ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 3 november 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [X.],
2. [Y.],
echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 3 december 2007,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
de stichting STICHTING ZIEKENFONDS VGZ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. E.J.M. Vannisselroy,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 19 september 2007 tussen principaal appellanten – [X.] c.s. - als gedaagden en principaal geïntimeerde - VGZ - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 78463/HA ZA 07-171)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 30 mei 2007.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [X.] c.s. vier producties overgelegd, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vordering van VGZ, met veroordeling van VGZ in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft VGZ drie producties overgelegd en de grieven bestreden. Voorts heeft VGZ incidenteel appel ingesteld, een akte vermeerdering van eis genomen en daarin haar vordering vermeerderd met € 949,96, vier grieven aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vermeerderde vordering.
2.3. [X.] c.s. hebben een akte uitlating wijziging eis genomen en een memorie van antwoord in incidenteel appel, waarbij zij twee producties hebben overgelegd.
2.4. VGZ heeft een akte uitlating producties genomen.
2.5. [X.] c.s. hebben een antwoordakte genomen, waarbij zij één productie hebben overgelegd.
2.6. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van [X.] c.s. ontbreekt hun akte uitlating wijziging eis. In het dossier van VGZ ontbreken de producties die VGZ voorafgaand aan de comparitie aan de rechtbank heeft toegezonden.
3. De gronden van het hoger beroep
Met de grieven in principaal en incidenteel appel is het geschil met betrekking tot de vergoeding van luiers door VGZ aan [X.] c.s. in volle omvang aan het hof voorgelegd.
in principaal en incidenteel appel
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.] c.s. zijn van 8 februari 1993 tot 1 januari 2006 als ziekenfondsverzekerden ingeschreven geweest bij VGZ. Twee kinderen van [X.] c.s., [kind 1.], geboren [geboortedatum] 1994, en [kind 2.], geboren [geboortedatum] 1998, kampten met incontinentieproblemen. VGZ heeft [X.] c.s. machtigingen verstrekt voor het vergoeden van luiers naar aanleiding van aanvragen van de huisarts van [X.] c.s., [Z.], en van de behandelend kinderarts, [A.]. In die machtigingen is niet vermeld hoeveel luiers per kind per dag zouden worden vergoed.
4.1.2. [X.] c.s. hebben vanaf januari 2004 tot en met juli 2005 een grote hoeveelheid luiers gekocht. Circa 5.000 luiers hebben zij aangeschaft bij de apotheek. De apotheek heeft deze luiers rechtstreeks bij VGZ gedeclareerd en deze zijn door VGZ betaald. Daarnaast hebben [X.] c.s. in deze periode luiers aangeschaft bij diverse drogisten. [X.] c.s. hebben de rekeningen voor deze luiers bij VGZ ingediend en VGZ heeft daarmee gemoeide bedragen aan [X.] c.s. uitgekeerd.
4.1.3. Gezien de hoeveelheid door [X.] c.s. gedeclareerde luiers is bij VGZ medio 2005 het vermoeden van fraude ontstaan, waarna zij een intern onderzoek heeft ingesteld. Volgens VGZ is daaruit gebleken dat [X.] c.s. in een periode van circa 17 maanden bij 15 verschillende drogisten in de buurt van hun woonplaats een grote hoeveelheid luiers hebben aangeschaft.
4.2. VGZ stelde in eerste aanleg dat zij in verband daarmee een bedrag van € 10.742,89 (voor circa 39.000 luiers) aan [X.] c.s. had uitgekeerd, in hoger beroep stelt zij dat door haar € 11.692,85 aan [X.] c.s. is betaald.
4.2.1. VGZ stelt dat de luiers die [X.] c.s. bij drogisten hebben aangeschaft niet zijn gebruikt voor de doeleinden waarvoor de machtiging was verstrekt. Alleen de 5.000 luiers die bij de apotheek zijn gekocht waren volgens VGZ nodig voor de kinderen. Daarom vorderde VGZ bij dagvaarding van 21 februari 2007 van [X.] c.s. terugbetaling van € 10.742,59, primair op grond van onverschuldigde betaling, subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op grond van onrechtmatige daad. Verder vorderde VGZ een bedrag van € 2.163,75 vanwege recherche- en onderzoekskosten en
€ 1.075,80 wegens buitengerechtelijke incassokosten. Ook vorderde VGZ een bedrag van € 3.682,- in verband met een ziekenhuisopname van een van de kinderen van [X.] c.s., welke vordering door [X.] c.s. is erkend. Dit laatste onderdeel van het geschil speelt in hoger beroep geen rol.
