Parketnummer: 20-002178-09
Uitspraak : 10 februari 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het cassatieberoep, ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2007, parketnummer 20-000557-07 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
Omvang van het hoger beroep
Bij arrest van 2 juni 2009, nr. S 07/13194, heeft de Hoge Raad het voormelde arrest van dit hof van 26 oktober 2007, vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens teruggewezen naar dit hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2007, parketnummer 01-885054-08 en 01-885061-06, dat na de terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te[woonplaats], [adres], zijnde de nabestaande van [slachtoffer].
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg voor zover thans aan het hoger beroep onderworpen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren (medeplegen van gekwalificeerde diefstal de dood tengevolge hebbend met betrekking tot het geld, de bankpas en de het papier waarop de pincode was geschreven en medeplegen van afpersing de dood ten gevolge hebbend met betrekking tot de hennep) en de verdachte ter zake zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts het hierna te vermelden standpunt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten aanzien van feit 1 tenlastegelegd:
dat zij op of omstreeks 07 juni 2006 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, in elk geval een of meer bankpasje(s) en/of geld en/of een papier waarop een pincode was geschreven en/of een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk door haar en/of haar mededader(s) uitgeoefende geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het dreigend tegen die [slachtoffer] zeggen: "Geld, weed, bankpasje, code!" en/of "Waar is de weed, waar is de weed!!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- het richten van een pistool op die [slachtoffer] en/of
- het doorladen van dit pistool en/of
- met dit (doorgeladen) pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] aantikken/-slaan en/of
- het vasthouden en/of het op/tegen de grond houden van deze [slachtoffer] en/of
- het lossen van een of meerdere schoten op en/of in de richting van die [slachtoffer]
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
dat zij op of omstreeks 07 juni 2006 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van twee, in elk geval een of meer bankpasje(s) en/of geld en/of een papier waarop een pincode was geschreven en/of een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
welk door haar en/of haar mededader(s) uitgeoefende geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het dreigend tegen die [slachtoffer] zeggen: "Geld, weed, bankpasje, code!" en/of "Waar is de weed, waar is de weed!!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- het richten van een pistool op die [slachtoffer] en/of
- het doorladen van dit pistool en/of
- met dit (doorgeladen) pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] aantikkenl/slaan en/of
- het vasthouden en/of het op/tegen de grond houden van deze [slachtoffer] en/of
- het lossen van een of meerdere schoten op en/of in de richting van die [slachtoffer]
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 7 juni 2006 te Beek en Donk, Gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen twee, in elk geval een of meer bankpasje(s) en/of geld en/of een papier waarop een pincode was geschreven en/of een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk door haar en/of haar mededader(s) uitgeoefende geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het dreigend tegen die [slachtoffer] zeggen: "Geld, weed, bankpasje, code!" en/of "Waar is de weed, waar is de weed!!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- het richten van een pistool op die [slachtoffer] en/of
- het doorladen van dit pistool en/of
- met dit (doorgeladen) pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] aantikken/-slaan en/of
- het vasthouden en/of het op/tegen de grond houden van deze [slachtoffer]
- het lossen van een of meerdere schoten op en/of in de richting van die [slachtoffer]
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
- in of omstreeks de periode van 5 juni 2006 tot en met 7 juni 2006 te Eindhoven opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door een vuurwapen in haar woning te bewaren en/of beschikbaar te houden voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] terwijl zij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornemens was/waren om een overval (ripdeal) uit te gaan voeren op voormeld slachtoffer en/of
- op of omstreeks 7 juni 2006 te Eindhoven, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- bij [getuige] telefonisch te informeren tot hoe laat die [slachtoffer] normaal gesproken nog weed verkocht en/of vervolgens aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mede te delen dat de deur van de woning van die [slachtoffer] altijd open was als hij wakker was en/of
- door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mede te delen dat er kilo's weed in huis zouden zijn bij die [slachtoffer] en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mondeling en/of schriftelijk te duiden hoe zij zich van Eindhoven naar de woning van die [slachtoffer] te Beek en Donk moesten verplaatsen en/of door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een tekening en/of plattegrond te maken met daarop de route van Eindhoven naar de woning van die [slachtoffer] te Beek en Donk;
