Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 31 maart 2010.
Tegenwoordig:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.J.M. van Gink,
mr. M.J.M. de Vries, advocaat-generaal,
mr. R. van den Munckhof, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1954],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
laatst bekende verblijfadres: [woonplaats], [adres],
is niet verschenen. Evenmin is zijn raadsvrouw mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, verschenen.
Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2010.
De voorzitter deelt mede:
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2010 onderbroken teneinde zich te beraden over de verzoeken van het Openbaar Ministerie en de verdediging tot het horen van getuigen, het toevoegen van stukken aan het dossier en het verrichten van onderzoek naar een zich niet in het dossier van het hof bevindend geschrift. Vandaag zal het hof - na een korte schets van het beslissingskader - zijn beslissing op de verzoeken mededelen.
De onderhavige zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met tien andere zaken uit het zogenaamde Raptusonderzoek. In tien van de elf zaken, waaronder de onderhavige, wordt de verdachte bijgestaan door een bepaaldelijk gemachtigd raadsman of raadsvrouw. De gemachtigde raadslieden hebben afzonderlijk van elkaar onderzoekswensen naar voren gebracht en toegelicht, maar zij hebben zich te dien aanzien ook aangesloten bij een of meer in de andere strafzaken naar voren gebrachte onderzoekswensen. Het hof beslist vandaag op alle verzoeken die door de gemachtigde raadslieden zijn gedaan. Voor zover een of meer van die verzoeken in de onderhavige zaak niet zijn gedaan, beslist het hof ambtshalve.
Het Openbaar Ministerie heeft alleen verzocht om het horen van [zaaksofficier van justitie 1].
In reactie op de verzoeken van de verdediging heeft advocaat-generaal Haverkate medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het horen van [zaaksofficier van justitie 2], en de [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming]. Ten aanzien van de overige verzoeken zijn de advocaten-generaal van mening dat het hof deze (vooralsnog) zou moeten afwijzen.
Verzoeken om het horen van getuigen
Zaaksofficieren van justitie
Het hof acht het noodzakelijk dat beide zaaksofficieren van justitie, te weten [zaaksofficier van justitie 1] en [zaaksofficier van justitie 2], worden gehoord over:
(i) de motieven met betrekking tot het verzenden van het ambtsbericht van 30 maart 2007 aan de voorzitter van de strafkamer van de rechtbank, over het verzoek aan de rechtbank tot vernietiging van dat ambtsbericht en van e-mailcorrespondentie dan wel het verzoek deze stukken geen deel te laten uitmaken van het dossier, alsmede over
(ii.a) eventuele afspraken met en/of toezeggingen aan [getuige Z.] over -onder meer- het treffen van beschermingsmaatregelen en de verblijfsrechtelijke status van [getuige Z.], zulks in verband met het al dan niet door deze [getuige Z.] als getuige afleggen van verklaringen in de Raptuszaken en
(ii.b) de informatieverschaffing over ii.a aan de rechtbank en de verdediging.
Het hof wijst de verzoeken om [zaaksofficier van justitie 1] en [zaaksofficier van justitie 2] te horen derhalve toe.
Voor de goede orde tekent het hof hierbij aan dat om redenen van veiligheid de vragen aan deze getuigen geen betrekking mogen hebben op de concrete ten aanzien van [getuige Z.] reeds getroffen of eventueel nog te treffen beschermingsmaatregelen.
Landelijk officier van justitie getuigenbescherming
Het hof acht het voorts noodzakelijk dat de [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming], wordt gehoord over de eventuele afspraken met en/of toezeggingen aan getuige [getuige Z.] over te treffen beschermingsmaatregelen en diens verblijfsrechtelijke status. Daarbij wenst het hof te vernemen in hoeverre de beschermingsmaatregelen zijn getroffen in overleg met [getuige Z.].
Het hof wijst het verzoek om [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming] te horen derhalve toe.
Voor de goede orde tekent het hof hierbij aan dat om redenen van veiligheid de vragen aan deze getuige geen betrekking mogen hebben op de concrete ten aanzien van [getuige Z.] reeds getroffen of eventueel nog te treffen beschermingsmaatregelen.
Het hof acht het noodzakelijk [getuige Z.] te horen. Het hof wil namelijk zo volledig mogelijk vaststellen welke afspraken met [getuige Z.] tot stand zijn gekomen en/of welke toezeggingen aan [getuige Z.] door het Openbaar Ministerie zijn gedaan. In het bijzonder wenst het hof te vernemen onder welke voorwaarden [getuige Z.] bereid was te verklaren als getuige en in hoeverre de beoogde beschermingsmaatregelen met hem zijn besproken.