4.2.2. [X.] c.s. voerden verweer tegen de vordering. Nadat de rechtbank een comparitie van partijen had gehouden, heeft zij overwogen dat de primaire en subsidiaire grondslag van de vordering niet kunnen slagen. Wel was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onrechtmatige daad, omdat de rechtbank ervan uitging dat [X.] c.s. meer luiers hebben gedeclareerd dan de kinderen nodig hadden. Omdat de schade niet nauwkeurig is vast te stellen, heeft de rechtbank deze begroot. De rechtbank ging ervan uit dat [X.] c.s. 44.000 luiers hadden gekocht en dat de kinderen in die periode 8.160 luiers nodig hadden. De rechtbank concludeerde dat [X.] c.s. 35.840 luiers teveel hadden gedeclareerd. Rekenend met een prijs van € 0,25 per luier resulteerde de begroting van de rechtbank in een bedrag van € 8.960,--, welk bedrag de rechtbank toewees, vermeerderd met wettelijke rente. Het gevorderde bedrag voor recherche- en onderzoekskosten wees de rechtbank af, omdat een deugdelijke onderbouwing naar haar oordeel ontbrak. Ook de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten wees de rechtbank af, omdat niet is gebleken dat het ging om verrichtingen die meer omvatten dat een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [X.] c.s. werden veroordeeld in de proceskosten.
4.3. Niet in geschil is dat [kind 1.], destijds ongeveer 10-11 jaar oud, en [kind 2.], destijds ongeveer 6-7 jaar oud, incontinentieproblemen hadden en dat VGZ bereid was de door hen gebruikte luiers te vergoeden. Ook staat vast dat [X.] c.s. gemachtigd waren niet alleen luiers te kopen bij de apotheek, welke luiers door VGZ rechtstreeks aan de apotheek werden betaald, maar dat zij ook luiers bij een drogist mochten kopen, welke zij bij VGZ mochten declareren. De overeenkomst tussen partijen stelde geen expliciete beperking aan het aantal luiers dat mocht worden gekocht/gedeclareerd door [X.] c.s. VGZ heeft ook overigens aan dat aantal geen expliciete beperkingen gesteld. Een tussen partijen gesloten overeenkomst, in dit geval de tussen [X.] c.s. en VGZ gesloten verzekeringsovereenkomst, heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien (art. 6:248 lid 1 BW). Tegen die achtergrond moet worden geoordeeld dat de machtigingen geacht moeten worden te zijn verstrekt voor het aantal luiers dat daadwerkelijk nodig was voor de twee kinderen van [X.] c.s. Het hof sluit zich dus aan bij de desbetreffende overweging van de rechtbank, waartegen overigens ook geen grief is gericht. De omstandigheid dat VGZ tot juli 2005 alle door [X.] c.s. gedeclareerde luiers heeft vergoed maakt dat niet anders. Binnen dat kader dient te worden beoordeeld of [X.] c.s. te veel luiers bij VGZ hebben gedeclareerd. Indien komt vast te staan dat [X.] c.s. meer luiers hebben gedeclareerd dan zij voor [kind 1.] en [kind 2.]hebben gebruikt – dus meer luiers dan waar zij op grond van de overeenkomst recht op hadden – heeft VGZ het daarmee corresponderende bedrag zonder rechtsgrond betaald. [X.] c.s. dienen het bedrag dat zij te teveel hebben ontvangen als onverschuldigd betaald aan VGZ terug te betalen. Het feit dat de hoogte van het onverschuldigd betaalde bedrag niet direct kan worden vastgesteld maakt dat niet anders. Grief 2 van [X.] c.s. faalt en grief II van VGZ slaagt.
