Parketnummer : 20-004669-08
Uitspraak : 8 april 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 26 november 2008 in de strafzaak met parketnummer 04/620120-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van “overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toebracht, meermalen gepleegd” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, en waarbij verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen werd ontzegd voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, met dien verstande dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos rijgedrag, en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van voor de duur van 2 jaren, zal opleggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, zal ontzeggen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2007 te Sint Odiliënberg, in elk geval in de gemeente Roerdalen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Subaru), daarmede rijdende over de weg, de Paarloweg (komende uit de richting Vlodrop), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van ongeveer 100 km per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, te rijden over die Paarloweg en met de rechterwielen van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de rechterberm van die weg in te rijden, en vervolgens op een zodanige manier te sturen en/of te rijden dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de linkerweghelft van die weg, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, is opgereden op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), rijdend over die linkerweghelft, zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen beide motorrijtuigen, door welk verkeersongeval:
a. [slachtoffer 1], zijnde een inzittende van die personenauto (merk Peugeot) werd gedood;
b. [slachtoffer 2], zijnde een inzittende van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig, werd gedood;
c. [slachtoffer 3], zijnde de bestuurster van die Peugeot, zwaar lichamelijk letsel (middenvoetsbeentjes rechtervoet gebroken, rechterarm verbrijzeld, linkersleutelbeen gebroken en een subduraal hematoom) werd toegebracht of zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
d. [slachtoffer 4], zijnde een inzittende van die Peugeot, zwaar lichamelijk letsel (een gescheurde milt, linker boven- en onderbeen gebroken) werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2007 te Sint Odiliënberg, in elk geval in de gemeente Roerdalen, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Subaru), daarmee rijdende op de weg, de Paarloweg (komende uit de richting Vlodrop), en toen aldaar met een snelheid van ongeveer 100 km per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, heeft gereden over die Paarloweg en met de rechterwielen van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de rechterberm van die weg is ingereden en vervolgens op een zodanige manier heeft gestuurd en/of gereden dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de linkerweghelft van die weg, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, is opgereden op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), rijdend over die linkerweghelft, zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen beide motorrijtuigen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen en de daarop betrekking hebbende overwegingen.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
1.
Het relaas van bevindingen van [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Limburg-Noord, en [verbalisant 2], agent van regiopolitie Limburg-Noord, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 kregen wij de melding te gaan naar de Paarloweg te Sint Odiliënberg. Op de Paarloweg zou een verkeersongeval hebben plaatsgevonden.
Ter plaatse zagen wij op de Paarloweg een personenauto staan, voorzien van het kenteken [kenteken]. Genoemde personenauto stond in de berm. Genoemde personenauto stond aan de linkerzijde van de rijbaan, gezien vanuit de richting van Sint Odiliënberg. De vrouw die in de genoemde personenauto op de bestuurdersplaats zat bleek te zijn: [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3]).
Ter plaatse zagen wij een personenauto staan, voorzien van het kenteken [kenteken]. Deze personenauto stond in een maïsveld. Het maïsveld was gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan, gezien vanuit de richting van Sint Odiliënberg.
Wij zagen dat in de genoemde personenauto op de bijrijderplaats een vrouw zat, die later bleek te zijn: [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]).
Wij zagen dat naast de personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], een man lag. De man, die aan de bestuurderskant naast deze personenauto lag, bleek te zijn: [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]).
Wij zagen dat er in de berm een kind lag. Het kind lag in de berm gelegen tussen de rijbaan en het fietspad. Ik, [verbalisant 1], zag dat het kind de ogen geopend had en voelde dat het kind geen polsslag en geen ademhaling meer had. Het kind bleek te zijn: [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]). Door omstanders werd ons verteld dat er in de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] drie kinderen hadden gezeten en dat één van die kinderen het [slachtoffer 1] zou zijn. De andere twee kinderen bleken te zijn: [slachtoffer 4] (hierna te noemen: [slachtoffer 4]) en [betrokkene].
[verdachte] was bestuurder van [het hof begrijpt:] de Subaru Impreza, voorzien van kenteken [kenteken].
[slachtoffer 3] was bestuurster van de Peugeot, voorzien van kenteken [kenteken].
