ECLI:NL:GHSHE:2010:2907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
HD 200.005.810
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.L.J. Bod
  • Waaijers
  • Van Rijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg begrip arbeidsongeschiktheid in pensioenreglement met betrekking tot appellant en Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, staat de uitleg van het begrip arbeidsongeschiktheid in het pensioenreglement centraal. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Jonkergouw, heeft een geschil met de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, vertegenwoordigd door mr. H. Lebbing, over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 28 september 2001. De procedure volgt op een tussenarrest van 24 november 2009, waarin het hof de zaak naar de rol verwees en verdere beslissingen aanhield. In de daaropvolgende zittingen hebben partijen hun standpunten over de benoeming van een arbeidsdeskundige uiteengezet.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak de vraag behandeld of appellant vanaf de genoemde datum 25% of meer arbeidsongeschikt is, zoals gedefinieerd in het pensioenreglement. De stichting betoogt dat de beoordeling ex tunc moet plaatsvinden, wat inhoudt dat alleen omstandigheden tot en met 28 september 2001 in aanmerking genomen mogen worden. Het hof oordeelt echter dat ook latere omstandigheden relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op die datum.

Het hof heeft deskundigen benoemd om onderzoek te verrichten naar de gezondheidstoestand van appellant in verband met het Carpaal tunnelsyndroom. De deskundigen dienen de medische gegevens van appellant te verzamelen en te rapporteren over zijn arbeidsongeschiktheid. De kosten van het deskundigenonderzoek worden door beide partijen gezamenlijk voorgeschoten, en het hof heeft richtlijnen gegeven voor de uitvoering van het onderzoek en de rapportage. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie na deskundigenonderzoek, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.005.810
arrest van de achtste kamer van 27 juli 2010
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.M. Jonkergouw,
tegen:
STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DIERENARTSEN,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Lebbing,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 november 2009 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 166911/HA ZA 06-1806 gewezen vonnis van 23 januari 2008.

6.Het tussenarrest van 24 november 2009

Bij genoemd arrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol en is iedere verdere beslissing aangehouden.

