijk geworden dat hij niet zelf de daadwerkelijke uitvoerder is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het beschikbare technische bewijs - de resultanten van het DNA onderzoek, het bloedsporen onderzoek en het post-mortem onderzoek van de patholoog - geen duidelijkheid heeft verschaft omtrent de vraag wie [A] om het leven heeft gebracht en dat onder die omstandigheden zware eisen moeten worden gesteld aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de voor verdachte belastende verklaringen. Verdachte heeft bij elke uiting in de richting van een bekentenis meteen aansluitend hierop veelal voorbehouden gemaakt, zodat nauwelijks van een “bekentenis” kan worden gesproken.
In dat kader moeten met name de verklaringen van verdachte, dat hij met het mes is gevallen op [A] toen deze op de bank zat en dat hij hem met dat mes in de keuken nog eens heeft geraakt, worden aangemerkt als zogeheten ‘coerced-internalized false confessions’. Dat geldt temeer nu de verdachte volgens de psycholoog drs. J.F.G.M. van Nunen een persoon is met een ondergemiddelde, aan randzwakbegaafdheid, grenzende intelligentie met zwakke cognitieve functies en beperkte verstandelijke vermogens, terwijl hij bovendien kampt met een (lichte) persoonlijkheidsstoornis met een aanzienlijke psychische kwetsbaarheid. Dat maakt hem tot een persoon die een verhoogd risico loopt op het afleggen van valse bekentenissen. De stelling van de verdediging is dat de verdachte - mede gezien de lengte van de verhoren, de (emotionele) druk die daarbij op hem is uitgeoefend en de suggestieve vragen die zijn gesteld - zijn eigen geheugen is gaan wantrouwen en met de door de verhoorders gegeven externe informatie en suggesties heeft geprobeerd een logisch verband te vinden. Op die wijze heeft de verdachte ook tegemoet willen komen aan wat de verhoorders wilden horen. De bekennende verklaringen zijn dan ook niet afkomstig uit zijn eigen geheugen, maar opgebouwd in de verhoren. Er bestaat op zijn minst een ernstig vermoeden dat er sprake is van een valse bekentenis. Daarom mogen de bedoelde (onderdelen van) verklaringen niet voor het bewijs worden gebezigd en moet de verdachte wegens gebrek aan bewijs van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
In een subsidiair standpunt heeft de raadsman het hof verzocht een deskundige te benoemen die zou moeten rapporteren over de kwaliteit van de verhoren, de mate van beïnvloeding van de verdachte en de mogelijkheid dat de verdachte een valse bekentenis heeft afgelegd.
De bewijsmiddelen
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
I.
Bij forensisch onderzoek in de woning aan [het adres] te Nuth werd in een muurkast het lijk van een overleden persoon aangetroffen. Het proces-verbaal van dit forensisch onderzoek houdt voor zover van belang het volgende in.
“Op […] 18 januari 2007 […] hebben wij, verbalisanten, een uitgebreid forensisch onderzoek ingesteld in de bovenwoning van het perceel [aan het adres] te Nuth.[…]
[In een van de kamers was] een muurkast gesitueerd. […] Na het openen van de kastdeur roken wij een penetrante doordringende geur van een in ontbinding verkerend lijk en wij zagen […] een dekbedovertrek […].
Gelet op de contouren en de sterke reuk kregen wij de sterke indruk dat zich in dit dekbedovertrek een in ontbinding verkerend lijk bevond. […]
Nadat het dekbedovertrek aan de voorzijde was opengesneden en het daaronder aanwezig dekbed was opengeslagen, zagen wij het lijk van een overleden persoon zitten.”
II.
Voor de identificatie van de overleden persoon bleek het nodig te zijn een forensisch odontoloog in te schakelen. In dit verband werd het volgende gerelateerd.
“Het lichaam van het slachtoffer verkeerde in een zodanige staat van ontbinding, dat identificatie op grond van herkenning nagenoeg niet meer mogelijk was. Hierop hebben wij verzocht aan de forensisch odontoloog D.M. Wilmes een post mortem onderzoek aan het gebit van het slachtoffer te verrichten en de post mortem gegevens en de ante mortem gegevens met elkaar te vergelijken om zodoende tot een identificatie te komen.”