Ons is gebleken dat [slachtoffer 2] is overleden. De dood van [slachtoffer 2] werd geconstateerd door de heer [naam], forensisch arts. Door de heer [naam] is mij verteld dat het [slachtoffer 2] is overleden ten gevolge van het hersenletsel dat zij had opgelopen ten gevolge van het [het hof leest in: onderhavige] verkeersongeval.
Ons is gebleken dat [slachtoffer 1] is overleden. De dood van [slachtoffer 1] werd geconstateerd door de heer [naam], forensisch arts. Van de heer [naam] is de informatie ontvangen dat het [slachtoffer 1] is overleden ten gevolge van het hersenletsel dat hij had opgelopen ten gevolge van het [het hof leest in: onderhavige] verkeersongeval.
2.
Medische informatie, [slachtoffer 3] betreffend, afkomstig van [naam], neuroloog in de Verenigde Staten, d.d. 21 augustus 2007 en op d.d. 28 november 2007 ontvangen door [naam], arts, verbonden aan de GGD regio Noord- en Midden-Limburg, [het hof begrijpt: betreffende letsel dat [slachtoffer 3] bij het onderhavige verkeersongeval heeft opgelopen], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag:
Welk letsel heeft u waargenomen bij [het hof begrijpt:] [slachtoffer 3]?
Antwoord:
Hersenletsel / subdurale bloeding (bloeduitstorting onder het harde hersenvlies). Meerdere breuken rechtervoet; operatieve behandeling middels pin. Breuk pols, onderarm rechts.
Vraag:
Is er sprake van of een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, eventueel inwendig bloedverlies?
Antwoord:
Ja, hersenletsel.
Vraag:
Laat het letsel uitzicht op volkomen genezing?
Antwoord:
Onzeker.
Vraag:
Hoeveel dagen/weken schat u dat de genezing van het betreffende letsel zal duren?
Antwoord:
Laatste onderzoeksgegevens d.d. 21 augustus 2007 laten nog duidelijke restgevolgen zien van:
1. Hersenletsel: geheugenstoornissen, woordvindingsstoornissen, verminderde concentratie;
2. Handfunctie rechts verminderd o.a. schrijven, fijne motoriek;
3. Loopt met aangepaste schoen rechtervoet.
3.
Medische informatie, [slachtoffer 4] betreffend, d.d. 25 september 2007, afkomstig van [naam], kinderchirurg AMC te Amsterdam, en ontvangen door [naam], verbonden aan voornoemde GGD, op d.d. 1 oktober 2007 [het hof begrijpt: betreffende letsel dat [slachtoffer 4] bij het onderhavige verkeersongeval heeft opgelopen], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag:
Welk letsel heeft u waargenomen bij [het hof begrijpt:] [slachtoffer 4]?
Antwoord:
Primaire behandeling vond plaats in het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Na overplaatsing (+/- 4 dagen na het ongeval): Schaaf- en snijwonden in het gelaat. Buikpijn, wond linker bovenbeen, gips linker onderbeen.
Vraag:
Is er sprake van of een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, eventueel inwendig bloedverlies?
Antwoord:
Ja, miltscheur.
Laat het letsel uitzicht op volkomen genezing?
Onzeker wat betreft groei en ontwikkeling linkerbeen.
4.
De verklaring van [slachtoffer 3], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed op 15 juni 2007 met mijn drie kinderen [slachtoffer 4], [betrokkene] en [slachtoffer 1] in een Peugeot 106, voorzien van het kenteken [kenteken], in de omgeving van Sint Odiliënberg.
Ik ben toen betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij ik mijn kindje [slachtoffer 1] verloren heb en waarbij [slachtoffer 4] en ik gewond zijn geraakt.
De middenvoetsbeentjes van mijn rechtervoet zijn gebroken en mijn rechterarm is verbrijzeld. Voor het herstel hebben ze in deze rechterarm metalen platen gestopt. Mijn rechterhand is gevoelloos door zenuwschade gebroken. Ik heb bloed tussen mijn schedel en de hersenen gehad door de klap van de aanrijding. Ik heb veel moeite me dingen te herinneren. Ik heb verder veel moeite woorden te vinden.