7.Het verdere verloop van de procedure

7.1.
Partijen hebben ieder een akte na tussenarrest genomen en vervolgens de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7.2.
Ter rolle van 4 mei en 1 juni 2010 hebben partijen een akte genomen waarin zij zich hebben uitgelaten over de te benoemen arbeidsdeskundige.
8. De verdere beoordeling
8.1.
Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de aan de deskundigen te stellen vragen. Naar aanleiding van de door het hof voorgestelde vragen aan de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts 1] heeft de stichting in haar akte gesteld dat [appellant] slechts één keer een verzoek om premievrijstelling bij haar heeft ingediend in verband met zijn arbeidsongeschiktheid en dat daarom slechts van belang is om de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] per
28 september 2001 vast te stellen.
8.2.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
In dit geding staat centraal de vraag of [appellant] vanaf 28 september 2001 25% of meer arbeidsongeschikt is in de zin als bedoeld in het pensioenreglement (vergelijk de stelling van de stichting onder punt 1 van het aanvullende aantekeningen ten behoeve van het pleidooi op 28 september 2009).
8.2.1.
De stichting stelt dat dit ex tunc getoetst dient te worden. Niet duidelijk is of de stichting daarmee bedoelt dat bij die toetsing niet in aanmerking mogen worden genomen omstandigheden die zich na 28 september 2001 hebben voorgedaan, ook niet indien die omstandigheden meebrengen dat achteraf gezien (met de wetenschap van nu) moet worden geconcludeerd dat [appellant] op 28 september 2001 25% of meer arbeidsongeschikt was.
Indien de stichting dat bedoelt, acht het hof dat standpunt onjuist. Omstandigheden die na
28 september 2001 zijn gebleken kunnen meebrengen dat de beslissing van de stichting dat [appellant] op 28 september 2001 minder dan 25% arbeidsongeschikt was, onjuist was.
8.2.2.
Indien de stichting met haar stellingname bedoelt dat het in dit geding niet van belang is vast te stellen of [appellant] op enig moment na 28 september 2001 25% of meer arbeidsongeschikt is geworden, terwijl [appellant] dat voor dat moment niet was, is haar standpunt juist. Het hof zal de vraagstelling op dit punt preciseren en verduidelijken. De door de stichting subsidiair voorgestelde toevoeging
“in verband met het Carpaal tunnelsyndroom”zal het hof eveneens in de vraagstelling opnemen nu dat aansluit bij het vorenstaande.
8.2.3.
Niet van belang is in dit geding vast te stellen dat [appellant] na 28 september 2001 geen nieuw verzoek om premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij de stichting heeft ingediend, aangezien zulks voor de beoordeling van de vordering van [appellant] niet van belang is.
8.3.
De door [appellant] voorgestelde toevoeging aan de eerste vraag aan [verzekeringsarts 1] zal het hof overnemen, met dien verstande dat het eigen onderzoek dat de deskundige [verzekeringsarts 1] moet verrichten betrekking moet hebben op de gezondheidstoestand van [appellant] in verband met het Carpaal tunnelsydroom.
8.3.1.
De door [appellant] voorgestelde toevoeging aan de laatste vraag aan [verzekeringsarts 1] neemt het hof niet over aangezien het in dit geding gaat om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] vanaf 28 september 2001, niet om de vraag of [appellant] op enig moment na 28 september 2001 25 % of meer arbeidsongeschikt is geworden terwijl hij dat vóór dat moment niet was.
8.4.
De stichting is van mening dat op grond van artikel 195 Rv de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste dienen te komen van [appellant] nu [appellant] de eisende partij is.
8.4.1.
Het hof is van oordeel dat in verband met de omstandigheden van het geding beide partijen tezamen die kosten moeten voorschieten. Het is niet alleen in het belang van [appellant], maar ook in het belang van de stichting, die tot taak heeft het pensioenreglement uit te voeren, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant], nu het geschil daarover tot een rechtsgeding heeft geleid, in rechte kan worden vastgesteld zonder dat [appellant] aanstonds met de volledige kosten van het onderzoek wordt belast. Bovendien gaat het om de vaststelling wie van partijen het voorschotbedrag moet deponeren, niet om de vaststelling wie van partijen de kosten van het deskundigenonderzoek uiteindelijk moet dragen.
8.5.
De stichting verzoekt voorts de deskundigen eerst opgave te laten doen van hun kosten en de stichting daarna in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
8.5.1.
In het dictum is erin voorzien dat de stichting bezwaar kan maken tegen het bedrag van het voorschot dat de deskundigen hebben opgegeven en dat in het dictum is vermeld.
8.6.
Ìn het tussenarrest van 24 november 2009 (rov.4.16.1.) was aangekondigd dat het hof AD-net tot arbeidsdeskundige zou benoemen. AD-net bleek echter niet in staat het onderzoek te verrichten. De zaak is vervolgens door het hof – tussenstijds – naar de rol verwezen voor uitlating door partijen omtrent een andere arbeidsdeskundige. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij kunnen instemmen met de benoeming van de hierna in het dictum genoemde arbeidsdeskundige.
8.6.1
Het hof zal thans overgaan tot het bevelen van een deskundigenonderzoek en het benoemen van deskundigen.
9. De uitspraak

