4.4.10. In 2000 zijn verspreid over het jaar (maart, juni en oktober) door de aandeelhouders drie overbruggingskredieten verstrekt van f 3.7 miljoen, vooruitlopend op een structurele vermogens-versterking (concept jaarverslag over 2000, p. 16-17 en bijlage bij productie 95 van de curator). Uit de verslaglegging van en correspondentie tussen de verschillende organen en functionarissen van [AA.] in deze periode blijkt onder meer het volgende.
a. Aandeelhoudster Brabantse Ontwikkelings Maatschappij NV (verder: BOM) schreef bij brief van 9 maart 2000 aan [X.] (productie 62 van de curator):“Niet alleen de moeite waarmee wij gedurende het participatie-traject van N.V. BOM juiste cijfers overgelegd kregen, maar vooral het ‘plotselinge, onverwachte en veel te late’ karakter van de telkens veel negatievere cijfers dan verwacht, waren voor ons begin 1999 reden om aan te dringen op de aanstelling van een goede controller, helaas –en ondanks het feit dat de huidige situatie ons gelijk aantoont- tot op heden zonder resultaat. Dat het financieel beleid ernstig tekortschiet blijkt (…) uit het feit dat de kostenstructuur niet in lijn gebracht kan worden met de geprognosticeerde omzet. Op 18 februari 2000 is getracht onder meer N.V. BOM te overtuigen van de noodzaak tot het deelnemen aan een herfinanciering, aangezien op 29 februari 2000 de bancaire faciliteit zou vervallen. Echter de daarbij gehanteerde onderbouwing, te weten enkele cijferrijtjes op een half A4, kan niet volstaan om de huidige aandeelhouders te bewegen nog eens snel f 1,5 miljoen te storten.” In deze brief dringt BOM verder aan zo spoedig mogelijk te komen met betrouwbare financiële gegevens.
b. In maart 2000 hebben de aandeelhouders een eerste overbruggingskrediet verstrekt (zie onder meer productie 71 en bijlage bij productie 95 van de curator).
c. Via aandeelhoudster Antea is in april 2000 financieel interim-manager [E.] binnen [AA.] tewerkgesteld (prod. 1 cva, p. 19).
d. Op 28 april 2000 vindt een strategiedag plaats met de RvC, de directie en het MT; [Z.] merkt op dat de ter voorbereiding bedoelde strategypaper in strijd met de afspraak met [X.] niet gereed blijkt te zijn (productie 90 van de curator, p. 9; zie ook onder 4.4.11).
e. Huisaccountant Ernst & Young schreef op 15 mei 2000 (productie 52 van de curator) dat zonder concrete toezeggingen tot additionele financiering de jaarrekening niet op going-concern basis mocht worden opgemaakt.
f. Bij brief van 22 mei 2000 schrijft directeur [K.] van Antea aan BOM onder meer dat [X.] onder meer is gevraagd te komen met een betrouwbare liquiditeitsprognose voor de komende 6 maanden en met gegevens omtrent de omvang van de geplande vermogensversterking en een onderbouwing daarvan. “Overigens maken wij ons zorgen over de continuïteit van de onderneming. (…). Ook in dit kader is het beschikken over bovengenoemde informatie van essentieel belang. Voorts hebben wij de heer [X.] aangegeven op de komende Aandeelhoudersvergadering (25 mei 2000, hof) te willen spreken over de benodigde vermogensversterking en de wijze waarop dit gestalte gaat krijgen. Wij hebben onze voorkeur uitgesproken voor het inschakelen van een fusie- en overnameadviseur hierbij en op korte termijn met meerdere gegadigden voor deze vermogensversterking gesprekken aan te gaan en niet alle kaarten op de Indiase partij te zetten.”
g. In een overleg met de aandeelhouders en de RvC op 25 mei 2005 heeft [X.] laten weten dat er noodzaak bestond voor een korte termijn financiering van minimaal f 0,7 miljoen in cash. [E.] zou hiervoor een onderbouwing van de vermogensbehoefte maken (producties 8 -10 van de curator).
h. [E.] schreef op 9 juni 2000 aan [X.] (productie 54 van de curator) dat een eigen vermogensversterking van 5,5 tot 7,5 miljoen noodzakelijk was. “Naar ik begrijp zijn de lopende gesprekken met een partij in India gericht op een vermogens- versterking van 2mio. In het licht van het bovenstaande is dat dus onvoldoende. Een geïsoleerde vermogensversterking van 2mio kan het aantrekken van verder eigen vermogen op korte termijn bemoeilijken en ik adviseer om per direct de beoogde tussenpartij te selecteren. Desgewenst kan ik daar nog een rol in spelen. Ik acht het gewenst dat dit memorandum met bijlage zo snel mogelijk in het gremium van RvC/aan-deelhouders wordt verspreid.”
