Parketnummer : 20-001003-09
Uitspraak : 16 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 4 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer 03/530227-07 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in 1950],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de politierechter in de rechtbank Maastricht bevoegd was kennis te nemen van de zaak en daartoe overwogen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank gelet op de locus delicti niet bevoegd was kennis te nemen van de zaak.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2000 tot en met 30 september 2004, in de gemeente Pontevedra, in elk geval in Spanje, in strijd met een hem bij of krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in elk geval krachtens een wettelijk voorschrift, opgelegde verplichting,opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn, verdachtes, of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) opzettelijk geen mededeling gedaan van zijn detentie in Spanje of voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) opzettelijk zijn detentie in Spanje verzwegen;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2000 tot en met 30 september 2004, in de gemeente Pontevedra, in elk geval in Spanje, in strijd met een hem bij of krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in elk geval krachtens een wettelijk voorschrift, opgelegde verplichting, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn, verdachtes, of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geen mededeling gedaan van zijn detentie in Spanje of voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn detentie in Spanje verzwegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bevoegdheid van de politierechter
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte ten tijde van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond in Amsterdam, maar feitelijk gedetineerd was in Spanje. Ofschoon het feit, zoals in de tenlastelegging omschreven, niet is begaan binnen het rechtsgebied van de rechtbank Maastricht, is de verdachte voor de politierechter in die rechtbank gedagvaard.
Het hof heeft gelet daarop de bevoegdheid van de politierechter aan de orde gesteld.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte de feiten heeft medegepleegd met de in Papenhoven woonachtige [A] en de verdachte daarom - gezien artikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering - is gedagvaard voor de politierechter in Maastricht.
Het hof stelt vast dat de ratio van artikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is gelegen in de wens om de behandeling van strafzaken, die in deelneming zijn begaan, zo veel mogelijk bij één gerecht te concentreren.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat voornoemde [A] weliswaar als medeverdachte bij het aan de verdachte verweten gedrag betrokken is geweest, maar dat zij het aanbod van het openbaar ministerie heeft aanvaard om strafvervolging te voorkomen door het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 100 uren. Onder deze omstandigheden kan van concentratie van strafvervolging, en dus van toepasselijkheid van artikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar ’s hofs oordeel geen sprake zijn.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de politierechter in de rechtbank van Maastricht niet bevoegd was kennis te nemen van de zaak. Naar het oordeel van het hof zal deze daarom alsnog onbevoegd moeten worden verklaard en de verdachte op de bestaande tenlastelegging moeten worden opgeroepen voor de wel bevoegde rechter, te weten de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart de politierechter in de rechtbank van Maastricht alsnog onbevoegd tot kennisneming van hetgeen aan de verdachte bij de inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.
Verwijst de zaak naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
Verklaart dat de verdachte voor die politierechter op de bestaande tenlastelegging dient te worden opgeroepen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 16 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.