De bevindingen van deze forensisch odontoloog zijn neergelegd in een verslag dat als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd en onder meer het volgende inhoudt.
“De door mij geschouwde man is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid [A]”.
III.
De woning waarin het levenloze lichaam van [A] werd aangetroffen, bevond zich boven een café ([naam van café]) en werd door [A] en medeverdachte [B] gehuurd. In een appartement daarboven woonde de verdachte, aldus getuige [C] in zijn hierna weergegeven verklaring.
“Het appartement van [voornaam van B] (het hof begrijpt: medeverdachte [B]) en [voornaam van A] (het hof begrijpt: slachtoffer [A]) boven het café is [gelegen aan [het adres]]. […] Het is kamerverhuur. [Het daarboven gelegen appartement] waar [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: [de verdachte]) woont is […] bij de gemeente aangemeld als nummer 61A.”
IV.
Op 19 januari 2007 heeft dr. B. Kubat, arts en patholoog, een uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [A]. Haar obductieverslag houdt voor zover van belang het volgende in.
“6. Letsels:
A. Links op de borst, op circa 135 cm vanaf de voetzoolrand en circa 5 cm links van het midden een streepvormige, scherprandige huidperforatie, lengte circa 2,5 cm, met mogelijk een scherpe punt beenwaarts.
B. Links op de borst, op circa 139 cm vanaf de voetzoolrand en circa 2,5 cm links van het midden een streepvormige, scherprandige huidperforatie, lengte circa 2,2 cm, met mogelijk een scherpe punt beenwaarts.
C. Rechts op de borst, op circa 138 cm vanaf de voetzoolrand en circa 2,5 cm rechts van het midden een scherprandige, streepvormige huidperforatie, lengte circa 2,5 cm, mogelijk een scherpe punt hoofdwaarts.
[…]
35. Steekkanalen:
I. Beginnend bij letsel A, doorsteek ter hoogte van de 4e tussenribruimte, perforatie van het hartzakje en insteek bij de linkerkamer van het hart.
II. Beginnend bij letsel B, doorsteek ter hoogte van de 3e tussenribruimte, doorsteek door het hartzakje.
III. Beginnend bij letsel C, doorsteek ter hoogte van de 3e tussenribruimte en doorsteek door de bovenkwab van de rechterlong.
Steekrichting van alle letsels verlopend naar rechts, rugwaarts en iets hoofdwaarts.
[…]
De bevindingen […] waren het gevolg van uitwendig, mechanisch, perforerend, scherprandig geweld (steken) en hebbend geleid tot ernstige inwendige verwondingen met name aan het hart en ernstig, deels inwendig, bloedverlies [in totaal circa 950 ml bloed in de borstholten]. De letsels waren bij leven toegebracht en verklaren het overlijden volledig.”
V.
Bij brief van 9 januari 2008 voegde Kubat daar nog het volgende aan toe.
“De letsels behorende bij steekkanaal II en III zijn niet per definitie dodelijk en zijn daarom in principe behandelbaar. […]
De insteek in de linkerkamer van het hart in het kader van het steekkanaal I is een letsel dat doorgaans binnen seconden tot minuten tot de dood leidt door massaal bloedverlies en hartfunctiestoornis.
[…]
Hieruit kan men concluderen dat:
1. de letsels in het kader van het steekkanaal I op zich dodelijk waren en waarschijnlijk zeer snel na het toebrengen tot de dood hebben geleid. […]
2. de letsels in het kader van de steekkanalen II en III vrijwel zeker niet na het toebrengen van het steekkanaal I waren toegebracht; gezien de ernst van de letsels in het kader van het steekkanaal I hebben de letsels behorende bij steekkanaal II en III geen of slechts een minimale bijdrage geleverd aan het overlijden
3. […] het verloop van alle drie de steekkanalen [is] evenwijdig en de letsels liggen vrij dicht bij elkaar; dit zou daarop kunnen wijzen dat alle drie de letsels binnen een zeer korte tijd in het kader van één reeks van handelingen waren ontstaan.
4. indien zou blijken uit aanvullend informatie dat de letsels niet binnen een kort tijdsbestek waren ontstaan, dan moet het steekkanaal I als laatste zijn toegebracht, waarbij het in dat geval niet aan te geven is hoe lang daarvoor de andere twee letsels waren ontstaan.”