i. Directeur [K.] van Antea doet in zijn brief van 16 juni 2000 aan [X.] (productie 69 van de curator) een voorstel voor een door de aandeelhouders te verstrekken overbruggingskrediet bovenop het reeds door hen eind maart 2000 verstrekte over- bruggingskrediet. Als voorwaarde werd onder meer gesteld dat [X.] vóór 1 juli 2000 een stappenplan zou maken ten aanzien van de benodigde vermogensversterking van minimaal f 5,5 miljoen, een bedrag gebaseerd op informatie van [E.] (productie 54 van de curator). “De realisatie van deze vermogensversterking op korte termijn heeft ons inziens de hoogste prioriteit en hiervoor had naar onze mening reeds eerder een plan van aanpak dienen te worden gemaakt. Reeds bij de verstrekking van het overbruggingskrediet van eind maart jl. was immers duidelijk dat behoefte bestond aan additioneel vermogen. Voorts zal voor 1 juli a.s. een afspraak worden gearrangeerd met een beperkt aantal geselecteerde fusie- en overname-adviseurs, teneinde hieruit een definitieve keuze te maken van de adviseur die bij de vermogensversterking zal worden betrokken. Dit conform de gemaakte afspraken tijdens de Aandeelhoudersvergadering van 25 mei jl. (…) Gaarne vernemen wij van u de datum waarop deze afspraak plaatsvindt. De vorm waarin deze vermogensversterking zal plaatsvinden dient in nader overleg nog te worden vastgesteld. (…) Wij zijn het overigens eens met de opvatting van de heer [E.] verwoord in zijn notitie d.d. 9 juni 2000 waarin hij aangeeft dat een geïsoleerde vermogensversterking van f 2 miljoen, waarover gesprekken gaande zijn met een Indiase partij onvoldoende lijkt. Wij geven er omwille van de slagvaardigheid de voorkeur aan het aantal aandeel- houders te beperken. (…) Het financieel interim-management van de heer [E.] zal tenminste tot eind 2000 worden gecontinueerd voor twee à drie dagen per week. (…) Vanaf 1 juni jl. zult u alle rapportageafspraken en overige bij de participatie gemaakte afspraken op juiste wijze nakomen en zullen wij vanaf heden maandcijfers ontvangen. Ook bij de verstrekking van het overbruggingskrediet eind maart jl. is deze afspraak gemaakt, doch tot dusverre bent u ten aanzien van dit punt in gebreke gebleven.”
j. [Z.] schrijft [X.] in haar brief van 25 juni 2000 dat het voor “haar van essentieel belang is dat ik voor mijn optimale beeld- vorming over alle voor mij noodzakelijke informatie kan beschikken”. In haar “Aandachts- en zorgpunten m.b.t. gang van zaken bij [A. B.V.] –aan de orde te stellen tijdens de RvC d.d. 26 juni 2000” is te lezen dat het uitgaan van nagenoeg alle managementaandacht naar de financiële situatie van [AA.] lijkt te leiden tot een afname van de aandacht voor de nood- zakelijke veranderingen van de interne cultuur, een te trage verbetering van de kwaliteit en uitsplitsing van bedrijfs- rapportages, die van levensbelang zijn voor (bij-)sturing van het bedrijf (conform afspraken RvC 10 april en 25 mei j.l.), terwijl ondanks toezeggingen een definitief strategieplan uitblijft met geconcretiseerde keuzes naar aanleiding van een brainstormsessie van 28 april 2000. Verder merkt [Z.] hierin op dat de tijdstermijn voor het aanstellen van een fusie/ vermogensadviseur weer opgeschoven lijkt te worden, omdat aanvankelijk afgesproken was eind juni tot een definitieve keuze te komen. ‘Mijns inziens schept dit een riskante situatie, omdat niet alleen te veel hoop op de Indiase partij gevestigd wordt (waarbij de daadwerkelijke investeerder zelf nog steeds niet in beeld is geweest!), maar ook omdat bekend is dat de totale vermogensbehoefte niet door deze partij afgedekt kan worden! De onmiddellijke aanstelling van een dergelijke adviseur lijkt mij zeer wenselijk.” [Z.] vraagt zich bovendien af in hoeverre inmiddels daadwerkelijk actie is ondernomen om de gang van zaken in Italië actiever te volgen, zoals toegezegd aan de RvC op 25 mei 2000.