Nu de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging en door de advocaten-generaal het standpunt is ingenomen dat in geval van vernietiging van het vonnis de zaak voor inhoudelijke behandeling dient te worden teruggewezen naar de rechtbank, zal de ondervraging van [getuige Z.] geen betrekking hebben op de inhoudelijke merites van de zaak. Dat wil zeggen dat vragen die het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten betreffen, achterwege dienen te blijven.
Het hof wijst het verzoek om [getuige Z.] te horen derhalve toe.
Voor de goede orde tekent het hof hierbij aan dat om redenen van veiligheid de vragen aan deze getuige geen betrekking mogen hebben op de concrete ten aanzien van [getuige Z.] reeds getroffen of eventueel nog te treffen beschermingsmaatregelen.
Omtrent het verzoek tot het horen van [rechter 1], [rechter 2] en de rechter of rechters die in raadkamer aanwezig waren toen [rechter 1] in april 2007 telefonisch contact had met [zaaksofficier van justitie 1] over het toezenden van het ambtsbericht van 30 maart 2007 aan de verdediging overweegt het hof het volgende.
De rechtbank heeft in haar fax van 29 mei 2009 gericht aan de officieren van justitie en de raadslieden, in het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni en 9 juli 2009 en in haar vonnis van 23 juli 2009 haar perceptie van de feitelijke gang van zaken omtrent de contacten tussen het Openbaar Ministerie en de rechtbank verwoord. Deze perceptie ligt mede ten grondslag aan de beslissing om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Door de afzonderlijke rechters als getuigen te horen over de feitelijke gang van zaken en hen mogelijk te confronteren met een andere opvatting hierover, zouden zij worden gevraagd hetgeen de rechtbank aan haar beslissing mede ten grondslag heeft gelegd, opnieuw in ogenschouw te nemen en zich daarover uit te spreken. Dit raakt de motivering en de inhoud van de rechterlijke beslissing. Bovendien zouden onbedoeld de opvattingen die de rechters tegenover elkaar hebben uitgesproken in raadkamer, onthuld kunnen worden.
Hoewel het niet ondenkbaar is dat in bijzondere gevallen rechters als getuigen bevraagd kunnen worden over feiten en omstandigheden die door henzelf zijn ondervonden en waargenomen, zijn die feiten en omstandigheden in deze zaak zozeer verweven met de eindbeslissing van de rechtbank, dat het horen van de rechters tevens een doorbreking van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zou opleveren.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van de rechters derhalve af. De verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in de verdediging geschaad.
Het hof acht het niet noodzakelijk om de verbalisanten die rechtstreeks contact hebben gehad met [getuige Z.], waaronder het verhoorkoppel [verbalisant 1] en [verbalisant 2], te horen als getuigen, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de verbalisanten zouden kunnen verklaren over eventuele afspraken met [getuige Z.] over het afleggen van getuigenverklaringen in het Raptusonderzoek. Bovendien worden de zaaksofficieren van justitie en de Landelijk officier van justitie getuigenbescherming reeds over dit onderwerp gehoord als getuige.
Het hof wijst het verzoek om de verbalisanten, waaronder het verhoorkoppel [verbalisant 1] en [verbalisant 2], te horen af.
Het hof acht het evenmin noodzakelijk mr. H.N. Brouwer, voorzitter van het college van procureurs-generaal, te horen als getuige, aangezien hij niet rechtstreeks betrokken is geweest bij het Raptusonderzoek en niet aannemelijk is geworden dat het horen van Brouwer relevant kan zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing.
Het hof wijst het verzoek om mr. H.N. Brouwer te horen af
Verzoeken om het voegen van stukken aan het dossier
Het hof acht het noodzakelijk dat het IND-dossier over [getuige Z.] wordt toegevoegd aan het dossier, teneinde de gestelde gang van zaken rond het afgeven van een verblijfsvergunning te kunnen toetsen. Gegevens die de veiligheid van [getuige Z.] zouden kunnen schaden, dienen van het toe te voegen IND-dossier te worden uitgesloten. Het uitsluiten van gegevens dient wel kenbaar te zijn voor alle procesdeelnemers.
Het verzoek om het IND-dossier over [getuige Z.] toe te voegen aan het dossier wordt derhalve - met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen - toegewezen.