VI.
Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte als volgt.
“Op zaterdagavond 6 januari 2007 heb ik de avond inderdaad met [B] en [A] in het café [naam van café] in Nuth doorgebracht. […] Ik had die avond behoorlijk gedronken en ook cocaïne gebruikt. […] Op een gegeven moment hebben wij alle drie het café verlaten. […]
Ik ben toen naar het appartement van [B] en [A] gegaan.”
VII.
Tijdens zijn zevende verhoor verklaarde de verdachte tegenover de politie dat [B] en [A] in de woonkamer op de bank zaten op het moment dat hij die avond een mes in de keuken pakte. Deze verklaring luidt voor zover van belang als volgt.
“[Voornaam van A] (het hof begrijpt: [A]) en [voornaam van B] (het hof begrijpt: [B]) zaten op de bank in de woonkamer met elkaar te praten en luisterden muziek. De televisie stond ook aan, echter zonder geluid.[…]
Ik […] [ben] naar de keuken […] gegaan. […] Ik zag het mes op het aanrecht liggen. Ik pakte het mes op en ben naar de woonkamer gelopen. […]
Ik had een mes bij me en ging bij de tafel staan voor de TV. Daar wees ik met het mes in hun richting (‘Pointed’). […]
Ik zei: […] “Who’s the fuck is first”, [...] “Grow up”. […] [A] stond op en begon tegen mij te schreeuwen. Hij schreeuwde dingen en toen raakte ik hem […] Ik weet niet waar ik hem gestoken heb. […] Het kan overal op de borst zijn geweest.”
VIII.
De verdachte verklaarde tijdens zijn twaalfde verhoor dat hij daarna zijn evenwicht verloor en met het mes op [A] is gevallen. Hij bracht dit als volgt onder woorden.
“Nadat […] ik hem (het hof begrijpt: [A]) met een mes had geraakt, ik had hem op de bank met een mes geraakt… Ik was zo dronken dat ik mijn evenwicht verloor en op hem gevallen ben met een mes. […]
Ik weet dat ik hem een keer met het mes heb geraakt. […] Ik verloor mijn evenwicht en ik viel, direct daarna, viel ik op hem met het mes. […]
Hij was me aan het uitkafferen. Kwam overeind. (‘He just, he just shouting me names. Got up.’) […] Hij hield zichzelf vast (‘He hold himself’) en ik zeg laat mij eens kijken [A].[…]. Maar hij schoot weg gewoon, hij ging naar de slaapkamer of de badkamer en ik zeg gewoon what the fuck heb ik toch gedaan laat mij eens kijken [A]. En dat wilde hij niet. Hij wilde me gewoon niet laten zien wat ik gedaan had. Hij ging de keuken in en ik zeg wat heb ik gedaan. En […] hij zegt screw you en dan zeg ik ook tegen hem screw you, ik ben naar huis gegaan. Ik ben gewoon in een slechte stemming weggegaan.”
IX.
In het daaropvolgende dertiende verhoor herhaalde de verdachte die toedracht en voegde daaraan toe dat hij [A] daarna ook nog in de keuken heeft gestoken. Deze verklaring houdt voor zover van belang het volgende in.
“[De verdachte:] Ik weet dat ik hem met een mes geraakt heb en toen heb ik mijn evenwicht verloren en ben op hem gevallen. […]
[Verbalisant:] […] Waarom verloor jij je evenwicht?
[De verdachte:] Omdat ik dronken was. […]
Hij was me aan het uitschelden. […] Hij staat gewoon op en schoot langs me heen en gaat naar de badkamer - of de slaapkamer en dan naar de badkamer eerst of wat dan ook. Ik probeerde hem te helpen, echt waar, ik wist dat ik hem wel geraakt had.[…]
[Verbalisant:] Ok, ok. Dus nu hebben we: je zegt dat je er zeker van bent, dat je hem een keer gestoken hebt (1), je bent naar beneden gevallen, je bent op hem gevallen (2), misschien heb je hem toen daar gestoken, dus: wie heeft hem dan voor de derde keer gestoken? […]
[De verdachte:] Ik heb hem in de keuken gestoken, met andere woorden ja (‘Well, I stabbed him in the kitchen. In other words.’) […]
[A] was in de hoek van de keuken […]. Hij zei tegen mij: screw you [voornaam verdachte], toen… ik, ik probeerde hem te … Hij zei dat ik op moet fokken en ik fokte op, ik was in een pesthumeur.[…]
[Verbalisant:] […] Heb jij hem in de keuken gestoken?
