ECLI:NL:GHSHE:2010:BL5282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004237-08 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na overval op juwelier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarbij de veroordeelde betrokken was bij een overval op een juwelier in 1999. De rechtbank had de totale opbrengst van de gestolen juwelen geschat op 15% van de verkoopwaarde, wat neerkwam op EUR 351.518,57. Het hof heeft de verklaringen van de mededader van de veroordeelde, die stelde dat hij geen deel had gehad aan de opbrengst van de overval, als ongeloofwaardig bestempeld. Het hof concludeert dat de opbrengst van de ontvreemde juwelen 15% van de verkoopwaarde bedraagt, wat resulteert in een bedrag van EUR 52.727,79. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord en heeft besloten het gehele vonnis van de rechtbank te vernietigen. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op EUR 26.363,89, rekening houdend met de draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004237-08 OWV
Uitspraak : 18 februari 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 30 oktober 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-801155-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van 3 februari 2009 van dit hof (parketnummer 20-001124-08) ter zake van – kort gezegd – diefstal met geweld, veroordeeld tot straf.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Het hof hanteert voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
A.
De rechtbank heeft de totale opbrengst van de partij gestolen juwelen geschat op 15% van de verkoopwaarde, zijnde (uit guldens omgerekend) EUR 351.518,57. Hiertoe had de rechtbank het volgende overwogen:
- gestolen sieraden leveren in het algemeen niet meer dan 25% van de verkoopwaarde op;
- een grote partij als thans aan de orde is moeilijker te verhandelen dan een of enkele sieraden en heeft daarmee een waardedrukkend effect;
- de aanbieder van de juwelen is, gelet op de aard daarvan, genoodzaakt om bij de verkoop gebruik te maken van een of meer helers, die daarom als tussenhandel ook een gedeelte van de opbrengst zullen willen incasseren.
Het hof acht deze wijze van het schatten van de opbrengst van de juwelen door de rechtbank naar algemene ervaringsregels plausibel en kan zich daarmee verenigen.
B.
Voor wat betreft de opbrengst van de verkoop van de juwelen heeft de mededader van veroordeelde, [mededader], op 19 juli 2006 tegenover de politie verklaard:
- dat vijf personen, te weten [naam], drie anderen en hijzelf in een personenauto naar juwelier [slachtoffer] zijn gereden om deze te overvallen;
- dat hij tezamen met één andere inzittende uit die personenauto de winkel van juwelier [slachtoffer] heeft overvallen;
- dat hij de gestolen juwelen voor een bedrag van 10.000 gulden heeft verkocht en van deze opbrengst en het buitgemaakte geld uit de kassa niets heeft gehouden, maar alles aan de anderen heeft gegeven.
[mededader] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 31 januari 2008 verklaard dat hij bij de inhoud van die verklaring blijft.
C.
Het hof acht die verklaring en zijn bevestiging daarvan ten overstaan van de rechter-commissaris niet geloofwaardig.
In het bijzonder acht het hof niet geloofwaardig dat [mededader], hoewel hij -zoals het hof in zijn bovengenoemde arrest heeft geoordeeld- één van de twee personen is geweest die de overval op de winkel van juwelier [slachtoffer] hebben uitgevoerd, in het geheel niet zou hebben gedeeld in de opbrengst van de buit daarvan.
Evenmin hecht het hof geloof aan zijn verklaring dat in die opbrengst ook zou zijn gedeeld door drie personen die volgens hem in een personenauto met hem en zijn mededader naar en van de plaats des misdrijfs zouden zijn meegereden. Zonder nadere uitleg, die is uitgebleven, valt toch niet in te zien waarom zij voordeel zouden hebben gehad van een overval waaraan zij geen deel hadden.
Onder deze omstandigheden kan het hof ook geen geloof hechten aan [mededaders] stelling dat de buit 10.000 gulden zou hebben opgeleverd. Het wijst die bijgevolg van de hand.
D.
Gelijk hierboven overwogen gaat het hof er van uit dat de opbrengst van de ontvreemde juwelen 15% van de verkoopwaarde, zijnde EUR 351.518,57 beliep. Dat is een bedrag van EUR 52.727,79.
Het stelt -hebbende de veroordeelde de overval samen met een ander gepleegd- het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel op de helft van dit bedrag, te weten EUR 26.363,89.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof heeft bij de schatting van het geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde om aan de Staat enig geldbedrag te betalen, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde, die nu 30 jaar oud is, thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto 70 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 26.363,89.
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 26.363,89 (zesentwintigduizend driehonderddrieënzestig euro en negenentachtig cent).
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. J.A. van Zon,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 18 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. van Zon is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.