[slachtoffer 4] heeft een gescheurde milt en heeft bloed in zijn blaas. Verder heeft hij zijn linker boven- en onderbeen gebroken.
4a.
Verklaring van [naam], forensisch arts GGD Noord- en Midden-Limburg, d.d. 9 augustus 2007, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1], geboren 5 september 2006 te Ohio, is overleden na schedelbreuken/letsel van de hersenen na ongeval.
5.
Het relaas van bevindingen van [verbalisant 3], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 heb ik geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna bedoelde [het hof begrijpt: onderhavige] verkeersongeval.
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
1. Voertuig, merk en type Subaru Impreza, kenteken: [kenteken];
2. Voertuig, merk en type Peugeot 106, kenteken: [kenteken].
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Paarloweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Sint Odiliënberg, in de gemeente Roerdalen.
Het verkeersongeval had plaatsgevonden ter hoogte van perceelnummer 5.
De Paarloweg heeft zijn verloop van Sint Odiliënberg naar Vlodrop.
Het ongeval vond gezien de rijrichting van de Subaru plaats op een recht weggedeelte van de Paarloweg. De rijbaan had een breedte van circa 4,70 meter en was door middel van een onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan de linkerzijde een fietsstrook, die door middel van een grasberm was gescheiden van de rijbaan, en aan de rechterzijde een grasberm. Dit alles gezien vanaf Vlodrop in de richting van Sint Odiliënberg.
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/h.
In de rijrichting die de Subaru vlak voor het ongeval gehad moet hebben, zag ik in het grind dat rechts naast de rijbaan, ter hoogte van perceel 5, een recent rijspoor, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid veroorzaakt door de rechterwielen van de Subaru. Dit rijspoor had een lengte van ongeveer 54 meter.
In de rijrichting die de Subaru vlak voor het ongeval gehad moet hebben, zag ik op het wegdek een recent spoor, namelijk remblokkeersporen, waarvan het langste spoor een lengte had van ongeveer 31 meter. Op de loopvlakken van de voorbanden van het voertuig zag ik recente slijtplekken.
Na de botsplaats zag ik, op de linker rijstrook en in de linker berm, op het fietspad, in de linker grasstrook en in het links naast de rijbaan gelegen maïsveld, een schuifspoor afkomstig van de Subaru van ongeveer 35 meter.
De sporen zijn allen gezien vanuit Vlodrop in de richting van Sint Odiliënberg.
Aan de hand van de aangetroffen sporen en de schades werd door mij een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat de Subaru heeft gereden met een snelheid van minimaal 100 km/h en maximaal 124 km/h.
Aan de hand van de aangetroffen schade aan de Peugeot kan worden aangenomen dat de Peugeot heeft gereden met een snelheid van minimaal 55 km/h en maximaal 65 km/h, althans met een lagere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/h.
Oorzaak, toedracht en gevolg:
Op de Paarloweg te Sint Odiliënberg komt een Subaru met twee inzittenden met zeer hoge snelheid uit de richting van Vlodrop en gaat in de richting van Sint Odiliënberg. De bestuurder van de Subaru rijdt op de voor hem bestemde rijstrook en stuurt ter hoogte van perceel 5 de Subaru met de rechterwielen in het losse grind, dat rechts naast de rijbaan ligt. De bestuurder rijdt met de door hem bestuurde Subaru meer dan 50 meter met de rechterwielen en met hoge snelheid door het losse grind dat rechts naast de rijbaan ligt. Na 50 meter over corrigeert de bestuurder van de Subaru de door hem bestuurde Subaru naar links. De Subaru komt met zijn rechterwielen uit het losse grind dat rechts naast de rijbaan ligt. De Subaru bevindt zich dan met alle vier de wielen op de voor hem bestemde rijstrook, maar onder zodanige hoek en nog steeds met een hoge snelheid, dat hij richting de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer gaat. Op het moment dat de Subaru uit het grind dat rechts naast de rijbaan ligt komt, is de Peugeot ongeveer 60 meter verwijderd. De