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 07 juni 2006 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot afgifte van twee, in elk geval een of meer bankpasje(s) en/of geld en/of een papier waarop een pincode was geschreven en/of een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of aan verdachte
welk door haar en/of haar mededader(s) uitgeoefende geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het dreigend tegen die [slachtoffer] zeggen: "Geld, weed, bankpasje, code!" en/of "Waar is de weed, waar is de weed!!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- het richten van een pistool op die [slachtoffer] en/of
- hot doorladen van dit pistool en/of
- met dit (doorgeladen) pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] aantikken/-slaan en/of
- het vasthouden en/of het op/tegen de grond houden van deze [slachtoffer] en/of
- het lossen van een of meerdere schoten op en/of in de richting van die [slachtoffer]
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
- in of omstreeks de periode van 5 juni 2006 tot en met 7 juni 2006 te Eindhoven opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door een vuurwapen in haar woning te bewaren en/of beschikbaar te houden voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] terwijl zij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornemens was/waren om een overval (ripdeal) uit te gaan voeren op voormeld slachtoffer en/of
- op of omstreeks 7 juni 2006 te Eindhoven, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- bij [getuige] telefonisch te informeren tot hoe laat die [slachtoffer] normaal gesproken nog weed verkocht en/of vervolgens aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mede te delen dat de deur van de woning van die [slachtoffer] altijd open was als hij wakker was en/of
- door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mede te delen dat er kilo's weed in huis zouden zijn bij die [slachtoffer] en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mondeling en/of schriftelijk te duiden hoe zij zich van Eindhoven naar de woning van die [slachtoffer] te Beek en Donk moesten verplaatsen en/of door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een tekening en/of plattegrond te maken met daarop de route van Eindhoven naar de woning van die [slachtoffer] te Beek en Donk.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een zodanige rol heeft gespeeld dat zij beschouwd moet worden als medepleger. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan immers niet worden afgeleid dat haar rol terzake de overval met dodelijke afloop gelijkwaardig is geweest aan die van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verdachte is, anders dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], niet betrokken geweest bij het plannen van de overval. Evenmin heeft zij feitelijke uitvoeringshandelingen verricht. Zij heeft daarentegen een meer ondergeschikte rol gespeeld door bepaalde inlichtingen, gelegenheid en/of middelen te verschaffen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 7 juni 2006 te Beek en Donk, Gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een bankpasje en geld en een papier waarop een pincode was geschreven, toebehorende aan
[slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad aan henzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit
- het dreigend tegen die [slachtoffer] zeggen: "Geld, weed, bankpasje, code!" en "Waar is de weed, waar is de weed!!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en
- het richten van een pistool op die [slachtoffer] en
- het doorladen van dit pistool en
- met dit (doorgeladen) pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] aantikken/-slaan en
- het vasthouden van deze [slachtoffer] en
- het lossen van schoten op die [slachtoffer]
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte
- in de periode van 5 juni 2006 tot en met 7 juni 2006 te Eindhoven opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door een vuurwapen in haar woning te bewaren voor die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terwijl zij wist dat die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voornemens waren om een overval (ripdeal) uit te gaan voeren op voormeld slachtoffer en
- op 7 juni 2006 te Eindhoven opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
- bij [getuige] telefonisch te informeren tot hoe laat die [slachtoffer] normaal gesproken nog weed verkocht en vervolgens aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mede te delen dat de deur van de woning van die [slachtoffer] altijd open was als hij wakker was en