[De verdachte]:] […] Hij was in de gang en kwam op me af.
[Verbalisant:] En jij was kwaad op hem? Was jij razend op hem?
[De verdachte:] Was ik. Ja.[…]
Ik was in de gang, ik was in de gang, bij de deuropening. […]
[A] schoof zich langs me heen, ik had het mes in mijn hand.
[…] En ik zeg iets als sorry en toen was het zoiets van fucking hell stak hem opnieuw.[…] Het was zoiets van het komt naar me toe. Ik stak hem. [‘[A] like pushed past me, I had the knife in me hand still and I says, I says sorry, it’s like fucking hell stab him again […] It was like coming towards me. Stab him’). […]
Hij hield zichzelf vast (‘He was holding himself, he was holding himzelf‘). Hij zei screw you.[…] Ik zeg van laat mijn eens kijken wat ik gedaan heb en hij zegt gewoon screw you. […] Toen ben ik weggegaan. Ik was in een puinhoopstemming […]. Ik ben weggegaan.
X.
Medeverdachte [B] heeft de verdachte in de woning met het mes gezien en verklaarde daarover het volgende.
“[De verdachte] was met een mes door de woning aan het rondrennen.”
XI.
Uit een ter plaatse verricht bloedspattenonderzoek kwam naar voren dat in de keuken een of meerdere krachtinwerkingen op bloed hebben plaatsgevonden, zo blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal.
“Op 22 januari 2007 […] heb ik een onderzoek ingesteld naar het bloedspattenpatroon in pand [aan het adres] te Nuth. […]
3. Keuken.
[…] Gezien het bloedsporenbeeld in de keuken en met name de bloedspatten achter de wasmachine kan gesteld worden dat in de omgeving van de deuropening/afstapje, laag bij de vloer, een of meerdere krachtinwerkingen op bloed hebben plaatsgevonden.”
XII.
Nader forensisch onderzoek wees uit dat het van dat bloed gegenereerde DNA profiel overeenkwam met het DNA profiel van [A]. De bevindingen op dit punt houden het volgende in.
“Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek met betrekking tot het referentiemonster van het slachtoffer [A] kan het volgende worden geconcludeerd.
Het DNA profiel van het slachtoffer [A] matcht met de DNA profielen van het volgende sporenmateriaal:[…] de bemonstering van het afstapje van de deur in de keuken [en] de bemonstering van de muur achter de wasmachine.”
Nadere overwegingen inzake het bewijs
• Voorbedachte raad
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het besluit om [A] van het leven te beroven, in die zin dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof zal de verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde moord vrijspreken.
• Medeplegen
Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, zijn naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het doden van [A] in vereniging met medeverdachte [B].
Weliswaar is vast te stellen dat medeverdachte [B] die [A] met gebalde vuist heeft geslagen vanwege een onenigheid over het door [A] te hard afspelen van muziek in de woning, maar daarbij was de verdachte niet betrokken. De geweldsuitbarsting van de verdachte vond pas daarna plaats, stond op zichzelf en was ingegeven door een eerdere ruzie tussen hem en [A] kort daarvoor in het café [naam van café]. Dat het aannemelijk is geworden dat tussen beide geweldsdaden weinig tijd is verstreken en daarenboven kan worden vastgesteld dat de vuistslag van medeverdachte [B] een hematoom op het hoofd van [A] tot gevolg heeft gehad, dat medeverdachte [B] de verdachte in de woning met het mes heeft gezien en ook in de woning aanwezig was toen de messteken werden toegebracht, rechtvaardigt naar ’s hofs oordeel nog niet de gevolgtrekking dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [B] betrokken was bij het doden van [A], zoals dat voor medeplegen wordt vereist.
Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat arts en patholoog dr. B. Kubat heeft vastgesteld dat [A] door messteken om het leven is gebracht (zoals reeds in overweging IV aan de orde kwam) en dat de op zijn hoofd aangetroffen hematoom niet aan zijn dood heeft bijgedragen.
Er zijn het hof geen feiten en omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
• Voorwaardelijk opzet
Het hof overweegt ambtshalve met betrekking tot het opzet van de verdachte op de dood nog het volgende.
Uit de tot bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte komt het volgende naar voren.
- De verdachte heeft onder invloed van een behoorlijke hoeveelheid alcohol en cocaïne een mes gepakt en is in de woonkamer voor de op de bank zittende [A] gaan staan.
- Op het moment dat [A] van de bank opstond, raakte de verdachte hem met het mes (messteek 1).
- De verdachte verloor vervolgens zijn evenwicht en is met het mes op [A] gevallen (messteek 2).
- [A] stond op en liep vloekend naar de badkamer of slaapkamer. Toen hij daarvan terugkwam stond de verdachte in de gang bij de deuropening van de keuken met het mes nog in zijn hand.
- [A] schoof toen langs de verdachte heen, waarbij de verdachte hem nogmaals heeft gestoken (messteek 3).
Voor zover de verdachte daarmee heeft bedoeld te zeggen dat hij [A] min of meer toevallig heeft gestoken, is het hof van oordeel dat de verdachte door onder invloed van alcohol en drugs een mes te pakken en vervolgens de confrontatie met [A] te zoeken minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [A] met dat mes zodanig zou raken dat deze het leven zou kunnen laten. Het hof wijst daarbij nadrukkelijk op het feit dat verdachte in diverse verhoren heeft verklaard dat hij - aangekomen in de woning van [A] - heeft geroepen ‘Who’s the fuck is first’ en ‘Grow up’, of woorden van die strekking. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zelf bewust als eerste de confrontatie heeft gezocht.
• Betrouwbaarheid van de bekennende passages in de verklaringen van de verdachte
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat de verklaringen van verdachte op onderdelen ‘valse bekentenissen’ bevatten en het hof deze daarom niet voor het bewijs mag bezigen, overweegt het hof het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is duidelijk geworden dat de verdachte de bewuste avond in het café ruzie had met [A]. De verdachte verklaarde dat hij daarover zo kwaad werd dat er iets in hem knapte (‘just something clicked’). Naar eigen zeggen “ontplofte” hij ineens weer toen hij het café werd uitgezet en is hij in die toestand naar de woning van [A] gegaan. In aanmerking genomen dat de verdachte hierover herhaaldelijk heeft verklaard, zelfs nog ter terechtzitting van het hof, en hij dat bovendien deed in authentieke bewoordingen, acht het hof de verklaringen op dit punt betrouwbaar.
Nadat de verdachte het café heeft verlaten, is hij naar de woning van [A] en [B] gegaan en heeft hij naar eigen zeggen brokken gemaakt (‘gone over and slashed some ice’). De verdachte heeft daar in de keuken een mes gepakt, is daarmee naar de woonkamer gegaan waar [A] en [B] op de bank zaten en heeft [A] toen deze opstond met het mes geraakt. Omdat hij onder invloed van alcohol en drugs verkeerde is de verdachte daarbij uit evenwicht geraakt en met het mes in de hand op [A] gevallen. De verdachte heeft dit aan het begin van zijn twaalfde verhoor (in de bewoordingen als weergegeven in overweging VIII) spontaan verklaard naar aanleiding van de inleidende vraag van verbalisanten of er nog iets was wat de verdachte hen na zijn laatste verhoor zou willen vertellen.
Van enige voorafgaande suggestie dat de messteken mogelijk op die wijze zijn toegebracht, is het hof niets gebleken. Bovendien worden deze omstandigheden in datzelfde twaalfde verhoor en ook in het daaropvolgende dertiende verhoor meermalen door de verdachte bevestigd, steeds in eigen bewoordingen. Dat de verdachte daarbij op momenten zijn twijfel heeft uitgesproken of hij [A] wel echt heeft geraakt, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring niet af. Het hof ziet ook anderszins geen aanleiding aan deze verklaringen van verdachte te twijfelen.