Peugeot rijdt op de voor hem bestemde rijstrook. De bestuurder heeft met blokkerende wielen de door hem bestuurde Subaru, nadat hij met de rechterwielen uit het rechts naast de rijbaan weg gelegen grind was gekomen, afgeremd over een afstand van ongeveer 31 meter. De Subaru is hierbij doorgeschoven in de richting van de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. Op deze rijstrook reed op dat moment de Peugeot met vier inzittenden. De Subaru is vanaf de rechter rijstrook met blokkerende wielen doorgeschoven naar de linker rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer en is daar frontaal op de aldaar rijdende Peugeot gebotst. Dit alles gezien vanuit de richting van Vlodrop in de richting van Sint Odiliënberg. De Peugeot wordt ongeveer 15 meter teruggeworpen en komt gedeeltelijk op de rechter rijstrook en in de rechter berm terecht en met de voorzijde in de richting van Vlodrop. De Subaru gaat dwars en met de voorzijde gekeerd in de richting van het links naast de rijbaan gelegen fietspad en schuift zijdelings via de linker berm, het fietspad en een links naast het fietspad gelegen grasstrook verder in de richting van Sint Odiliënberg en richting een links naast de rijbaan gelegen maïsveld. In de grasstrook verhaakt de zijdelings schuivende Subaru met zijn rechterwielen in de grasstrook. De Subaru kantelt en komt zodoende op zijn rechter zijde terecht en schuift vervolgens op zijn rechter zijde verder door de grasstrook, om uiteindelijk in het maïsveld tot stilstand te komen. In het maïsveld kantelt de Subaru weer terug op zijn vier wielen.
6.
De verklaring van [naam], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van een pluimveehouderij, gevestigd aan de Paarloweg 5 te Sint Odiliënberg.
7.
De verklaring van voornoemde [verbalisant 3], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het proces-verbaal Verkeers Ongevals Analyse d.d. 6 november 2007, nr. 07-0040408 opgemaakt. De berm aan de rechterkant van de Paarloweg bestaat, gezien vanuit de richting van Vlodrop in de richting van Sint Odiliënberg, uit grind. De berm naast de Paarloweg ligt ongeveer 5 centimeter lager dan het verharde wegdek van de Paarloweg.
De bestuurder van een personenauto die op de Paarloweg in de richting van Sint Odiliënberg met een snelheid van 80 km/h met de rechterbanden van de auto door de berm rijdt en vervolgens terugstuurt naar het verharde wegdek, dient daarbij een stuurcorrectie te maken om te voorkomen dat hij niet doorschiet naar de verkeerde weghelft.
Op het moment dat een auto met de rechterbanden in de berm rijdt, gaan de rechterbanden doorslippen. Dit komt doordat de rechterbanden op dat moment minder weerstand hebben dan de linkerbanden die op het verharde wegdek rijden. Door de zogenaamde differentieel werking gaat op dat moment de kracht die normaal gesproken naar de linkerbanden gaat ter compensatie ook naar de rechterbanden. Als de bestuurder de auto terugstuurt zodat ook de rechterbanden weer op het verharde wegdek komen te rijden, moet de bestuurder erop bedacht zijn dat er op dat moment meer kracht op de rechterbanden dan op de linkerbanden wordt uitgeoefend, waardoor een stuurcorrectie noodzakelijk is. Indien die stuurcorrectie niet, althans niet op goede wijze, plaatsvindt, zal de auto op het moment dat de rechterbanden het verharde wegdek oprijden doorschieten naar de verkeerde weghelft. Door de werking van stuurbekrachtiging wordt de benodigde stuurcorrectie versterkt [het hof begrijpt: is een sterkere stuurcorrectie nodig].
De Paarloweg loopt van Vlodrop naar het centrum van Sint Odiliënberg. De Paarloweg in de richting van Sint Odiliënberg bedroeg de geldende maximumsnelheid ten tijde en ter plaatse van het ongeval 80 km/h.
Ik weet dat, vanuit de richting van Vlodrop gezien, zich op de Paarloweg vóór de plaats van een ongeval een vluchtheuvel bevindt.
Op de Paarloweg kunnen tegemoetkomende personenauto’s elkaar, zonder daarvoor deels de berm in te hoeven rijden, op normale wijze passeren. De Paarloweg is een relatief smalle weg.