9. De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek, verder te noemen deskundigenonderzoek A en deskundigenonderzoek B, zal worden verricht naar de naar de hierna geformuleerde vragen:
Deskundigenonderzoek A.
benoemt tot deskundige:
Dhr. [verzekeringsarts 1] (verzekeringsgeneeskundige)
[Adres]
[Postcode] [vestigingsplaats 2]
tel: [telefoonnummer 1];
ter beantwoording van de volgende vragen:
. Bent u van mening dat de argumentatie en conclusie die zijn weergegeven in uw rapport van 20 november 2001, vermeld in rov. 4.1. sub g van het tussenarrest van 24 november 2009, gehandhaafd kunnen blijven in het licht van de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van [appellant] sinds 19 november 2001 en de medische behandelingen in verband met het Carpaal tunnelsyndroom die hij sinds uw onderzoek op 19 november 2001 heeft ondergaan ? Wilt u (mede) op basis van eigen onderzoek de gezondheidstoestand van [appellant] in verband met het Carpaal tunnelsyndroom in kaart brengen vanaf 20 november 2001 tot de datum van het onderzoek ?
. Geven de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van [appellant] sinds 19 november 2001 en de door hem ondergane medische behandelingen in verband met het Carpaal tunnelsyndroom U aanleiding tot aanvulling van uw rapport en zo ja, welke ?
. Kunt u, met het oog op een thans uit te voeren arbeidsdeskundig onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van [appellant] per 28 september 2001 tot de datum van dat onderzoek, een belemmeringenprofiel van [appellant] per 28 september 2001 opstellen ? Zo ja, dan verzoekt het hof u een dergelijk profiel op te stellen.
bepaalt dat [verzekeringsarts 1] in het kader van dit onderzoek naar het actualiseren en aanvullen van zijn rapport van 20 november 2001 bij de medisch-specialisten bij wie [appellant] sedert 2001 in verband met het Carpaal tunnelsyndroom in behandeling is geweest, de medische gegevens op kan vragen en, zo nodig, met hen overleg kan voeren. [appellant] dient daartoe uitdrukkelijk toestemming te geven.
De deskundige [verzekeringsarts 1] wordt in dit verband gewezen op het in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b, BW neergelegde inzage- en blokkeringsrecht van [appellant]. Dit recht houdt in dat hij [appellant] in de gelegenheid moet stellen mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen, en zo ja, of hij daarvan als eerste wenst kennis te nemen, teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
De deskundige wordt verzocht in zijn rapport te vermelden of en zo ja, op welke wijze, hij aan deze verplichting heeft voldaan.
Voor de goede orde wijst het hof erop dat het krachtens het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv uit een gebrek aan medewerking van [appellant] de gevolgtrekking kan maken die het geraden acht.
Deskundigenonderzoek B
benoemt tot deskundige:
Dhr. [Deskundige], werkzaam bij Ingre/BTB te [vestigingsplaats 3]
Postbus [nummer]
[postcode] [vestigingsplaats 3]
tel: [telefoonnummer 2];
ter beantwoording van de volgende vragen:
. Is [appellant] met ingang van 28 september 2001 25% of meer arbeidsongeschikt in de zin als bedoeld in artikel 13 lid 4, aanhef en sub b van het pensioenreglement met inachtneming van de criteria zoals die zijn opgenomen in artikel 2, lid 1 van de tussen de stichting en Alhermij gesloten herverzekeringsovereenkomst, zulks uitgaande van de bevindingen vermeld in de door [verzekeringsarts 1] in het onderhavige geding op last van het hof uit te brengen rapportage betreffende [appellant] ?
. Indien [appellant] meer dan 25% arbeidsongeschikt is in bovenbedoelde zin, welke percentages arbeidsongeschiktheid gelden dan en met ingang van welke data ?
Algemeen
verzoekt de deskundigen een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
verzoekt de deskundigen tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt dat de deskundigen eerst met het onderzoek zullen aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen, met dien verstande dat de deskundige [verzekeringsarts 1] als eerste zijn onderzoek dient te verrichten, zijn concept-rapport aan partijen doet toekomen en na eventuele reacties van partijen zijn definitieve rapport doet toekomen aan de arbeidsdeskundige van AD-net, waarna deze zijn onderzoek aanvangt;
bepaalt de termijn waarbinnen de schriftelijk, ondertekende berichten van de deskundigen ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moeten worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige
[verzekeringsarts 1]op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 4.300,=, incl. btw, tenzij partij/partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar/de bezwaren beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige
[Deskundige]op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 4.998,=, incl. btw, tenzij partij/partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar/de bezwaren beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de genoemde voorschotten van respectievelijk € 4.300,= en € 4.998,=, derhalve elk een bedrag van totaal € 4.649,=,
binnen 4 weken na hedenzal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536
’s-Hertogenbosch, onder vermelding van HD 200.005.810;
verzoekt elk van de deskundigen, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan elk van de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundigen ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundigen moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. T.L.J. Bod tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffie dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 11 januari 2011 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Van Rijen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juli 2010.