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] mondeling en schriftelijk te duiden hoe zij zich van Eindhoven naar de woning van die [slachtoffer] te Beek en Donk moesten verplaatsen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof merkt op ten aanzien van het bewezenverklaarde deel volgend op “welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit”, dat het hof begrijpt dat de tenlastelegger dit deel heeft bedoeld als verfeitelijking van het door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgeoefende geweld en bedreiging met geweld.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Hierna wordt verwezen naar het proces-verbaal van politie van 31 augustus 2006, nr. PL2219/06-006444 met bijlagen, doorlopende bladzijdenummering 1 – 766.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, ruim voor de daadwerkelijke overval op 7 juni 2006, wist dat [medeverdachte 1] een vuurwapen had aangeschaft en bij haar in de keuken had verstopt (p. 669-671), dat hij agressief en opvliegend van aard was en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geld nodig hadden en rondliepen met plannen om [slachtoffer] van zijn weed te beroven (p. 622 en 625). Verdachte achtte zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] in staat een vuurwapen te gebruiken (p. 658). Zes tot acht weken voorafgaand aan de overval met dodelijke afloop hebben verdachte en [medeverdachte 1] reeds met [getuige] gesproken over voornoemde [slachtoffer] en over het feit dat deze [slachtoffer] weed verkocht. Enige tijd na dit gesprek hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van verdachte in haar bijzijn besproken dat ze geen geld hadden en dat ze die huisdealer van [getuige] een keer gingen pakken. Ongeveer twee weken later heeft [medeverdachte 1] in het bijzijn van verdachte aan [getuige] gevraagd of [slachtoffer] veel geld in huis had, waarop bevestigend werd geantwoord. Ongeveer een week later moet verdachte van [medeverdachte 1] aan [getuige] nogmaals dezelfde vraag stellen. Later heeft [getuige] op verzoek van [medeverdachte 1] aan deze en verdachte de woning laten zien van genoemde [slachtoffer] in Beek en Donk. Een aantal weken voor de schietpartij heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] aan [getuige] gevraagd om te beschrijven hoe het huis van die huisdealer eruit zag en heeft dat vervolgens voor [medeverdachte 1] uitgetekend. Op de avond van 7 juni 2006 moest verdachte van [medeverdachte 1] naar [getuige] bellen met de vraag tot hoe laat [slachtoffer] weed verkocht. Verdachte deelde het antwoord van [getuige], dat [slachtoffer] weed verkocht totdat hij naar bed ging, aan [medeverdachte 1] mede. Op dat moment was verdachte zelfs overtuigd dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die jongen zouden gaan rippen van zijn geld en weed (p. 622-624, 639-640 en 672). Vervolgens heeft [medeverdachte 1] aan verdachte gevraagd hoe zij precies naar Beek en Donk moesten rijden. Hierover heeft verdachte mondeling en schriftelijk inlichtingen verschaft. Hierna zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken. Verdachte heeft gezien dat [medeverdachte 1] een vuurwapen had meegenomen (p. 672).
Gelet op met name deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat verdachte tevoren wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de huisdealer in Beek en Donk wilden beroven met behulp van tenminste bedreiging met een vuurwapen, alsmede dat verdachte desondanks het plegen van dit misdrijf heeft bevorderd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tevoren bepaalde inlichtingen, gelegenheid en/of middelen te verschaffen die in de bewezenverklaring en de voormelde bewijsmiddelen nader zijn aangeduid.
Door desondanks een faciliterende rol te spelen, heeft de verdachte minstgenomen voorwaardelijk opzet gehad op het grondfeit, te weten het door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] plegen van een gewapende overval (die de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad).
Verdachte moet derhalve als medeplichtig tot de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gepleegde gekwalificeerde diefstal worden beschouwd, welk feit de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.
Hiermee verwerpt het hof derhalve het verweer van de raadsman dat de handelingen van verdachte geen begunstigend of bevorderend effect hebben gehad en dat verdachte met deze handelingen geen opzet heeft gehad op de overval op [slachtoffer].
De raadsman heeft nog aangevoerd dat verdachte vanwege de jarenlange mishandeling door [medeverdachte 1] gedwongen zou zijn geweest de aanwezigheid van het wapen in haar woning te tolereren. Het hof merkt op dat dit niets afdoet aan voormeld opzet. Voor zover de raadsman daarmee een beroep wil doen op een schulduitsluitingsgrond, verwijst het hof naar hetgeen hierna te dien aanzien wordt overwogen en beslist. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zo bang was voor [medeverdachte 1] dat zij zich redelijkerwijze niet kon verzetten tegen de aanwezigheid van het pistool in huis.
Het gedurende langere tijd gedogen door de verdachte dat [medeverdachte 1] een pistool in haar huis bewaarde terwijl zij wist dat [medeverdachte 1] regelmatig plannen maakte voor overvallen en dat [medeverdachte 1] een agressief karakter heeft, en het niet zorgdragen door de verdachte dat dit pistool uit huis verdween, maakt dat ook het bewaren in haar huis van het pistool faciliterend is geweest voor de bewezenverklaarde overval. Daaraan doet niet af dat verdachte tevoren niet wist dat het pistool specifiek bij deze overval zou worden gebruikt.
Volgens de raadsman zou verder het opmaken van de routebeschrijving door verdachte geen ondersteunende betekenis hebben gehad. Immers, zij heeft de route slechts globaal aangegeven en de woning van het slachtoffer niet aangeduid. Overigens begreep [medeverdachte 1] niets van de uitgetekende route en heeft deze ook uiteindelijk niet meegenomen. Aangenomen mag worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met behulp van wegwijzers in Beek en Donk zijn gearriveerd, aldus de raadsman.