In het dertiende verhoor verklaarde de verdachte vervolgens ook over een messteek in de keuken, zoals weergegeven in overweging IX. In dit verband is van belang dat de verdachte in eerdere verhoren al herhaaldelijk had gezegd dat [A] van de bank was opgestaan en - na eerst naar de bad- of slaapkamer te zijn gegaan - de keuken inkwam en daarbij de in de deuropening staande verdachte opzij duwde. Op de vraag van de verbalisanten wie [A] de derde messteek moet hebben toegebracht, komt de verdachte hier tot de bekentenis dat hij [A] in de keuken heeft gestoken toen deze langs hem heen schoof. De verdachte doet dat in authentieke bewoordingen waarin hij duidelijk probeert te maken dat er toen iets over hem kwam dat sterker leek dan hemzelf en waarvan hij de gruwelijke gevolgen maar nauwelijks tot zichzelf durfde te laten doordringen. Dat sluit aan bij zijn eerdere verklaringen dat hij door het gedrag van [A] eerder die avond tot het uiterste was getergd en dat er daardoor iets in hem was geknapt. Een dergelijke handelwijze van verdachte past bovendien in het door klinisch psycholoog drs. J.F.G.M. van Nunen geschetste beeld van de persoonlijkheid van de verdachte.
Van belang voor de betrouwbaarheid van deze tijdens dit dertiende verhoor door de verdachte beschreven toedracht is voorts dat deze aansluit bij de resultaten van het bloedsporenonderzoek en de bevindingen van arts en patholoog dr. Kubat, zoals deze zijn weergegeven in bewijsmiddelen IV en V. Verder blijft de verdachte tijdens dat dertiende verhoor bij die verklaring.
Het hof betrekt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen eveneens de omstandigheid dat verdachte in diverse verhoren heeft verklaard dat hij - nadat hij in de woning was aangekomen - in de keuken een mes heeft gepakt, naar de woonkamer is gegaan waar [A] en [B] zaten, voor hen is gaan staan en met het mes in hun richting wijzend heeft geroepen ‘Who’s the fuck is first’(het hof begrijpt: wie is er als eerste aan de beurt) en ‘Grow up’ of woorden van die strekking (zie bewijsmiddel VII).
Tot slot betrekt het hof in zijn overwegingen aangaande de betrouwbaarheid van de bekennende passages in de verklaringen van de verdachte dat de verdachte, evenals bij voorafgaande verhoren in het dertiende verhoor, op vragen naar zijn betrokkenheid bij het verbergen van het lijk van [A] in de kast, juist wel standvastig is blijven ontkennen ondanks de langdurige bevraging hierover, waarbij hem tal van feiten en omstandigheden worden voorgehouden die als aanwijzingen konden worden gezien voor zijn betrokkenheid daarbij.
Tussenconclusie
Uit het samenstel van de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte [A] in de woonkamer eerst de door Kubat als II en III aangeduide letsels heeft toegebracht. [A] was toen nog in staat zich van de woonkamer naar de bad- of slaapkamer te begeven en uiteindelijk naar de keuken te lopen. Daar heeft de verdachte [A] het fatale letsel I toegebracht. De verdachte is kort daarna weggegaan, [A] in slechte toestand achterlatend.
Daarmee oordeelt het hof aldus dat de tweede steek heeft plaatsgevonden toen de verdachte zijn evenwicht verloor en met het mes op de verdachte is gevallen. Niet alleen heeft de verdachte zelf herhaaldelijk verklaard [A] toen met het mes te hebben geraakt, tevens volgt uit zijn twaalfde en dertiende verklaring dat hierna nog maar één messteek heeft plaatsgehad. Dat medeverdachte [B][A] nog een keer zou hebben gestoken vóór of nadat verdachte [A] in zeer slechte toestand heeft achtergelaten, is niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft tijdens de behandeling in hoger beroep bij pleidooi het subsidiaire verzoek gedaan - mocht het hof de bekennende verklaringen omtrent het door verdachte toebrengen van de tweede en derde messteek voor het bewijs willen bezigen - een tussenarrest te wijzen teneinde een deskundige te (laten) benoemen om de verklaringen van verdachten op betrouwbaarheid van die bekennende fragmenten te laten onderzoeken.
