ECLI:NL:GHSHE:2010:BL5484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004125-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens onregelmatigheden bij registratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van EUR 5.000,00 voor meerdere overtredingen van milieuwetgeving, waaronder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet milieubeheer. De advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld en vorderde een verhoging van de boete naar EUR 10.000,00. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de zaak was afgedaan na betaling van de boete. Het hof oordeelde dat er onregelmatigheden waren bij de registratie in het systeem 'Compas', wat leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. Het hof stelde vast dat de verdachte gerechtvaardigd had vertrouwd op de afhandeling van de zaak na betaling van de boete en dat het openbaar ministerie niet had aangetoond dat het hoger beroep was ingetrokken. De beslissing van het hof was dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de strafvervolging in hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004125-07
Uitspraak : 23 februari 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Breda van 7 november 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-994966-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1952],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van:
- “Overtreding van artikel 30a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, meermalen gepleegd en opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
- “Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd en opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
- “Overtreding van artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd en opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
werd veroordeeld tot een geldboete van EUR 5.000,00 subsidiair 55 dagen hechtenis.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte voor de hem onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van EUR 10.000,00 subsidiair
85 dagen hechtenis.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat:
- primair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep;
- subsidiair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging voor zover het betreft de periode na de inning van de opgelegde geldboete;
- meer subsidiair verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde;
- uiterst subsidiair bij de strafoplegging rekening zal worden gehouden met de omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het primaire en subsidiaire standpunt van de verdediging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
A.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat uit het procesdossier volgt dat het hoger beroep is ingetrokken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken is naar het oordeel van het hof niet onomstotelijk komen vast te staan dat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep is ingetrokken. In de eerste plaats bevindt zich geen akte in het dossier waaruit blijkt dat het hoger beroep door de officier van justitie is ingetrokken. Voorts blijkt uit de zich in het dossier bevindende gegevens dat juist op 29 november 2007, de datum waarop het hoger beroep volgens het geautomatiseerde administratieve systeem “Compas” zou zijn ingetrokken, de appelmemorie van de officier van justitie, gedateerd 23 november 2007 is ingekomen bij de rechtbank Breda, hetgeen een aanwijzing vormt dat er op 29 november 2007 sprake is geweest van een foutieve gegevensinvoer in dat systeem alsmede dat er bij het openbaar ministerie op die dag uitdrukkelijk niet de bedoeling voorstond om het hoger beroep in te trekken.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
B.
i.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep voorts ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor zover het betreft de periode na de inning van de geldsom, omdat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat verdachte in de gerechtvaardigde verwachting verkeerde dat de strafzaak was geëindigd met de betaling van de boete, dat een aantal slordigheden is begaan en dat het openbaar ministerie onjuiste meldingen heeft gedaan en nalatig heeft gehandeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
ii.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 7 november 2007 heeft de eerste rechter vonnis gewezen. De officier van justitie heeft op 8 november 2007 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Op 17 november 2007 is aan verdachte in persoon de aanzegging hoger beroep uitgereikt. Op 10 december 2007 werd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan verdachte een Aanschrijving niet onherroepelijk boetevonnis met daaraan gehecht een acceptgiro aan verdachte verzonden. Op 27 december 2007 heeft verdachte vervolgens de door de eerste rechter opgelegde boete betaald aan het CJIB.
Verdachte dacht dat de zaak hiermee afgehandeld was.
Op 29 september 2009 werd een dagvaarding van verdachte in hoger beroep uitgebracht, welke dagvaarding op 1 oktober 2009 aan verdachte – niet in persoon – werd betekend.
iii.
Het hof stelt voorop dat de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie en dat deze tenuitvoerlegging slechts kan plaatsvinden wanneer tegen de desbetreffende beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat of, wanneer deze is aangewend, het rechtsmiddel is ingetrokken of daarop is beslist. Volgens eerder genoemd “Compas” was dat het geval, waarna op basis van dat gegeven door het CJIB een Aanschrijving niet onherroepelijk boetevonnis met daaraan gehecht een acceptgiro aan verdachte is toegestuurd. Het toesturen van deze aanschrijving aan de verdachte ter betaling van de door de eerste rechter opgelegde boete door het CJIB valt naar het oordeel van het hof onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie.
Naar het oordeel van het hof kon en mocht de verdachte aan het toezenden van die aanschrijving, een aan het openbaar ministerie toe te rekenen handeling, het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat door de betaling van de geldboete de strafzaak tegen hem was geëindigd. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte eerst 21 maanden na de betaling van de boete uit een handeling van het openbaar ministerie, namelijk het uitbrengen van een dagvaarding, heeft kunnen opmaken dat de onderhavige strafzaak nog niet geëindigd was.
Aan het voorgaande kan, anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, niet afdoen dat aan verdachte een aanzegging hoger beroep is uitgereikt, omdat pas na de uitreiking van deze aanzegging de tenuitvoerlegging van de door de eerste rechter opgelegde boete is aangevangen.
Gelet op het voorgaande zou het strijdig zijn met beginselen van een behoorlijke procesorde wanneer het openbaar ministerie zou worden ontvangen in de strafvervolging in hoger beroep. Mitsdien zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging in hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging in hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. J.H.M. Westenbroek,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 23 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. van der Meijde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.