Het hof is echter van oordeel dat [medeverdachte 1] de aanwijzingen van verdachte kennelijk nodig heeft gehad. [medeverdachte 1] werd immers boos op verdachte toen hij de door haar verschafte mondelinge aanwijzingen niet duidelijk genoeg vond (p. 672). Vervolgens heeft verdachte de route op papier uitgetekend. Hiermee heeft verdachte derhalve een faciliterende rol gespeeld. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] vervolgens de beschrijving niet heeft meegenomen, doet aan het voorgaande niet af.
Ook uit een verklaring van [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat de door verdachte gegeven inlichtingen de overval hebben gefaciliteerd. [medeverdachte 2] verklaart op 4 juli 2006 (p. 495) dat hij begreep dat die jongen in Beek en Donk laat ging slapen (waaruit het hof afleidt dat de daders het de moeite vonden om die avond laat nog op pad te gaan om de overval te plegen) en dat [verdachte] ([verdachte]; hof) de route tekende en vertelde hoe [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]; hof) moest rijden en dat zij daarna omstreeks 23.30 uur op de scooter van [medeverdachte 1] naar Beek en Donk zijn gereden.
B.1.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 januari 2010 betoogd dat de verklaringen van verdachte die zij bij de politie heeft afgelegd onrechtmatig zijn verkregen en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het recht op het consulteren van een advocaat voorafgaande aan het verhoor en de aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor is immers niet gerespecteerd, hetgeen strijdig is met artikel 6 van het EVRM, aldus de raadsman.
B.2.
Het hof stelt vast dat blijkens het dossier verdachte op 28 juni 2006 tweemaal is gehoord en dat zij eerst op 29 juni 2006 door een piketadvocaat is bezocht. Op die datum is zij opnieuw tweemaal gehoord. Niet is komen vast te staan op welk tijdstip verdachte door de advocaat is bezocht, zodat ook ten aanzien van de verhoren van 29 juni 2006 moet worden aangenomen dat zij voorafgaande aan deze verhoren haar raadsman nog niet heeft kunnen consulteren. Van het tegendeel is althans niets gebleken.
Het hof is echter van oordeel dat de verklaringen die verdachte op 28 en 29 juni 2006 heeft afgelegd voor zover tot het bewijs gebezigd door haar zijn bevestigd in latere verklaringen die zij tegenover de politie, alsmede ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd, na het hebben kunnen raadplegen van een advocaat en nadat haar de cautie was gegeven..Alsdan komt bewijsuitsluiting in beginsel niet in aanmerking (vgl. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349, rov. 2.7.3.), zodat de eerstgenoemde verklaringen wel degelijk tot het bewijs kunnen worden gebruikt.
B.3.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2 en derde lid, juncto artikel 310, juncto artikel 48, aanhef en onder 2, juncto artikel 49, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte is van de zijde van de verdachte het
navolgende verweer gevoerd.
De verdachte werd door [medeverdachte 1] zowel psychisch als fysiek op stelselmatige wijze geïntimideerd, geterroriseerd en misbruikt. Er was sprake van continue verbale agressie en herhaaldelijke mishandelingen. Uit het psychologisch rapport dat omtrent verdachte is opgemaakt volgt dat zij “gedomineerd, gekleineerd werd” en “zich onvrij” voelde. Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten begaan door overmacht gedrongen. Er is sprake van een dusdanige druk dat gezegd kan worden dat de wilsvrijheid is aangetast.
Van verdachte kon niet worden verwacht dat zij weerstand kon bieden aan de druk van de omstandigheden. Verdachte is daarom niet strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door de deskundige drs. C.W.M. Hoefnagel is een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. In zijn rapport d.d. 1 september 2006 heeft de deskundige geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht voor het vermelde delict. Het hof volgt de conclusies van voornoemd deskundigenrapport en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Voorts overweegt het hof dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien sprake is van een zodanige van buiten komende druk, dwang of drang, dat de verdachte daartegen geen weerstand kon bieden, dan wel dat het bieden van weerstand daartegen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd. Met andere woorden, iemand kán wel anders handelen, maar dat mag door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet van die persoon worden gevergd. Daarbij wordt opgemerkt dat de van buitenaf komende druk minder wordt naarmate de noodsituatie minder acuut is.
