ECLI:NL:GHSHE:2010:BL9914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003300-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een beroving met gevangenisstraf opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het medeplegen van de voorbereiding van een misdrijf, namelijk afpersing en/of diefstal met geweld. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat hij vrijgesproken moest worden, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij had deelgenomen aan de voorbereiding van de beroving. Het hof heeft echter de verklaring van de verdachte, afgelegd voor de rechter-commissaris, als geloofwaardig beschouwd en deze gebruikt als bewijs. De verdachte had een actieve rol in de voorbereiding van de beroving, wat blijkt uit telefoongesprekken en sms-berichten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte naar de woning van de medeverdachte is gereden met voorwerpen die bestemd waren voor de beroving. Het hof heeft het verweer van de verdachte, dat hij slechts nieuwsgierig was, verworpen. De ernst van het bewezen verklaarde is in overweging genomen, waarbij het hof heeft gekeken naar de risico's voor de algemene veiligheid en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 46, 47, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003300-09
Uitspraak : 25 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 24 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-800560-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Westlinge BB te Heerhugowaard,
waarbij de verdachte terzake van “medeplegen van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen of een vervoermiddel bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft”, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld:
- Primair: dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd en de verdachte moet worden vrijgesproken;
- Subsidiair: dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2009 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het/een misdrijf, te weten het (in vereniging) plegen van afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal met geweldpleging (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, en/of een vervoermiddel(en), kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf, te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een stroomstootwapen en/of (een zwarte map met daarin) tierips en/of een (zwarte) pruik en/of een personenauto (Daewoo Nexia), heeft verworven, en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juni 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf, te weten het in vereniging plegen van afpersing of diefstal met geweldpleging (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht),
met zijn mededader opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, te weten een vuurwapen, een stroomstootwapen, tierips, een zwarte pruik en een personenauto (Daewoo Nexia), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan de voorbereiding van een beroving.
B.
Het hof overweegt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen dienaangaande als volgt.
i.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de verdachte op 5 juni 2009 als volgt verklaard:
“Het klopt dat ik met [medeverdachte] heb gesproken over gaan inbreken of een overval plegen. We hebben met elkaar ook gesproken over geld verdienen.”
ii.
Het hof hecht geloof aan die verklaring en bezigt die tot bewijs.
Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dienaangaande anders verklaard, maar er zijn geen argumenten naar voren gebracht noch anderszins aannemelijk geworden op grond waarvan aan die latere verklaring meer geloof zou moeten worden gehecht dan aan voormelde verklaring, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
iii.
Die verklaring vindt bevestiging in de tot het bewijs gebezigde telefoongesprekken en sms-berichten.
Uit die gesprekken en berichten komt verder een duidelijk beeld naar voren van een actieve rol die verdachte heeft vervuld bij de voorbereiding van -kort gezegd- een op handen zijnde diefstal met geweld, dan wel een afpersing, waarbij het beoogde slachtoffer een vrouwelijk persoon was.
iv.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat hij slechts nieuwsgierig was naar wat [medeverdachte] zou gaan doen, maar dat hij niet daadwerkelijk wilde meedoen aan die diefstal of afpersing.
v.
Het hof wijst dat betoog echter van de hand, zijnde dat niet te verenigen met de evenbedoelde actieve rol van verdachte; die rol blijkt voorts nog uit de omstandigheid dat verdachte ook daadwerkelijk met een personenauto naar de woning van zijn medeverdachte is gereden, waarna beide mannen, in bezit van de in de bewezenverklaring vermelde voorwerpen, samen in die auto zijn vertrokken.
vi.
Namens de verdachte is ten slotte nog ten verweer betoogd dat hij niet bekend was met de inhoud van de in de personenauto van het merk Daewoo aangetroffen plastic tas van Albert Heijn.
vii.
Dit verweer ziet er echter aan voorbij dat het voor bewezenverklaring van medeplegen niet nodig is dat elke deelnemer ieder onderdeel van de tenlaste- gelegde handeling(en) verricht.
Uit de in deze gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen alsmede de personenauto voorhanden heeft gehad.
viii.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 46, eerste lid, junctis de artikelen 310 en 312, tweede lid, aanhef en onder 2º, dan wel junctis de artikelen 317, eerste en derde lid, en 312, tweede lid, aanhef en onder 2º, van het Wetboek Strafrecht, dit één en ander juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van -kort gezegd- voorbereiding van afpersing in vereniging of diefstal met geweld in vereniging.
De eerste rechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de op te leggen straf bepleit dat geen gevangenisstraf zal worden opgelegd die de duur van het voorarrest te boven gaat.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de bewezenverklaarde voorbereiding betrekking had op een gewapende overval;
- de omstandigheid dat het bezit van een vuurwapen een groot risico voor de algemene veiligheid van personen in zich bergt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2010, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld door een strafrechter voor soortgelijke delicten en wel in 1997 voor zware mishandeling en in 2002 wegens medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van bedreiging van geweld tegen personen en de voorbereiding van -kort gezegd- diefstal met geweld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, waaronder de inhoud van een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 11 augustus 2009.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof verder acht geslagen op het wettelijk strafmaximum en op de straffen die het hof in zaken die met de onderhavige (grosso modo) vergelijkbaar zijn oplegt. In het onderhavige geval zou het hof in het geval van een voltooid misdrijf zijn uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
In dit geval is sprake van voorbereiden. Daarom zal het hof overeenkomstig het bepaalde bij artikel 46, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dit uitgangspunt met de helft verlagen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Het hof acht de rol van de verdachte kleiner dan die van zijn mededader; het laat echter de hierboven aangehaalde recidive van verdachte zwaar wegen.
Dit alles overziend acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 46, 47, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen, of van afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. G.P.M.F. Mols,
in tegenwoordigheid van mr. R. Peters, griffier,
en op 25 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.