4.4. De rechtbank heeft aangenomen dat [X.] c.s. 8.160 stuks luiers hebben gebruikt en dat zij 42.040 luiers bij drogisterijen hebben gekocht en bij VGZ gedeclareerd. De eerste grief van [X.] c.s. is gericht tegen die schattingen van de rechtbank. Ook de eerste grief van VGZ is gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde aantallen gedeclareerde en benodigde luiers en het door de rechtbank aan de hand daarvan begrote terug te betalen bedrag.
4.5. Door [X.] c.s. is niet betwist dat zij circa 5.000 luiers van de apotheek hebben betrokken. VGZ stelt dat het bij de apotheek aangeschafte aantal luiers voldoende was voor [kind 1.] en [kind 2.]. VGZ heeft in hoger beroep gesteld dat de aankopen van luiers plaatsvonden in de periode van 1 maart 2004 tot en met 11 juli 2005, derhalve een periode van 16,5 maand. [X.] c.s. hebben dit uitgangspunt niet bestreden, zodat ook het hof ervan uitgaat. Een hoeveelheid van 5000 luiers over die periode komt neer op 303 luiers per maand, ruim 150 luiers per kind, circa 5 luiers per kind per dag.
4.6. De benodigde hoeveelheid luiers
4.6.1. [X.] c.s. hebben gesteld dat geen sprake was van een standaard situatie met een standaard gebruik van luiers. Er waren volgens hen veel luiers nodig, meer dan gemiddeld. De kinderen waren zelf in staat hun luier te verschonen, zij deden dat vaker dan normaal omdat zij het gênant of vies vonden met een natte luier te lopen. Volgens hen blijkt het door hen gestelde grote gebruik uit de bij memorie van grieven overgelegde brieven van de directeuren van de scholen van [kind 1.] en [kind 2.], van de kinderarts [A.], de orthopedagoge drs. [B.] en de fysiotherapeut [C.]. In geen van die brieven staat echter hoeveel luiers de kinderen per dag gemiddeld gebruikten en evenmin blijkt uit die brieven dat sprake was van een bovengemiddeld gebruik. Uit de brief van de kinderarts blijkt dat [kind 1.] niet bij hem in behandeling is geweest en uit de brief van de orthopedagoog van 22 maart 2005 blijkt dat [kind 2.]op school naar het toilet ging.
4.6.2. VGZ heeft betwist dat sprake was van een buitengewoon gebruik van luiers door [kind 1.] en [kind 2.]. Zij heeft bij memorie van antwoord een aanvraag overgelegd voor incontinentiemateriaal voor [kind 2.]gedateerd 6 oktober 2005 (dus na de hier aan de orde zijnde periode), waarbij de kinderarts vermeldt dat het verwachte gebruik 3-4 per dag is. De medisch adviseur van VGZ vermeldt in zijn brief van 4 juli 2007 dat aannemelijk is dat iemand ’s nachts 1 luier gebruikt en overdag 3 of 4. Volgens VGZ is een gebruik van 6 luiers per dag al veel en moet dus een gemiddeld gebruik van 5 luiers per kind voldoende zijn. Daarbij wijst VGZ erop dat er weinig is komen vast te staan van de incontinentieproblemen van [kind 1.], omdat de overgelegde correspondentie met name betrekking heeft op [kind 2.].
4.6.3. VGZ heeft bij de comparitie van partijen gesteld dat iemand met incontinentieproblemen gemiddeld 5 luiers per dag gebruikt, maar dat iedere persoon uniek is en dat zij bij een gebruik van 7 à 8 luiers per dag geen aanleiding had gezien een onderzoek in te stellen. Dat bracht de rechtbank ertoe uit te gaan van 8 luiers per dag per kind.
4.6.4. Nu VGZ zich beroept op onverschuldigde betaling ligt het op haar weg te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij zonder rechtsgrond heeft betaald. Uit het voorgaande blijkt dat VGZ genoegzaam heeft aangetoond dat het gebruik van [X.] c.s. buitensporig was. Daartegenover hebben [X.] c.s. hun betwisting onvoldoende onderbouwd.