Het hof acht de noodzaak hiertoe niet aanwezig en wijst het verzoek af. De selectie en waardering van bewijsmateriaal is immers voorbehouden aan de rechter en - zoals hierboven nader gemotiveerd - ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de voor het bewijs gebezigde bekennende passages uit de verklaringen van de verdachte.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - en de aan het bewijs gewijde overwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 januari 2007 tot en met 7 januari 2007, in de gemeente Nuth, opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [A] meermalen opzettelijk met een mes in diens borststreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd als hierna in de beslissing vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 25 juli 2008, opgemaakt door klinisch psycholoog drs. J.F.G.M. van Nunen, voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - inhoudende dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van aanzienlijke psychische kwetsbaarheid, onrijpheid en verder een lichte persoonlijkheidsstoornis in combinatie met vrij beperkte verstandelijke vermogens en alcohol- en cocaïnemisbruik, dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Op grond van deze bevindingen komt het hof tot de conclusie dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van het medeplegen daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
De advocaat-generaal achtte eveneens medeplegen van doodslag bewezen en vorderde ter zake daarvan een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
De raadsman heeft bepleit dat - zo het hof tot bewezenverklaring zou komen van een van de ten laste gelegde varianten - een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank opgelegd niet passend is en termen aanwezig zijn om deze straf te matigen. Daartoe heeft hij gewezen op de omstandigheid dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en op de conclusies uit het psychologisch onderzoek van verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de bepaling van deze op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof is voorts van oordeel dat bij doodslag in de regel niet wordt volstaan met een lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In de straf die het hof als uitgangspunt neemt, is met name rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
- Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven.
- De familie en naaste omgeving van het slachtoffer is onherstelbaar leed aangedaan.
- Door een dergelijk gewelddadig feit is de rechtsorde zeer ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht.
Als omstandigheid die strafverminderend werkt heeft het hof in aanmerking genomen dat klinisch psycholoog drs. J.F.G.M. van Nunen in een psychologisch rapport d.d. 25 juli 2008 heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De omstandigheid dat de verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, acht het hof gelet op de aard van het bewezen verklaarde geen strafverminderende omstandigheid. Indien sprake zou zijn geweest van geweldsrecidive zou dit veeleer als een strafverhogende omstandigheid hebben gegolden.
Een omstandigheid, die voor het hof aanzienlijk strafverhogend werkt, is dat de verdachte daags na het bewezen verklaarde, te weten op zondag 8 januari 2007, van medeverdachte [B] had gehoord dat deze [A] in een kast had verborgen , terwijl hij op 12 januari 2007 - toen het lichaam van [A] nog niet gevonden was - heeft gebeld met de moeder van [A] en over die wetenschap niets heeft losgelaten. Door die informatie achter te houden, is hij er mede debet aan geweest dat de nabestaanden niet op een waardige manier van [A] afscheid hebben kunnen nemen. Dat rekent het hof de verdachte bijzonder zwaar aan.
Alles overziend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden is.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [moeder van A] als gevolg van het bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 1.447,40 en een bedrag van GBP 3.762,35, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van EUR 1.447,40 en een bedrag van GBP 3.762,35 te betalen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 7 januari 2007, zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode - tot de dag der algehele voldoening.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [moeder van A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 7.372,61 (bestaande uit een bedrag van EUR 1.447,40 en een bedrag van GBP 4.119,35), te vermeerderen met de wettelijke rente. De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 6.641,90, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 1.447,40 en een bedrag van GBP 3.762,35, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor zover de vordering betrekking heeft op een exclusief begrafenisrecht voor de benadeelde partij en haar erfgenamen (GBP 357,00), overweegt het hof dat deze gelet op de aard ervan wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.
Overweging betreffende de schadevergoedingsmaatregel en de vordering benadeelde partij
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [moeder van A] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.447,40 (duizend vierhonderd zevenenveertig euro en veertig cent) en van GBP 3.762,35 (drieduizend zevenhonderd tweeënzestig pond en vijfendertig penny), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder van A] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 1.447,40 (duizend vierhonderd zevenenveertig euro en veertig cent) en van GBP 3.762,35 (drieduizend zevenhonderd tweeënzestig pond en vijfendertig penny), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. C.M. Hilverda,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 22 april 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.W. de Ruijter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.