ECLI:NL:GHSHE:2010:BL9897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003186-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met schending van rechtsbijstand en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1965 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting ‘De Boschpoort’ te Breda, werd veroordeeld voor poging tot doodslag op [A]. De feiten vonden plaats op 31 mei 2009 in Sint Willebrord, waar de verdachte, na een ruzie die ontstond na het drinken van alcohol, met een mes op [A] instak. [A] liep hierbij een steekwond in de borst op. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans dat hij [A] zou doden. De verdachte werd eerder al veroordeeld voor geweldsmisdrijven, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij [A] van EUR 1.650,00. Het hof constateerde ook een schending van artikel 6 EVRM, omdat de verdachte niet tijdig in kennis was gesteld van zijn voorkeursadvocaat, maar oordeelde dat de gevolgen hiervan gering waren. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003186-09
Uitspraak : 30 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 22 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 02/800557-09 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in 1965],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting ‘De Boschpoort’ te Breda,
waarbij de verdachte ter zake van “poging tot doodslag” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [A] werd toegewezen tot een bedrag van EUR 1.650,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zowel van het primair als van het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken en, indien het hof toch tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit zou komen, zich op het standpunt gesteld dat het bewezen verklaarde feit gekwalificeerd zou moeten worden als poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft hij een strafmaatverweer gevoerd en zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2009 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (krachtig) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het (rechter) borstbeen (boven de rechter tepel), althans in het lichaam van die [A], heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2009 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [A]), (krachtig) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het (rechter) borstbeen (boven de rechter tepel), althans in het lichaam van die [A], heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
1.1 De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Blijkens de aangifte van [A] was hij in de avond van 31 mei 2009 samen met zijn moeder [B] aanwezig in de woning van de verdachte aan [het adres] in Sint Willibrord. Zowel [A] als de verdachte hadden op enig moment 10 tot 15 flessen bier gedronken, toen tussen beiden een ruzie ontstond.
De ruzie ging volgens [B] over de opmerking van verdachte dat hij de kat kapot zou maken en in de kliko zou gooien.
Over hetgeen zich daarna afspeelde, verklaarde [A] in zijn aangifte het volgende.
“Ik ben toen naar buiten gelopen. Ik zag dat [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: [de verdachte]) opstond en op mij af kwam lopen. Ik liep naar buiten omdat ik naar huis wilde gaan. Mijn moeder kwam achter mij aangelopen. Wij gingen naar buiten omdat ik weet dat [de verdachte] agressief wordt als hij gedronken heeft. Mijn moeder heeft een beetje verderop haar auto gepakt. […]
Toen ik buiten was, zag ik dat [de verdachte] ook naar buiten kwam. Ik zag dat hij een mes in een van zijn handen had. […] Ik ben toen weggerend […]. [De verdachte] is toen gestopt en terug naar zijn huis gelopen. Ik ben zelf ook omgedraaid en teruggelopen. Ik zag dat [de verdachte] weer naar binnen was gegaan. Hij had de voordeur weer dichtgedaan. Ik ben naar de voordeur gelopen en heb tegen de onderste ruit geschopt. Deze ging daardoor kapot. […]
Ik ben toen naar de auto van mijn moeder gelopen. Ik ben voorin de auto gestapt. Mijn moeder zat achter het stuur. Ik zag dat [de verdachte] weer naar buiten kwam en dat hij naar de auto kwam gelopen. Hij deed het portier aan de bestuurderskant open. Hij leunde toen voor mijn moeder langs en probeerde mij aan te pakken. Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand vast had. Het lemmet zat aan de kant van zijn pink. Hij probeerde mij te steken. Ik heb ongeveer drie steken van hem af kunnen weren. Eén steek heb ik niet af kunnen weren, waardoor ik in mijn rechterborst ben geraakt. […] Ik zag dat hij toen een stap achteruit deed, waardoor mijn moeder gas kon geven en weg kon rijden.”
In een verklaring die [B] nog diezelfde avond aflegde, staat het volgende vermeld.
“Ik ben naar buiten gelopen naar mijn auto. Ik ben ingestapt en heb de auto gedraaid. Toen ik dit had gedaan zag ik dat de ruit van de voordeur was gesneuveld.
Ik zag dat [voornaam A] (het hof begrijpt: [A]) buiten voor de woning stond. [….]
Ik heb [A] geroepen en hem opdracht gegeven om in te stappen. Ik zag dat [A] dit deed. [De verdachte] probeerde op dat moment ook in de auto te springen. Ik heb [de verdachte] uit de auto geduwd en ben hard weggereden.
Toen [A] rechts voor in de auto zat, keek hij mij aan en zei ‘[de verdachte] heeft me neer gestoken, ik ben met een mes gestoken’.
Ik zag dat er bloed te zien was aan de linkerkant van de borst van [A]. Ik zag dat er bloed op de kleding en handen van [A] zat. […]
Vervolgens ben ik […] naar het ziekenhuis in Roosendaal gereden.”
De behandelend arts stelde vast dat [A] een steekwond in de thorax had opgelopen en voegde daaraan onder meer de volgende beschrijvingen toe “bloeding in borstholte en letsel long”. Hij schatte de duur van genezing op 6 weken.
