ECLI:NL:GHSHE:2010:5357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
20-002241-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering hennepteelt na mislukte oogst

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een ontnemingsvordering in het kader van hennepteelt, waarbij de veroordeelde stelt dat de aangetroffen hennepresten wildgroeiers zijn en geen financieel voordeel uit een eerdere oogst heeft genoten. Het hof heeft vastgesteld dat de resten van de hennepplanten groen van kleur waren en niet van een eerdere oogst afkomstig konden zijn. De veroordeelde heeft verklaard dat zijn eerdere oogst is mislukt door een fout in de kweek, wat door het hof niet werd betwijfeld. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en een bedrag van EUR 110.810,40 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten uit de hennepteelt. Het hof heeft daarom de ontnemingsvordering afgewezen en het eerdere vonnis vernietigd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002241-09 OWV
Uitspraak : 10 februari 2010
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2008 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-841246-08 tegen:

[de veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [een datum in het jaar] 1958,
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan worden geschat zal vaststellen op EUR 110.810,40 en de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van EUR 75.000,--.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Beoordeling
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is toegesneden op voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten ter zake van hetgeen hem in de strafzaak onder parketnummer 20-003235-08 is ten laste gelegd. De veroordeelde is in voornoemde strafzaak bij arrest van dit hof d.d. 10 februari 2010 (onder meer) ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 januari 2008 veroordeeld tot straf.
Naar het oordeel van het hof is uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep evenwel niet voldoende aannemelijk geworden, dat de veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Blijkens het dossier is de politie op 31 januari 2008 bij de loods aan [adres 2] te ’s-Hertogenbosch, welke door de veroordeelde werd gehuurd, binnengevallen. Aldaar heeft de politie een inwerkingzijnde hennepplantage aangetroffen. De 2134 aanwezige hennepplanten, welke bijna waren volgroeid, zijn in beslag genomen en vernietigd. Veroordeelde heeft verklaard dat er, naast de vernietigde oogst waaruit de veroordeelde geen voordeel heeft genoten, er eerder stekken zijn gepland in september 2007 maar dat deze planten zijn verbrand doordat de lampen te laag hebben gehangen zodat hij derhalve van deze eerdere kweek geen financieel voordeel heeft genoten. De politie heeft in de loods een aantal vuilniszakken aangetroffen met daarin resten van volgroeide hennepplanten, welke nog groen van kleur waren en waarvan de toppen ontbraken. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit de resten betreffen van een eerdere oogst en nu geen sporen van verbranding zijn aangetroffen door de politie is derhalve sprake geweest van een eerdere oogst, waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten. De veroordeelde heeft verklaard dat deze plantenresten zogenaamde wildgroeiers zijn – hennepplanten die geen toppen genereren – welke door hem zijn verwijderd. Deze planten komen dus volgens de veroordeelde uit de kweek die door de politie in beslag is genomen.
Het hof stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de politie met bijbehorende kleurenfoto’s vast dat de resten van de volgroeide hennepplanten in de vuilniszakken groen van kleur waren en gelet op hun uiterlijke conditie niet van de eerdere oogst kunnen zijn. Het hof heeft derhalve in het dossier onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden om te twijfelen aan de verklaring van de veroordeelde dat de eerdere oogst was mislukt. Gelet hierop heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de veroordeelde uit het bewezen verklaarde feit of uit soortgelijke feiten financieel voordeel heeft genoten. De ontnemingsvordering zal daarom worden afgewezen. Dat er, zoals de advocaat-generaal is betoogd, geen verbrande plantenresten zijn aangetroffen doet aan het vorenstaande niet af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 10 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.