Gespreksverslag 26 augustus 2004
Op pagina 4 van het ambtsbericht van 30 maart 2007 wordt melding gemaakt van een verslag van een gesprek tussen [zaaksofficier van justitie 1], [getuige Z.] en diens raadsvrouw op 26 augustus 2004. Het hof acht het noodzakelijk dat dit gespreksverslag wordt toegevoegd aan het dossier. Gegevens die de veiligheid van [getuige Z.] zouden kunnen schaden, dienen van het toe te voegen gespreksverslag te worden uitgesloten. Het uitsluiten van gegevens dient wel kenbaar te zijn voor alle procesdeelnemers.
Het verzoek om het gespreksverslag van 26 augustus 2004 toe te voegen aan het dossier wordt derhalve - met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen - toegewezen.
Conclusies van psycholoog
Op pagina 7 van het ambtsbericht van 30 maart 2007 wordt melding gemaakt van conclusies van een psycholoog over [getuige Z.]. Het hof acht het niet noodzakelijk die conclusies toe te voegen aan het dossier, zulks met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [getuige Z.] en voorts omdat zonder meer niet aannemelijk is dat deze conclusies van de psycholoog van belang zijn voor de door het hof te onderzoeken vraag of – kort gezegd – aan [getuige Z.] toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van een verklaring als getuige in de Raptuszaken.
Het hof wijst het verzoek om de conclusies van de psycholoog toe te voegen aan het dossier derhalve af.
Onderzoeksinformatie uit andere strafzaken
Verzocht is om het toevoegen van de dossiers van andere onderzoeken, waaruit mogelijk startinformatie is geput voor het Raptusonderzoek. Het hof overweegt hierover het volgende.
In het dossier van de Raptuszaak wordt aangegeven op grond van welke informatie het opsporingsonderzoek Raptus is begonnen en voortgezet. Voorts zijn in eerste aanleg bij het Raptusonderzoek betrokken opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris verhoord, onder andere over de startinformatie. De startinformatie kan dus worden getoetst. Niet aannemelijk is geworden dat toevoeging van de dossiers van andere onderzoeken noodzakelijk is om het overheidsoptreden in de onderhavige zaak te kunnen toetsen. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk de dossiers van andere onderzoeken toe te voegen aan het dossier van de Raptuszaak.
Het hof wijst het verzoek om dossiers uit andere onderzoeken toe te voegen aan het dossier van de Raptuszaak af.
Voorts is verzocht om het toevoegen van gegevens over de wijze waarop de telefoontaps zijn gescand op geheimhoudersgesprekken, de resultaten van de scans en de processen-verbaal van vernietiging van geheimhoudersgesprekken, niet alleen uit het Raptusonderzoek, maar ook uit andere onderzoeken waarin mogelijk informatie is gebruikt voor het Raptusonderzoek.
Het hof overweegt dat de verdediging in hoger beroep in het kader van een preliminair verweer zich hierover heeft uitgelaten, dat het hof daarover heeft beslist op de terechtzitting van 9 november 2009 en dat de verdediging op de regiezitting van 17 maart 2010 vergeleken met de preliminaire fase geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd die de noodzaak van het toevoegen van genoemde stukken doen blijken. De enkele stelling dat het bij de grote hoeveelheid telefoontaps niet anders kan zijn dan dat hierbij ook gesprekken met geheimhouders zaten en dat het dus niet zo kan zijn dat er nooit aanleiding is geweest tot vernietiging van een zodanig gesprek, is naar het oordeel van het hof niet voldoende om aannemelijk te achten dat de regeling omtrent het vernietigen van geheimhoudergesprekken niet is nageleefd. Evenmin is aannemelijk geworden dat toevoeging van de genoemde stukken noodzakelijk is ter toetsing van de informatie over het scannen van de telefoontaps die reeds in het dossier van de Raptuszaak aanwezig is.
Het hof acht het evenmin noodzakelijk telefoontaps en scangegevens uit andere onderzoeken toe te voegen aan het dossier van de Raptuszaak. Bij de beoordeling of er sprake is van zodanige vormverzuimen dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, moet immers in beginsel worden uitgegaan van vormverzuimen begaan in het voorbereidend onderzoek in zake de aan verdachte thans ten laste gelegde feiten. Eventuele vormverzuimen in andere onderzoeken zijn daarvoor niet van belang.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek om toevoeging aan het dossier van gegevens over de wijze waarop de telefoontaps zijn gescand op geheimhoudersgesprekken, de resultaten van de scans en de processen-verbaal van vernietiging van geheimhoudersgesprekken af.