Toen ik op 15 juni 2007 op de plaats van het ongeval kwam, heb ik een platgereden kip zien liggen. Ik kon zien dat die kip al enige tijd dood was. De dode kip was platgereden op het rechterdeel van de weghelft van het verkeer van Sint Odiliënberg in de richting van Vlodrop. De platgereden kip lag aan de kant van het fietspad. Ik heb ter plaatse één dode kip gezien. Ter hoogte van de plaats waar de kip was platgereden, heb ik geconstateerd dat aan de andere kant van de Paarloweg in de berm een rijspoor aanwezig was dat tot de plaats van het ongeval liep. Dat rijspoor begon enkele meters voor de plaats waar de kip lag. Ik heb ter plaatse kunnen waarnemen dat er recent door een auto door het grind in de berm was gereden. Ik was ongeveer vijf minuten nadat het ongeval had plaatsgevonden ter plaatse.
Ik heb het rijspoor dat zich aldaar bevond geaccentueerd. Het rijspoor dat zich aldaar in de berm bevond is na de inrit van de boerderij nog kort in de berm waarneembaar. Dat betekent dat de bestuurder van de auto die dat rijspoor in de berm heeft aangebracht na over de inrit van de boerderij te zijn gereden nog een stukje met de rechterbanden door de berm is gereden, alvorens hij het verharde wegdek weer is opgereden.
8.
De verklaring van [getuige 1], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2009 reed ik met mijn vriend [getuige 2] over de Paarloweg in de richting van Vlodrop. Mijn vriend bestuurde onze auto.
Op een gegeven moment heeft mijn vriend een Peugeot ingehaald. Nadat we de Peugeot hadden ingehaald, reed mijn vriend verder in de richting van Vlodrop.
Na enige tijd zagen we op onze weghelft ter hoogte van een boerderij een dode kip liggen. Bij die dode kip liep een levende kip. Mijn vriend heeft toen geremd. Op dat moment reed er niemand achter ons. Wij bevonden ons op onze eigen weghelft.
Op dat moment reed een tegemoetkomende witte Subaru Impreza ons met zeer hoge snelheid op de Paarloweg voorbij. Op het moment dat die Subaru ons voorbijreed hoorden we dat er steentjes tegen onze auto vlogen. Ik kan me herinneren dat mijn vriend en ik op dat moment tegen elkaar hebben gezegd dat we vonden dat die Subaru belachelijk hard reed.
Opeens zei mijn vriend dat hij in zijn binnenspiegel een witte stofwolk zag. Ik heb me toen omgedraaid en zag dat de Subaru Impreza die ons zojuist had ingehaald en de Peugeot die wij eerder hadden ingehaald op elkaar waren gebotst.
Die Subaru kwam uit de bocht die voor ons lag gevlogen en was ons zo voorbij. Hij schichtte langs ons. Met ‘schichten’ bedoel ik dat die Subaru slechts in een flits zag. Zo hard reed hij. Ik kan me herinneren dat de Subaru Impreza een spoiler had.
De bestuurder van de Subaru heeft vlak voor het ongeval niet hoeven uitwijken voor de kip die zich op onze weghelft bevond.
Ik heb gezien dat de Subaru, op het moment dat hij ons op de Paarloweg voorbijreed, met zijn rechterbanden in de berm reed. Hij hoefde niet voor ons uit te wijken. Wij bevonden ons op onze eigen weghelft.
9.
De verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2009 reed ik met mijn vriendin [getuige 1] over de Paarloweg in de richting van Vlodrop. Ik bestuurde de auto.
Op een gegeven moment zag ik een dode kip op onze weghelft liggen. Bij die dode kip liep een levende kip. Die kip liep midden op onze weghelft. Op het moment dat ik die kippen zag, heb ik geremd en ben ik stapvoets op die kippen afgereden.
Op het moment dat ik stapvoets op de kippen afreed, kwam een ons tegemoetkomende witte auto ons met hoge snelheid voorbijrijden. Op het moment dat die auto ons voorbijreed, spatten er steentjes tegen mijn auto op. Ik kan me herinneren dat ik tegen mijn vriendin heb gezegd dat ik vond dat die auto zeer hard reed.