Het hof acht weliswaar aannemelijk dat de verdachte met enige regelmaat is bedreigd en mishandeld door haar partner [medeverdachte 1], maar het is niet aannemelijk geworden dat verdachte op het moment dat zij de gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen verschafte aan [medeverdachte 1] zodanig onder druk stond, dat zij redelijkerwijze geen weerstand kon noch hoefde te bieden. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 1] haar heeft mishandeld of bedreigd om haar te dwingen de bewezenverklaarde medeplichtigheidshandelingen te verrichten. Het is voorts niet aannemelijk geworden dat de relatie van verdachte met [medeverdachte 1] in algemene zin zodanig bedreigend was, dat van haar redelijkerwijze niet kon worden verwacht dat zij geen medewerking zou verlenen aan een gewapende overval.
Blijkens de rapportage en de verklaring van Hoefnagel ter terechtzitting van het hof van 12 oktober 2007 beschikt verdachte over een bovengemiddelde intelligentie en over voldoende capaciteiten om de consequenties van haar handelen te overzien. Wel was de mogelijkheid haar wil te bepalen door de ervaringen in haar relatie met [medeverdachte 1] volgens deze deskundige in zekere zin beperkt, maar was zij desondanks bij machte om een andere keuze te maken dan zij hier heeft gedaan
Deze deskundige heeft op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2007 verklaard dat naar zijn beoordeling het zogenaamde battered women syndrome niet van toepassing is op de verdachte, omdat hij bij haar niet de voor dit syndroom kenmerkende extreme hulpeloosheid heeft gezien.
Ook deze conclusie van de deskundige kan het hof delen.
Onder deze feiten en omstandigheden kan een overmachtsituatie niet worden aangenomen, zodat het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde (01-885054-06), alsmede voor het bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 01-885054-06 onder 2 subsidiair en bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 01-885061-06 (onder a en b) tenlastegelegde, door dit gerechtshof bij arrest van 26 oktober 2007 bewezenverklaarde.
De rechter in eerste aanleg heeft verdachte vrijgesproken van het toen onder 1 primair tenlastegelegde en heeft het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair (01-885054-06) en het onder parketnummer 01-885061-06 tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte ter zake veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 subsidiair (01-885054-06) en het onder parketnummer 01-885061-06 (01-885054-06) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft voor het geval dat het hof voor het onder 1 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde tot een veroordeling zou komen gewezen op het tijdsverloop, op de positie van verdachte ten opzichte van [medeverdachte 1] ten tijde van het plegen van het feit, alsmede op de actuele situatie van verdachte waarmee bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden. Het opleggen van een straf, waarbij verdachte opnieuw van haar vrijheid zal worden beroofd, is volgens de raadsman niet opportuun. De raadsman heeft gesteld dat in ieder geval geen hogere straf dient te worden opgelegd dan het hof bij arrest van 26 oktober 2007 heeft opgelegd, omdat die opgelegde straf voor de bewezenverklaarde feiten als relatief hoog dient te worden beschouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van de strafoplegging als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van het feit, te weten medeplichtigheid aan een gewelddadige roofoverval waarbij het slachtoffer het leven heeft gelaten, brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur. Daarbij is in algemene zin rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door het bewezenverklaarde is aan het slachtoffer [slachtoffer] het leven op brute wijze ontnomen. Hierdoor is het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, van het slachtoffer geschonden. Voorts is groot leed toegebracht aan de nabestaanden en de verdere naaste omgeving van het overleden slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. De moeder van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep op indrukwekkende wijze gesproken over de gevolgen die dit heeft gehad voor haar en de familie.
Het hof rekent het verdachte aan dat zij op geen enkele wijze actie heeft ondernomen om de uitvoering van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen ripdeal te voorkomen, maar daaraan juist heeft bijgedragen door de hierboven bewezenverklaarde feiten.
In het voordeel van verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat slechts medeplichtigheid is bewezen en dat verdachte een beperkte en ondergeschikte, rol in het geheel heeft gehad. Voorts heeft het hof zich gerealiseerd dat, mede gelet op de inhoud van het rapport van de deskundige Hoefnagel en diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, de verdachte onder grote druk heeft gestaan van haar partner [medeverdachte 1]. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2009 niet eerder voor misdrijven is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend. Een lagere straf, als door de raadsman bepleit, acht het hof niet passend omdat dit afbreuk doet aan de ernst van het feit. Het door de raadsman genoemde tijdsverloop van de gerechtelijke procedure, maakt dit niet anders. Het instellen van beroep in cassatie door een van de procespartijen brengt tijdsverloop met zich mee, vooral wanneer de zaak door de Hoge Raad naar het hof wordt teruggewezen. Het hof stelt vast dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zodat met het tijdsverloop in strafmatigende zin geen rekening behoeft te worden gehouden.
