ECLI:NL:GHSHE:2009:BK9072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0351
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag inzake het onttrekken van een minderjarige aan het gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2009 uitspraak gedaan over een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had aangifte gedaan van het onttrekken van zijn minderjarige zoon aan het gezag van de andere ouder, beklaagde. De feiten zijn als volgt: op 6 april 2008 heeft klager geprobeerd zijn zoon op te halen bij beklaagde in het kader van een omgangsregeling, maar beklaagde heeft dit geweigerd. Klager stelde dat dit een schending was van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, dat het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar stelt. De officier van justitie te Breda had echter besloten niet tot vervolging over te gaan, omdat de zaak op het moment van het feit nog in behandeling was bij de rechtbank.

Klager heeft hierop een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 8 september 2008 is ingekomen. De advocaat-generaal heeft in een schriftelijk verslag van 4 november 2008 geadviseerd het beklag af te wijzen. Het hof heeft de behandeling van het klaagschrift meerdere keren aangehouden om rapportages van Tender en de Raad voor de Kinderbescherming te ontvangen. Uiteindelijk heeft het hof op basis van deze rapportages en de verklaringen van klager en beklaagde geoordeeld dat de gedragingen van beklaagde niet kunnen worden gekwalificeerd als het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag verder reikt dan alleen het recht op omgang en dat het niet naleven van een omgangsregeling niet automatisch betekent dat er een inbreuk is op het gezag. De beslissing van het hof was om het beklag af te wijzen, omdat beklaagde zich niet schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit. De uitspraak werd gedaan door mr. A.R.O. Mooy als voorzitter, met mrs. J.A. van Zon en M.A.M. Wagemakers als raadsheren, in aanwezigheid van mw. B.A.C. Volkerts als griffier.

Uitspraak

K08/0351
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 september 2009 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[Klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van:
[Beklaagde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
wegens het onttrekken van een minderjarige aan het gezag.
De feitelijke gang van zaken.
Op 6 april 2008 heeft klager aangifte gedaan van het onttrekken aan het gezag van zijn minderjarige zoon [zoon].
Op 16 mei 2008 is namens de teamchef aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat de zaak op het moment van het plegen van het feit nog in behandeling bij de rechtbank (geen strafbaar feit) was.
Hierop heeft klager een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 4 november 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 6 januari 2009 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Bij tussenbeschikking van 3 februari 2009 heeft het hof de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde klager in de gelegenheid te stellen de rapportages van Tender en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan het hof te doen toekomen.
Naar aanleiding van de binnengekomen rapportages heeft de advocaat-generaal een nader schriftelijk verslag geschreven, d.d. 6 juli 2009, en heeft daarin het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 1 september 2009 is het klaagschrift wederom in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Op 8 december 2008 zijn klager en beklaagde gescheiden en is er met betrekking tot hun minderjarige zoon [zoon] (geboren op [geboortedatum]) een (voorlopige) omgangsregeling vastgesteld. Klager heeft elke zondag recht op omgang met [zoon] en mag iedere week twee keer met [zoon] bellen.
Klager stelt dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het ontrekken aan het gezag van hun minderjarige zoon [zoon]. Op zondag 6 april 2008 is klager naar de woning van beklaagde gegaan om [zoon] op te halen, in het kader van de eerder genoemde omgangsregeling. Klager stelt dat beklaagde [zoon] toen niet heeft meegegeven en dat beklaagde zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het gestelde van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Op 6 januari 2009 heeft klager in raadkamer verklaard dat de definitieve omgangsregeling nog niet is vastgesteld en dat deze afhankelijk is van de rapportage van Tender en het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft in afwachting van beide rapportages de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd aangehouden.
Uit het rapport van Tender van 18 december 2008 blijkt dat de uitvoering van een omgangsregeling niet tot stand is gekomen. Beklaagde was niet in staat om [zoon] in beweging te brengen om een contact met klager aan te gaan. Een verder forceren van een omgangscontact tussen klager en [zoon] lijkt niet bevorderlijk te zijn, aldus Tender.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar rapport van 12 juni 2009 de rechtbank geadviseerd om het verzoek tot een omgangsregeling tussen klager en [zoon] te schorsen.
Het hof heeft op basis van de op voorhanden zijnde stukken vastgesteld dat beklaagde en klager gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige zoon [zoon]. Voorts heeft het hof vastgesteld dat bij beschikking van voorlopige voorzieningen van 12 februari 2008 de omgang tussen klager en zijn minderjarige zoon [zoon] is bepaald gedurende iedere zondag van 11.00 tot 18.00 uur en dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] is bepaald bij beklaagde.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken, met name uit bovengenoemde rapporten, blijkt dat beklaagde geen uitvoering heeft gegeven aan de voorlopig vastgestelde omgangsregeling, doch dat zij [zoon] wel heeft bewogen tot omgang met klager, maar dat [zoon] weigert deze omgang met klager te hebben.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van beklaagde (het niet meegeven van [zoon] aan klager in het kader van de omgangsregeling) niet te kwalificeren is als ‘ontrekken van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag’ als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht is. Gezag, als bedoeld in artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek, reikt verder dan het enkele recht op omgang. Het niet naleven van een omgangsregeling door de ene ouder, betekent niet per definitie dat er een inbreuk wordt gemaakt op het recht c.q. de plicht van de andere ouder tot het uitoefenen van het gezag. Immers het ouderlijk gezag gaat verder dan slechts een omgangsregeling en kan ook uitgeoefend worden op die momenten dat er geen sprake is van een daadwerkelijke omgang met het minderjarige kind.
Beklaagde heeft zich derhalve niet schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
Gelet op vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. A.R.O. Mooy, als voorzitter,
mrs. J.A. van Zon en M.A.M. Wagemakers, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. B.A.C. Volkerts, als griffier.
op 29 september 2009.
Mrs. Van Zon en Wagemakers zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.