Nadat die auto ons voorbij was gereden, heb ik hem gevolgd in mijn binnenspiegel. Terwijl ik die auto nakeek, zag ik ineens een grote stofwolk. Ik zag dat die witte auto tegen een andere auto was gebotst.
Op het moment dat die witte auto ons voorbijreed, vloog de levende kip van de weg af. Hij vloog vanuit mijn richting gezien naar rechts, het wegdek van de Paarloweg af. Ik bevond me op dat moment op mijn eigen weghelft. Ik weet zeker dat ik niet deels op de andere weghelft reed.
Enkele minuten voordat die witte auto ons voorbijreed, heb ik op de Paarloweg een Peugeot ingehaald. Die Peugeot reed dus ook in de richting van Vlodrop.
Ik weet zeker dat die witte auto niet voor mij heeft moeten uitwijken op het moment dat ik die Peugeot inhaalde. Ook weet ik zeker dat die witte auto niet voor mij heeft hoeven uitwijken op het moment dat ik stapvoets in de richting van die kippen reed. Zoals gezegd bevonden de kippen zich op mijn weghelft, dus daar hoefde die witte auto ook niet voor uit te wijken.
Later zag ik die witte auto een Subaru Impreza was.
10.
De verklaring van [getuige 3], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 reed ik met een aantal vrienden in een Renault Megane. De auto was van [getuige 4] en werd door haar bestuurd. Ter hoogte van de vluchtheuvel net voorbij Paarlo passeerde ons een witte personenauto. Wij reden vanuit de richting van Vlodrop richting Sint Odiliënberg. Die witte personenauto ook. De witte personenauto passeerde ons aan de linkerzijde en reed daarbij de vluchtheuvel aan de linkerzijde voorbij. Hij reed op dat moment op de verkeerde rijstrook. De bestuurder verhoogde zijn snelheid. Ik zag ook dat de auto versnelde. Er werd nog gezegd: “Moet je die kijken. Die rijdt als een gek.” Tegelijk dat die witte personenauto ons passeerde zei [getuige 4] nog dat die auto haar al de hele tijd aan het opduwen was. Ze bedoelde hiermee dat hij aan het bumperkleven was.
Even later zag ik twee wrakken op de weg. Een witte auto lag aan de linker zijde van de weg, gezien vanuit Paarlo, in het maïsveld.
11.
De verklaring van [getuige 4], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 reed ik als bestuurster, met ondermeer de heer [getuige 3] en de heer [getuige 5], in mijn Renault Megane vanuit Vlodrop via Sint Odiliënberg naar Melick.
Op een gegeven moment zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een auto rijden. Het was een witte auto en hij had een spoiler. Deze reed achter mij in dezelfde richting. Ik zei nog tegen mijn vrienden: “Er zit er één achter me aan te duwen. Dadelijk vlieg ik nog de berm in”. Ik hield mij aan de snelheid. Ik reed 50 km per uur. Ik kwam net uit de bebouwde kom van Paarlo. Op een gegeven moment haalde de bestuurder van de witte auto mij in. Hij haalde mij in aan de linkerzijde en passeerde daarbij een vluchtheuvel aan de linkerzijde. Ik zag in een flits de witte auto passeren. Hij reed met hoge snelheid. Ik hoorde dat de bestuurder een flinke dot gas gaf. Ik schrok ervan. Het ging heel snel. Toen hij mij voorbij was reed de witte auto ook heel snel bij mij vandaan. Deze manoeuvre haalde de bestuurder vlak voor een bocht uit.
Opeens zag ik twee rookwolken. Eén aan de linkerkant van de weg en één aan de rechterkant van de weg. Ik heb aan de linkerkant van de weg in het maïs een witte auto zien staan. Het moet die witte auto zijn geweest. Mij is geen andere auto gepasseerd. De bestuurder van de witte auto heeft achter mij zitten bumperkleven en heeft mij met hoge snelheid aan de verkeerde kant van de vluchtheuvel ingehaald.
12.
De verklaring van [getuige 5], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij reden [het hof begrijpt: op 15 juni 2007] vanuit Vlodrop via Sint Odiliënberg naar Melick. [getuige 4] bestuurde haar eigen auto.