k. BOM geeft bij brief van 26 juni 2000 (productie 74 van de curator) onder meer aan dat zij op verzoek van de andere aandeelhouders en [AA.] zelf heeft ingestemd met een voorlopig uitstel van haar voornemen om haar belang in [AA.] van de hand te doen, waarbij een belangrijke voorwaarde was “dat de onderneming zich zou inspannen medio juni een gesprek in Nederland te regelen tussen N.V. BOM en een Indiase investeerder die geïnteresseerd zou zijn in een investering in [AA.]”. BOM geeft aan zeer teleurgesteld te zijn dat tot op heden geen gesprek met de Indiase investeerder tot stand is gekomen en er ook geen uitzicht bestaat dat dit op korte termijn daadwerkelijk zal gebeuren, “laat staan dat duidelijk is dat deze Indiase investeerder werkelijk geïnteresseerd is”.
l. Op 26 juni 2000 is in de RvC besproken dat, nu er geen bevestiging uit India is ontvangen, niet meer exclusief met de Indiase partij zal worden gesproken en dat door [X.] twee mogelijke adviseurs worden benaderd ([O.] en [P.]). Daarbij is een shortlist van te benaderen Nederlandse partijen opgemaakt (producties 9 en 11 met bijlage van de curator).
m. [E.] schrijft aan [X.] op 2 september 2000 het volgende (productie 56 van de curator): “Mijn mening is ongewijzigd in de afgelopen weken en is kort samengevat dat de onderneming aan het watertrappelen is, niet meer vooruitzwemt en daar zonder vergaande besluiten niet aan toe zal komen. (…) dring ik erop aan mijn visie bij commissarissen bekend te maken. (…) Het oplossen van de korte termijn problemen is onvoldoende aangezien herhaling in de lijn der verwachting ligt. Een oplossing van de liquiditeitsproblemen dient hand in hand te gaan met maatregelen op strategisch en structureel niveau. (…). De korte termijn problematiek kan als volgt worden beschreven: 1 de onderneming is uitgeput: management is lusteloos, personeel (voorzover nog aanwezig) is vermoeid, voorraden uit evenwicht, leveranciers weigerachtig, financiers ver weg 2. de rek is eruit: op basis van informatie van de controller (…) is op korte termijn 1.25mio. nodig om de meest noodzakelijke crediteurenbetalingen (incl. 05mio. voor de fiscus) te doen. Schattenderwijs is in totaal 2mio. nodig om gemaakte afspraken na te komen of 3mio. als eerste stap om een image van betrouwbaar debiteur te herstellen (…) 3. (…) [AA.] heeft een goed product, een sterke merknaam, maar is ongeloofwaardig geworden bij businesspartners. Snel herstel van financiële en logistieke betrouwbaarheid is een eerste vereiste. (…) 5. de strategie is onvoldoende uitgewerkt: voor OEM blijft de strategie steken in een geloof: het is onvoldoende duidelijk wat bereikt moet worden tot de exit, langs welke weg, tegen welke investeringen en kosten; voor AM is het onduidelijk hoe bij een hoge (vaak vaste) kostenstructuur (hoge lonen, dure huisvesting, geen purchasingpower) in een wispelturige, onbeheersbare markt in voldoende continuïteit winst gemaakt moet worden.” In de vergadering van 11 september 2000 heeft de RvC uitgesproken deze nota te onderschrijven (productie 12 van de curator).
(Toelichting hof: AM= After Market: inbouw achteraf van autogassystemen via dealers en inbouwstations; OEM= Original Equipment Manufacturer: inbouw gasinstallaties tijdens het productieproces bij de autofabrikant).
n. De Ondernemingsraad van [AA.] heeft in augustus 2000 aan de medewerkers een schrijven doen uitgaan, met onder meer de volgende inhoud (bijlage 5 bij het Activiteitenoverzicht van [Z.], productie 90 van de curator): “De afgelopen week heeft de O.R. tijdens bijeenkomsten met de commissarissen van [AA.], het M.T. en de afdelingshoofden ernstige kritiek geuit op de directie en op de dagelijkse gang van zaken binnen [AA.]. De kritiek richt zich op het volledig ontbreken van enig beleidsplan. Zowel strategisch als financieel. (…) Door de vele hele en halve wijzigingen in het bedrijf weten veel werk- nemers, ook al door het ontbreken van aangepaste functieomschrijvingen, niet meer waar ze aan toe zijn. Velen hebben hierdoor het vertrouwen verloren en zijn elders hun geluk gaan beproeven. Door hun vertrek is er veel expertise verloren gegaan.” Volgens [Z.] kreeg ze hiervan pas kennis in mei 2001.