Echter, ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 januari 2010 is gebleken van de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte die voor het hof zwaar wegen.
Blijkens verkregen informatie van de Reclassering Nederland bij adviesrapport van d.d. 18 december 2009, is verdachte inmiddels een intensieve traumabehandeling gestart.
De reclassering stelt dat, zolang verdachte haar trauma niet heeft verwerkt en hierdoor niet volledig weerbaar is, recidive denkbaar blijft. Om het recidiverisico te laten afnemen zou de intensieve behandeling voortgezet dienen te worden.
Blijkens een brief d.d. 26 januari 2010 afkomstig van de behandelend GZ-psycholoog/psychotherapeut Hendriks is verdachte als slachtoffer van mishandeling en onderdrukking getraumatiseerd. Via psychotherapie wordt thans gewerkt aan het opbouwen van haar eigenheid en eigenwaarde. Verdachte heeft haar dagelijks leven met drie jonge kinderen gaandeweg beter op de rit en durft weer aan plannen voor de toekomst (opleiding en maatschappelijke reïntegratie) te denken. Onderbreking van deze therapie, door bijvoorbeeld detentie, zou het effect van de huidige investeringen voor een belangrijk deel teniet doen.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het niet geboden om verdachte opnieuw van haar vrijheid te beroven. In het kader van het voorkomen van recidive acht het hof het van groot belang dat verdachte de inmiddels gestarte therapie kan volbrengen. Het hof zal derhalve een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal het onvoorwaardelijke deel gelijk stellen aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens acht het hof het geboden om reclasseringstoezicht op te leggen.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 9.385,37, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 8.185,37.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij strekt in hoger beroep derhalve tot betaling van EUR 9.385,37, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij behoort te worden toegewezen tot een bedrag van EUR 8.185,37, conform de beslissing van de eerste rechter.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 9.185,37. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Verdachte is tevens gehouden de gevorderde wettelijke rente te vergoeden.
Het hof merkt nog het volgende op.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van EUR 1.000,-- (zijnde het bedrag dat door middel van de van het slachtoffer gestolen bankpas door verdachte en zijn mededaders is opgenomen bij de bank) is het hof, anders dan de eerste rechter, van oordeel dat deze kosten in het kader van de strafzaak door de nabestaande van [slachtoffer] kunnen worden gevorderd. Immers, voornoemd bedrag betreft door het slachtoffer geleden rechtstreekse schade als gevolg van feit 2 en de hierdoor ontstane vordering behoort thans, vanwege het overlijden van het slachtoffer, tot diens nalatenschap.
Op grond van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering kunnen de erfgenamen van een persoon die dergelijke rechtstreekse schade heeft geleden, zich voegen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering, te weten de vordering die tot de nagelaten boedel behoort.
Voor wat betreft de opgevoerde kosten ad EUR 200,--, betreffende de uitgestelde betaling aan Primeline, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet kan worden ontvangen daar dit geen schade betreft die is veroorzaakt door (een van) de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de toe te wijzen schadevergoeding zal het hof tevens de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Verdachte en haar mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 48, 49, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Het hof, rechtdoende op het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair (parketnummer 01-885054-06) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair (parketnummer 01-885054-06) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair (parketnummer 01-885054-06) meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair (parketnummer 01-885054-06) bewezenverklaarde oplevert:
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het onder 1 subsidiair (01-885054-06) bewezenverklaarde alsmede voor het bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 01-885054-06 onder 2 subsidiair en bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 01-885061-06 tenlastegelegde, door dit gerechtshof bij arrest van 26 oktober 2007 bewezenverklaard en gekwalificeerd als:
(01-885054-06)
Medeplichtigheid tot: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
(01-885061-06)
onder a:
Medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
onder b:
medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 428 (vierhonderdachtentwintig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland te Eindhoven en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 9.185,37 (negenduizend honderdvijfentachtig euro en zevenendertig cent,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 december 2006.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor een bedrag van EUR 9.185,37 (negenduizend honderdvijfentachtig euro en zevenendertig cent) toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 9.185,37 (negenduizend honderdvijfentachtig euro en zevenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 december 2006, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. M. Malsch,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 10 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Malsch is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.