Ik heb [getuige 4] horen zeggen: “Er zit er één in mijn rug te duwen”. Zo goed als direct nadat [getuige 4] dat gezegd had, haalde de auto ons in. Ik zag dat het een witte auto was. Er zat een spoiler op. Ik zag dat de auto met een rotvaart verdween. Toen de auto ons langs reed zag ik dat de auto een vluchtheuvel aan de linkerzijde passeerde. Dit was tegelijkertijd dat wij ook die vluchtheuvel passeerde. De bestuurder haalde ons in en tegelijkertijd passeerde hij daarbij de vluchtheuvel aan de linkerzijde. Ik heb ook gezien dat de bestuurder over een langere afstand aan de linkerkant van de weg gereden heeft. Ik bedoel dan over de linkerrijstrook. Toen de witte auto ons inhaalde gaf hij een streep gas. Nadat hij ons had ingehaald, vloog hij als een speer weg. Daarna was die auto heel snel uit het zicht verdwenen. Later zei [getuige 4]: “Och, daar ligt hij al”. En toen heb ik die auto zien liggen. De witte auto lag aan de linkerzijde en de andere aan de rechterzijde.
13.
De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn roepnaam is [verdachte].
Ik was op 15 juni 2007 de bestuurder van een witte Subaru Impreza, met kenteken [kenteken]. Ik heb mijn vriendin, wijlen [slachtoffer 2], die dag in Vlodrop opgehaald. Nadat [slachtoffer 2] bij mij in de auto was gestapt, ben ik vanuit Vlodrop in de richting van Sint Odiliënberg gereden.
Ik ben vanuit Vlodrop over de Paarloweg in de richting van Sint Odiliënberg gereden. Ik reed vóór 15 juni 2007 meerdere keren per week over de Paarloweg. Ik wist dat het een smalle weg is. De aldaar geldende maximumsnelheid is volgens mij 80 km/h. Ik was voor 15 juni 2007 op de Paarloweg wel eens door de berm gereden.
De Subaru Impreza waar ik op 15 juni 2007 in reed had stuurbekrachtiging. De Subaru had een spoiler.
Het wegdek van de Paarloweg ligt hoger dan de naast die weg gelegen berm.
De Paarloweg is breed genoeg om een tegemoetkomende personenauto, zonder door de berm te hoeven rijden, te passeren.
Ik weet dat zich op de Paarloweg, gezien vanuit de richting van Vlodrop, vóór de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden een vluchtheuvel bevindt.
Bijzondere overwegingen omtrent de door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Door de verdediging is kort zakelijk weergegeven aangevoerd dat verdachte door buiten hemzelf gelegen oorzaken een uitwijkmanoeuvre heeft moeten inzetten en dat het ongeval daardoor is ontstaan, dat daarbij niet de door verdachte gereden snelheid bepalend is geweest en voorts dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op de Paarloweg ter plaatse van het ongeval tegemoetkomende auto’s elkaar, zonder daarvoor de berm in te moeten, op normale wijze kunnen passeren (verklaring [verbalisant 3] en verklaring verdachte).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat het voertuig bestuurd door [getuige 2] zich niet op de rijstrook van verdachte heeft bevonden en dat zich daar ten tijde van het ongeval evenmin een loslopende kip en/of resten van een kip hebben bevonden (verklaring [getuige 2], verklaring [getuige 1] en verklaring [verbalisant 3]).
Het hof leidt hieruit af dat er voor verdachte geen noodzaak bestond om uit te wijken naar de voor hem rechts naast de rijbaan gelegen berm. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot een ander oordeel.
Het hof ziet het door verdachte met een snelheid van tenminste 100 km per uur met de rechterwielen zonder noodzaak de, aan verdachte bekende, verlaagde grindberm inrijden en het even later weer uitsturen als een bewuste voortzetting van het kort aan het ongeval voorafgaande verkeersgevaarlijk op snelheid gerichte rijgedrag van verdachte, zoals daarvan blijkt uit de verklaringen van [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].
