ECLI:NL:GHSHE:2010:BL3551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004586-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot moord op haar zoon door toediening van medicijnen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het pogen haar zoon van het leven te beroven door hem een hoeveelheid medicijnen, waaronder oxazepam en codeïne, toe te dienen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat de verdachte geen opzet had om haar zoon te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte had wel afscheidsbrieven geschreven en er waren lege medicijnstrips aangetroffen, maar dit werd niet als bewijs voor opzet gezien. De verdachte had verklaard dat ze zelf medicijnen had ingenomen en dat de toediening aan haar zoon waarschijnlijk per ongeluk was gebeurd. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd en het vonnis vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat zij opzettelijk handelde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004586-08
Uitspraak : 11 februari 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 november 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/825429-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De eerste rechter heeft verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken, heeft het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaard en aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 300 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio ’s-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de vrijspraak door de eerste rechter ter zake van hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde ‘poging tot moord’ bewezen zal verklaren en verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, zal opleggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet verenigen met de motivering van de in het vonnis gegeven beslissing. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 26 juli 2007 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, haar kind [naam zoon verdachte] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, haar kind (die [naam zoon verdachte]) een hoeveelheid medicijnen, te weten oxazepam en/of codeïne heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 26 juli 2007 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind, genaamd [naam zoon verdachte], geboren [1989], in elk geval aan een persoon, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [naam zoon verdachte] een hoeveelheid medicijnen, te weten oxazepam en/of codeïne heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen:
Op 26 juli 2007 is de politie, na een melding van de dochter van verdachte, naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] gegaan. Aldaar treft de politie de dochter van verdachte, de zoon van verdachte en verdachte zelf aan. De zoon [naam zoon verdachte] ([naam zoon verdachte]) lag op de bank en verdachte lag op de grond in de keuken en was niet aanspreekbaar. In de woning waren voorts kennelijk lege doordrukstrips oxazepam en codeïne aanwezig. Door de dochter van verdachte werden aan de politie afscheidsbrieven overhandigd, welke in de woning waren aangetroffen. In deze kennelijk door de moeder geschreven brieven, gaf zij aan dat ze samen met haar gezin uit het leven zou stappen.
Bij nader onderzoek van de woning werden ook nog lege doordrukstrips temazepam aangetroffen. Voorts werden daarbij de inhoud van een drinkglas (vloeistof) en een kom (braaksel) veiliggesteld en ter onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut opgestuurd.
Verdachte en haar zoon werden overgebracht naar verschillende ziekenhuizen. De betreffende kinderarts deelde aan een verbalisant mede, dat gelet op symptomen de conclusie kon worden getrokken dat [naam zoon verdachte] slechts een geringe hoeveelheid medicijnen, waarschijnlijk oxazepam, toegediend had gekregen. Verder deelde hij mede dat voor zover hij dat nu in kon schatten, er op geen enkel moment gevaar was geweest voor het leven van het kind, en dat hij omdat hij het kind thuis niet kon worden verzorgd tot opname had besloten (om uit te laten slapen). Uit de ter zake opgemaakte geneeskundige verklaring blijkt dat geen letsel (door inname van oxazepam) is geconstateerd bij [naam zoon verdachte] en dat hij op 27 juli 2007 volledig hersteld uit het ziekenhuis is ontslagen. Uit het toxicologisch onderzoek is naar voren gekomen dat zich in het braaksel uit de kom dat is onderzocht, oxazepam en codeïne bevonden. De in het braaksel aanwezige stoffen zijn niet opgenomen in het lichaam. De inhoud van het glas op de salontafel bleek temazepam en codeïne te bevatten. In de aangeboden materie zijn geen concentraties van de (mogelijk) aangetroffen stoffen bepaald. De conclusie van de apotheker-toxicoloog is dat op grond van het onderzoek van het braaksel en de vloeistof het niet mogelijk was aan te geven wat de ernst van de effecten (van die stoffen) geweest kan zijn.
Het braaksel in de kom is afkomstig van [naam zoon verdachte].