4.6.5. Evenals de rechtbank moet het hof constateren dat op grond van de voorhanden gegevens niet exact is vast te stellen hoeveel luiers [kind 1.] en [kind 2.]per dag nodig hadden. Er moet dus een schatting gemaakt worden. In een gespreksnotitie van een huisbezoek van een medewerker van VGZ aan [X.] c.s. d.d. 19 juli 2005 wordt gesproken van 5 tot 8 verschoningen per dag. In deze omstandigheden acht het hof het redelijk het gebruik ruim te schatten binnen de door VGZ aangegeven marge. De door de rechtbank gemaakte keuze voldoet daaraan. Het hof zal de rechtbank daarin volgen en ook uitgaan van 8 luiers per kind per dag.
4.6.6. Het aantal benodigde luiers moet dus worden gesteld op 16,5 x 30 x 8 x 2 = 7.920. Dat betekent dat de stelling van VGZ dat de door de apotheek geleverde luiers toereikend waren en dat [X.] c.s. het volledige gedeclareerde bedrag moeten terugbetalen niet opgaat. Het hof moet dus thans vaststellen welk bedrag teveel is gedeclareerd en moet worden terugbetaald.
4.7. Het aantal gedeclareerde luiers
4.7.1. [X.] c.s. hebben gesteld dat VGZ onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft met betrekking tot de door hen gedeclareerde hoeveelheid luiers. Het hof overweegt daarover het volgende. VGZ heeft voorafgaand aan de comparitie van partijen een kostenoverzicht en een groot aantal declaratieformulieren en bijbehorende kassabonnen in het geding gebracht. Deze producties maken blijkens rov. 1.1. van het vonnis van 19 september 2007 deel uit van de gedingstukken.
4.7.2. Het kostenoverzicht bestaat uit 29 posten. Bij de posten 3 en 16 staat geen hoeveelheid luiers vermeld, bij de overige posten wel. De posten 25 tot en met 28 zijn door VGZ niet vergoed, de overige 25 wel. Blijkens het overzicht heeft VGZ
€ 11.692,85 aan [X.] c.s. uitgekeerd. Behalve post 29 zijn alle posten onderbouwd met declaratieformulieren en bonnen. Het hof gaat ervan uit dat het ontbreken van die stukken bij post 29 op een vergissing berust. [X.] c.s. hebben tegen deze overgelegde stukken geen enkel verweer gevoerd. Daarmee is in deze procedure komen vast te staan dat VGZ het hiervoor genoemde bedrag aan hen heeft uitgekeerd. Het daartegen gerichte verweer van [X.] c.s. faalt.
4.7.3. Uit het kostenoverzicht blijkt dat 1.051 pakken luiers zijn gedeclareerd, de posten 3 en 16 niet meegerekend. Terecht stelt VGZ dat er, uitgaand van een gemiddelde prijs van € 10,-- per pak, van kan worden uitgegaan dat die posten betrekking hebben op 6 respectievelijk 30 pakken, zodat het totaal aantal pakken op 1.087 komt. Dat aantal is dus groter dan door de rechtbank is aangenomen.
4.8. Welk bedrag moeten [X.] c.s. aan VGZ terugbetalen
4.8.1. De rechtbank is ervan uitgegaan dat een pak gemiddeld 40 luiers bevat. VGZ onderschrijft dat uitgangspunt, maar [X.] c.s. betwisten dat. Volgens hen klopt dat aantal voor baby’s, maar niet voor grotere kinderen. Zij hebben een overzicht van verschillende typen en merken luiers overgelegd, waaruit volgens hen blijkt dat gemiddeld 30 luiers in een pak zitten.
4.8.2. Het hof is van oordeel dat uit de door [X.] c.s. overgelegde lijsten, die overigens kennelijk dateren uit 2008 en waarvan dus moet worden betwijfeld of ze representatief zijn voor de periode 2004-2005, niet blijkt dat gemiddeld slechts 30 luiers in een pak zitten. Veel pakken met luiers voor kinderen tot 20 kg bevatten meer dan 40 luiers, waaronder de pakken van Kruidvat, Trekpleister, DA en Etos, bij wie [X.] c.s. een groot aantal van hun aankopen hebben gedaan. Het hof zal in navolging van de rechtbank uitgaan van 40 luiers per pak. Dat betekent dat ook het hof voor de hier bedoelde periode zal uitgaan van een gemiddelde kostprijs per luier van € 0,25.