Overige schriftelijke stukken
Gelet op de zich reeds in het dossier bevindende stukken en gelet op de toewijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen [zaaksofficier van justitie 1], [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming] en [getuige Z.] en het toevoegen van het IND-dossier over [getuige Z.] aan het dossier, acht het hof het niet noodzakelijk om nog andere schriftelijke stukken, zoals door het Openbaar Ministerie gevoerde correspondentie met de rechtbank of de IND, telefoonaantekeningen, gespreksverslagen of e-mailverkeer aan het dossier toe te voegen. Niet aannemelijk is geworden dat toevoeging aan het dossier van die stukken noodzakelijk is om het overheidsoptreden in de onderhavige zaak te kunnen toetsen.
Het hof wijst het verzoek om toevoeging aan het dossier van andere schriftelijke stukken af.
Verzoek om nader onderzoek
Verzocht is nader onderzoek te laten doen naar (de reden van) het ontbreken van het niet gezwarte ambtsbericht van 30 maart 2007 in het dossier op het moment dat het hof het dossier ontving van de rechtbank.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof acht het niet noodzakelijk hier nader onderzoek naar te laten verrichten, aangezien dit onderzoek niet van belang is voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing.
De rechtbank heeft kennelijk op 18 april 2007 een niet gezwart ambtsbericht d.d. 30 maart 2007 ontvangen van het Openbaar Ministerie, maar heeft deze versie van het ambtsbericht niet aan het dossier toegevoegd. Hierdoor is dat niet gezwarte ambtsbericht geen deel gaan uitmaken van het dossier. Dat de rechtbank dit niet gezwarte ambtsbericht ter inzage heeft gehad en dat het mogelijk van invloed is geweest op de beslissing van de rechtbank doet daaraan niet af. Het hof heeft evenals de verdediging aanvankelijk slechts de beschikking gehad over de gezwarte versie van het ambtsbericht. Inmiddels heeft het Openbaar Ministerie op de terechtzitting van 17 maart 2010 aan het hof en aan de verdediging het ongezwarte ambtsbericht doen toekomen.
Het hof wijst het verzoek om nader onderzoek naar het ontbreken van het niet gezwarte ambtsbericht bij de stukken derhalve af.
Het hof heeft 26 mei, 28 mei, 1 juni, 3 juni en 4 juni 2010 gereserveerd voor de verdere behandeling van deze zaak.
Het hof schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 26 mei 2010 te 09.30 uur, met bevel tot oproeping van de verdachte en een tolk in de Mandarijn Chinese taal tegen die datum en dat tijdstip en een kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
Gelet op de omstandigheid dat ten aanzien van de [getuige Z.] beschermingsmaatregelen zijn getroffen in verband met het feit dat hij als getuige in de Raptuszaken heeft verklaard, en vanwege de hieruit voortvloeiende wenselijkheid om de [getuige Z.] te horen in een beveiligde omgeving, bepaalt het hof dat op 26 mei 2010, in het gerechtsgebouw te ’s-Hertogenbosch, het verhoor zal plaatsvinden van [zaaksofficier van justitie 1], [zaaksofficier van justitie 2] en de [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming] en dat op een volgende zittingsdag in een beveiligde zittingszaal het verhoor van de [getuige Z.] plaatsvindt, waarbij de genoemde officieren van justitie beschikbaar moeten zijn om zonodig opnieuw te worden ondervraagd naar aanleiding van hetgeen door de [getuige Z.] wordt verklaard, waarna zonodig opnieuw [getuige Z.] kan worden bevraagd.
Het hof beveelt de oproeping van
- [zaaksofficier van justitie 1], alsmede
- [zaaksofficier van justitie 2], en
- [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming],
als getuige tegen de terechtzitting van 26 mei 2010 te 09.30 uur in het gerechtgebouw te ’s-Hertogenbosch.
Het hof beveelt de oproeping van
- [getuige Z.], geboren op [1977] te [geboorteplaats], alsmede
- [zaaksofficier van justitie 1], en
- [zaaksofficier van justitie 2], en
- [Landelijk officier van justitie getuigenbescherming],
als getuige tegen de terechtzitting van 28 mei 2010 te 09.30 uur in een nader te bepalen gerechtsgebouw.
Het hof beveelt de toevoeging van de volgende stukken aan het dossier:
- het IND-dossier over [getuige Z.] en
- het verslag van het gesprek tussen [zaaksofficier van justitie 1], [getuige Z.] en diens raadsvrouw van 26 augustus 2004,
een en ander met - kenbare - uitsluiting van gegevens die de veiligheid van [getuige Z.] zouden kunnen schaden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.