Uit een bericht van chirurg [naam chirurg] is later gebleken dat de verdachte van 31 mei 2009 tot 5 juni 2009 in het ziekenhuis opgenomen is geweest.
1.2 Het ter terechtzitting in hoger beroep primair gevoerde verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. [A], [B] en de verdachte hadden alle drie een fikse hoeveelheid alcohol genuttigd. Nu technisch bewijs ontbreekt, is het reconstrueren van de toedracht lastig. De door [A] geschetste toedracht wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Aan de verklaringen van [B] kan slechts geringe bewijskracht worden toegedicht, nu zij meerdere lezingen van het gebeuren heeft gegeven. Zo verklaart zij in eerste instantie niet over een mes, terwijl zij in een tweede verklaring het mes heeft gezien. Nu het mes niet is aangetroffen, kan niet worden uitgesloten dat het letsel van [A] op andere wijze is ontstaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De raadsman kan worden toegegeven dat getuige [B] de toedracht in haar tweede verklaring gedetailleerder en in een andere chronologie heeft beschreven. Aangezien voor het hof niet duidelijk is geworden of zij deze details uit eigen wetenschap had of van haar gewond geraakte zoon heeft gehoord, gebruikt het hof die tweede verklaring van [B] niet voor het bewijs. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat daarmee haar eerste, nog op de avond van het gebeuren zelf, afgelegde verklaring niet in bewijskracht wordt aangetast. Die verklaring is immers uiterst genuanceerd over wat zij zelf heeft waargenomen en wat zij van haar zoon heeft gehoord.
Bovendien overweegt het hof dat het door de arts beschreven letsel past in de door [A] in zijn aangifte beschreven toedracht. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zelfs maar een begin van aannemelijkheid van een andere toedracht bevatten. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte met een mes in de borst van [A] heeft gestoken.
Het verweer wordt daarom verworpen.
1.3 Het ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair gevoerde verweer
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachte - indien door het hof bewezen verklaard - gekwalificeerd dienen te worden als een poging tot zware mishandeling en niet als een poging tot doodslag. Het hof verstaat dit verweer aldus dat de verdachte niet het opzet op de dood van [A] heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [A] met een mes in de borst heeft gestoken, waarbij onder andere zijn long - een vitaal orgaan - is getroffen. Voorafgaande aan die steek had [A] bovendien al enkele steken afgeweerd. Het hof is anders dan de raadsman van oordeel dat de verdachte door zo te handelen op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [A] met het mes zodanig zou worden verwond dat deze het leven zou laten.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 2009 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet krachtig met een mes in het lichaam van die [A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit
Het bewezen verklaarde feit is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 287, juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde feit.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
De raadsman heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de relatie, die de verdachte met zowel [B] als [A] heeft, nog op een positieve wijze voortduurt.
In de straftoemeting zou bovendien rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden dat de verdachte niet tijdig op de juiste wijze is voorzien van rechtsbijstand en de toestemming van verdachte om de woning binnen te treden onzorgvuldig is geverbaliseerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde feit in het bijzonder acht geslagen op:
- de omstandigheid dat de bewezen verklaarde poging tot doodslag een feit is waardoor de rechtsorde wordt geschokt en in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt;
- het letsel van [A] dat door verdachtes handelen is ontstaan.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder met het volgende rekening gehouden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2010 reeds eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld;
- de omstandigheid dat de relatie tussen de verdachte en [A] zich kennelijk heeft gestabiliseerd.
Het hof stelt met de raadsman nog vast dat de verdachte bij zijn inverzekeringstelling op 1 juni 2009 te kennen gaf van de raadsman, zijn voorkeursadvocaat, gebruik te willen maken. Desondanks is niet de raadsman, maar de veronderstelde piketadvocaat gewaarschuwd, mr. Mouwen, die op die dag echter niet eens piketdienst bleek te hebben. De verdachte is daardoor enige tijd van de hem toekomende rechtsbijstand verstoken gebleven. Het hof is van oordeel dat door die gang van zaken artikel 6 van het EVRM is geschonden (zie EHRM 13 okt. 2009, NJ 2010, 92). De gevolgen van de schending zijn in het onderhavige geval echter dermate gering, dat geen aanleiding bestaat om aan dat oordeel enig rechtsgevolg te verbinden. De verdachte werd door de raadsman immers reeds op 2 juni 2009 alsnog bezocht. Het hof zal daarom met deze constatering volstaan.
Het standpunt van de raadsman, dat de verbalisanten de toestemming van verdachte om zijn woning binnen te treden onzorgvuldig hebben geverbaliseerd, deelt het hof niet. Naar het oordeel van het hof verzet geen rechtsregel zich tegen de werkwijze om een tekst voor de toestemming te formuleren en deze door de verdachte te laten ondertekenen. Deze werkwijze is zelfs verre te verkiezen boven het eenvoudig vermelden van de toestemming in het proces-verbaal.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van na te melden duur. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen termen aanwezig te bepalen dat een deel daarvan voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1675,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1650,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat
de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Gelet op de onderlinge relatie tussen de verdachte en de benadeelde partij ziet het hof af van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde feit als volgt wordt gekwalificeerd.
Poging tot doodslag.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [A] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 1.650,00 (duizend zeshonderd vijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 30 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.