o. Blijkens het verslag van de AVA van 12 september 2000 en het Activiteitenoverzicht van [Z.] (producties 31 en 90, p. 15 van de curator) was [X.] op dat moment met assistentie van fusiebemiddelaar [P.] en in overleg met de aandeelhouders en de de RvC bezig met het onderzoeken van de mogelijkheid van een verkoop deelname in/overname van [AA.] met het oog op de benodigde substantiële vermogensversterking die niet vanuit de bestaande groep aandeelhouders kon worden gefourneerd. Hiervan wordt ook daarna onder de naam “World Cup” verslag gedaan.
p. Bij brief van 16 september 2000 aan de president-commissaris van [AA.], ir. [Q.], schrijft [Z.]: “Alle partijen, te weten: directie, aandeelhouders, RvC en OR, zijn het eens over het feit dat [AA.] zich in een diepe crisis bevindt, welke, mits niet spoedig opgelost, gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van het bedrijf. (..) De nota van [E.], opgesteld begin september, wijst uitdrukkelijk op het feit dat een reddingsactie, welke uitsluitend zou bestaan uit een kapitaalsinjectie, niet zal leiden tot een structurele oplossing van problematieken, die ten grondslag liggen aan de huidige slechte gang van zaken. Gewezen wordt bijvoorbeeld op organisatorische aspecten, logistiek en kwaliteit van het management. Ik deel de zorg die de heer [E.] hierover uitspreekt. (…) Wel deelde de heer [G.] (een andere commissaris, hof) de mening dat de heer [X.], afgezien van de huidige crediteurenproblemen, zich vooral op ‘externe’ zaken richt. Het gevolg is onder andere dat interne kwesties, zoals organisatorische problemen, niet even veel aandacht kunnen krijgen. Momenteel is sprake van ‘de derde geldelijke reddingsactie’ in een periode van 6 maanden tijd, gedurende welke bijgestelde prognoses steeds niet gerealiseerd werden en voorraad- en debiteurenposities substantieel opliepen. Daarom is er thans (…) alle reden tot ernstige ongerustheid over de kwetsbaarheid van [AA.]. Dit ook tegen de achtergrond dat in een jaar tijd 35 medewerkers in vaste dienst, circa 25% van het vaste personeelsbestand, het bedrijf hebben verlaten. Hierdoor is uitholling van aanwezige kennis en ervaring ontstaan. De OR heeft j.l. maandag formeel haar zorg aan de RvC medegedeeld. Zij heeft het vertrouwen in het middenmanagement opgezegd en refereert aan [AA.] als ‘een al langere tijd stuurloos schip zonder compas’. Opmerkingen als ‘gebrek aan visie’, ‘ad hoc beslissingen’ en ‘slechte tot geen communicatie naar medewerkers’ illustreerden hun zorg. (…) Daarbij twijfelt de OR of het realiseren van beoogde productienormen de komende periode voldoende zal zijn, dit in tegenstelling tot de mening van de directie, om [AA.] uit deze crisis ‘te trekken’. Ik vind deze twijfel van de OR realistisch. Deze week hebben de aandeelhouders besloten om tot een gezamenlijke verkoop van hun aandelen over te gaan, teneinde het bedrijf een sterker toekomstperspectief te bieden middels overname door een strategische partner. (…) Door de opeenstapeling van gebeurtenissen in de organisatie en de omvang van de crisis is het, om de kans op een succesvolle turn-around te vergroten, volgens mij, van essentieel belang om de directie nu, al dan niet tijdelijk, uit te breiden met een crisismanager. De noodzaak hiertoe wordt indirect onderschreven door de nota [E.], de noodoproep van de OR, alsmede het in zijn totaliteit te lichte, huidige management.”
q. In de AVA van 30 november 2000 delen [X.] en [P.] mee dat van de mogelijke overname-kandidaten twee serieuze partijen zijn overgebleven: Lubrizol en de Chinezen (productie 33 van de curator). Op de AVA van 22 december 2000 wordt de voortgang besproken (productie 34 van de curator).
r. In de AVA 30 november 2000 wordt aangestuurd op een crisismanager naast [X.]. [X.] verzet zich: “het is mijn tent, ik ben de baas”, waarbij hij aangeeft dat een versterking enkel nodig is om hem taken uit handen te nemen en niet om het beter te doen dan hij. Aanstelling van een crisismanager aan wie hij zou moeten rapporteren, vindt hij onacceptabel. Volgens commissaris [G.] moet een crisismanager tegen [X.] zijn opgewassen en [R.] van aandeelhouder Antea ventileerde de mening van Antea dat het teveel een “one man show” was, dat [X.] intern te weinig tegenspel had en dat zij vermoedden te veel verkeerde/late informatie te hebben ontvangen. Namens aandeelhouder BOM en Antea wordt verzocht om een anders samengestelde RvC met een nieuwe neutrale voorzitter, omdat bij hen de indruk bestond dat [Q.] te weinig actief was opgetreden.