Het aldus, fors in strijd met de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km per uur, in de aanwezigheid van tegenliggers rijden waardoor er, ook gelet op de relatief geringe breedte van de rijbaan, (ook die omstandigheid kende verdachte), te weinig mogelijkheden waren voor stuurcorrecties zonder op de rijstrook van de tegenligger terecht te komen, levert bezien in samenhang en verband ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, roekeloosheid op als bewezen verklaard. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting overigens geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen, verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen.
Van de zijde van de verdediging is voorts nog aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd, nu deze verklaringen op onderdelen tegenstrijdig zijn en deels niet de waarheid kunnen bevatten, en derhalve als onbetrouwbaar van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Naar het oordeel van het hof zijn de ter terechtzitting van het hof onder ede afgelegde verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1], voor zover gebezigd tot het bewijs, zodanig overeenstemmend, elkaar bevestigend en op elkaar aansluitend dat zij betrouwbaar worden geacht en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Hetgeen door de raadsvrouwe ter zake is aangevoerd doet daaraan naar ’s hofs oordeel niet af. Het hof verwerpt ook dit verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2007 te Sint Odiliënberg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Subaru), daarmede rijdende over de weg, de Paarloweg (komende uit de richting Vlodrop), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid te rijden over die Paarloweg en met de rechterwielen van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de rechterberm van die weg in te rijden en vervolgens op een zodanige manier te sturen en/of te rijden dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig de linkerweghelft van die weg, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, is opgereden op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), rijdend over die linkerweghelft, zo dicht genaderd was dat een botsing is ontstaan tussen beide motorrijtuigen, door welk verkeersongeval:
a. [slachtoffer 1], zijnde een inzittende van die personenauto (merk Peugeot) werd gedood;
b. [slachtoffer 2], zijnde een inzittende van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig, werd gedood;
c. [slachtoffer 3], zijnde de bestuurster van die Peugeot, zwaar lichamelijk letsel (middenvoetsbeentjes rechtervoet gebroken, rechterarm verbrijzeld en een subduraal hematoom) werd toegebracht;
d. [slachtoffer 4], zijnde een inzittende van die Peugeot, zwaar lichamelijk letsel (een gescheurde milt, linker boven- en onderbeen gebroken) werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is telkens ten aanzien van een ongeval waardoor een ander wordt gedood strafbaar gesteld bij artikel 175, tweede lid, aanhef en onder a. van die wet en is telkens ten aanzien van een ongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht strafbaar gesteld bij artikel 175, tweede lid, aanhef en onder b. van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die in aanzienlijke mate onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof ziet op grond van na te melden overwegingen geen aanleiding aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, zoals ter terechtzitting in hoger beroep namens verdachte is toegelicht en bepleit.
Naar ’s hofs oordeel kan evenmin worden volstaan met de straf die door de
advocaat-generaal ter zake is gevorderd, omdat daarin onvoldoende de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking komt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof het volgende meegewogen:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het door verdachte veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval waarbij hij roekeloos heeft gehandeld en dus onaanvaardbare verkeersrisico’s heeft genomen, in het bijzonder voor andere verkeersdeelnemers. Die risico’s zijn ten eerste tot uitdrukking gekomen door het om het leven komen van een naast zijn moeder in een kinderzitje gezeten baby in de verdachte tegemoet komende auto en van de vriendin van verdachte die bij hem in de auto zat en ten tweede door het zwaar lichamelijk letsel dat de genoemde moeder en haar tweede zoontje is berokkend;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onherstelbaar verlies en leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aan wie door het onderhavige verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 december 2009 niet eerder is veroordeeld.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd, ook in aanmerking genomen dat verdachte zelf gewond is geraakt bij het ongeval en zijn vriendin [slachtoffer 2] hierbij om het leven is gekomen.
Op te leggen bijkomende straf
Ten aanzien van de op te leggen bijkomende straf overweegt het hof voorts nog het volgende.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezen verklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen vanwege zijn werk als chauffeur, wordt door het hof verworpen, gelet op de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde en omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid naar het oordeel van het hof zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak.
Gelet op de duur van na te noemen vrijheidsstraf is het hof anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke ontzegging van na te noemen duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid, meermalen gepleegd.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. F.L. Muskens, voorzitter, mr. H. Eijsenga en mr. M. van Zinnen,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 8 april 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. T. Tanghe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.