Op de vraag van een verbalisant aan de arts van verdachte op 27 juli 2007 of haar gezondheid toeliet om ingesloten te worden in een politiecel gaf deze aan dat dat geen enkel bezwaar was en dat verdachte grotendeels aan het toneelspelen was.
Door de dochter van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard:
- dat verdachte haar geen glas drinken heeft aangeboden in de avond/nacht van 25 op 26 juli 2007;
- dat zij toen op de bank in slaap was gevallen omdat ze zeer vermoeid was van veel werken;
- dat zij op enig moment wakker geworden uit een glas dat op de salontafel stond heeft gedronken en dat hetgeen ze dronk vies smaakte;
- dat zij verder niets bijzonders heeft ondervonden;
- dat haar broertje ook op een bank in de kamer lag te slapen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard:
- dat zij die avond/nacht zelf medicijnen heeft ingenomen, te weten oxazepam of temazepam, codeïne en ibuprofen;
- dat zij in een glas dat op de salontafel stond medicijnen voor zichzelf had opgelost;
- dat zij haar (ex)man op zijn verzoek ibuprofen heeft gegeven (hetgeen door hem is bevestigd met dien verstande dat hij enige tijd daarna niet meer op zijn benen kon staan, maar de volgende ochtend nergens last meer van had );
- dat zij [naam zoon verdachte] één kindertablet codeïne heeft gegeven en ongeveer drie uur later nog twee tabletten, omdat hij hoestte en bleef hoesten;
- dat deze laatste twee tabletten voor volwassenen, bestemd waren voor haarzelf;
- dat ze deze op tafel klaar had gelegd en abusievelijk, waarschijnlijk omdat ze duf was geworden door medicijngebruik, aan [naam zoon verdachte] heeft gegeven. Het hof acht op grond van de omstandigheid dat verdachte kennelijk niet helder meer was door medicijngebruik, die avond voor zichzelf in de weer is geweest met diverse medicijnen waaronder oxazepam of temazepam en codeïne, en de omstandigheid dat lege doordrukstrips oxazepam zijn aangetroffen, in combinatie met het aantreffen van oxazepam en codeïne in het braaksel van [naam zoon verdachte], aannemelijk dat verdachte naast codeïne haar zoon ook abusievelijk oxazepam heeft toegediend.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts verklaard:
- dat ze nooit de bedoeling heeft gehad haar gezin om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het toedienen van pillen of anderszins;
- dat ze eerder genoemde “afscheidsbrieven” wel heeft geschreven.
- dat de woning waar verdachte en haar gezin woonden op 26 juli 2007 zou worden ontruimd door huurachterstand door haar toedoen;
- dat verder niemand van het gezin daarvan wist;
- dat zij - kort en zakelijk weergegeven - (delen van) de gezinsadministratie gedurende lange tijd heeft vervalst en daardoor financiële tekorten “onzichtbaar” heeft gemaakt met name voor haar (ex)man.
In het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (het Pieter Baan Centrum) wordt verdachte omschreven als iemand met theatrale, afhankelijke, antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken zonder dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Verder wordt verdachte gekarakteriseerd als een aandacht zoekende persoon, die zij krijgt door medelijden op te wekken.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, is het hof van oordeel dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om haar gezin en dus ook niet haar zoon [naam zoon verdachte], om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In de visie van het hof is het handelen van verdachte zoals daarvan is gebleken, met name het schrijven van “afscheidsbrieven”, het (openlijk) laten liggen van meerdere lege medicijnstrips en het overmatig innemen van medicijnen, een perfide poging om te verwachten boosheid vanuit haar omgeving vanwege onontkoombaar aan het licht komen van haar malafide praktijken, om te buigen naar aandacht en mededogen, maar dat doet niet af aan hetgeen hiervoor is geconcludeerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die genoegzaam tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof zal mitsdien, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, verdachte ter zake van hetgeen is ten laste gelegd vrijspreken, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, voorzitter, mr. E.F.G.M. Gelderman en mr. M. van Zinnen,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe en mr. L. Voet, griffiers,
en op 11 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.