4.8.3. Anders dan de rechtbank zal het hof niet schatten hoeveel luiers [X.] c.s. daadwerkelijk bij de drogist hebben gekocht. Zoals hiervoor is overwogen gaat het hof ervan uit dat [X.] c.s. 7.920 luiers nodig hadden. Zij mochten dan naast de 5.000 luiers van de apotheek 2.920 luiers bij de drogist kopen en declareren. Daarmee correspondeert een bedrag van € 730,--. Dat betekent dat [X.] c.s. € 11.692,85 - € 730,-- = € 10.962,-- teveel hebben gedeclareerd. Dat bedrag is dus toewijsbaar.
4.9. Het vorenstaande betekent dat de grieven van [X.] c.s. falen en dat grief I van VGZ deels slaagt.
4.10. Grief III van VGZ is gericht tegen de afwijzing van de door haar opgevoerde schadepost terzake van recherche- en onderzoekskosten. Zij stelt dat sinds 2008 standaard in haar polisvoorwaarden staat dat de verzekerde in geval van fraude 15% van het fraudebedrag moet voldoen terzake recherche en onderzoekskosten. In dit geval vordert zij deze kosten op grond van art. 6:96 lid 2 sub b BW, nu zij zich op die (nieuwe) voorwaarden niet kan beroepen. Zij acht [X.] c.s. aansprakelijk voor deze kosten op grond van art. 6:162 BW. Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat [X.] c.s. buitensporig veel luiers hebben gedeclareerd, zeer veel meer dan waar zij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht op hadden. Aldus hebben [X.] c.s. niet gehandeld als van een goed verzekerde verwacht mag worden. [X.] c.s. zijn dus jegens VGZ op grond van art. 6:74 BW aansprakelijk, zodat art. 6:96 BW van toepassing is.
4.10.1. VGZ stelt dat het door haar gevorderde bedrag neerkomt op 37,5 uur werk à € 60,-- per uur. Zij acht dat bedrag redelijk en toewijsbaar en biedt te bewijzen aan dat haar medewerkers tenminste dit aantal uren aan het dossier van [X.] c.s. hebben gewerkt en dat het uurloon van de medewerkers van de afdeling Fraudebestrijding en Misbruikvoorkoming omstreeks € 60,-- bedraagt. [X.] c.s. betwisten dat: de overgelegde bonnetjes maakten gewoon deel uit van de administratie van VGZ en door VGZ is niet meer gedaan dan het verzenden van twee brieven aan [X.] c.s. VGZ heeft daartegen ingebracht dat veel meer werkzaamheden zijn verricht.
4.10.2. VGZ heeft dit deel van haar vordering ook in hoger beroep niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof acht aannemelijk dat medewerkers van VGZ extra werkzaamheden hebben moeten verrichten als gevolg van het declareren door [X.] c.s.. Het daarmee gemoeide aantal uren en het uurloon staan echter niet vast. Het hof zal VGZ, overeenkomstig haar uitdrukkelijke aanbod, toelaten tot bewijslevering. Indien VGZ dat bewijs niet levert zal het hof het met deze post gemoeide bedrag schatten op € 500,--.
4.11. De vierde grief van VGZ betreft de afwijzing van de post voor buitengerechtelijke incassokosten. VGZ vordert
€ 1.075,80, welk bedrag wordt gevormd door twee punten van het toepasselijke liquidatietarief à € 452,-- vermeerderd met btw. VGZ stelt dat zij een incasso-gemachtigde heeft ingeschakeld, die vele brieven heeft gestuurd en drie huisbezoeken heeft afgelegd om buiten rechte betaling van [X.] c.s. te verkrijgen. Volgens [X.] c.s. heeft de medewerker van het incassobureau één gesprek met hen gevoerd en enkele sommatiebriefjes gestuurd.
4.11.1. Bij dagvaarding heeft VGZ drie bezoekrapporten van een medewerker van het incasso-bureau overgelegd. Twee daarvan bevatte een verslag, in het derde staat vermeld dat [X.] c.s. niet thuis waren. Het hof is van oordeel dat VGZ kosten heeft gemaakt voor andere verrichtingen dan die waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. De buitengerechtelijke incassokosten, die wat betreft de hoogte in overeenstemming zijn met de aanbeveling van rapport Voorwerk II, zijn daarom toewijsbaar. Grief IV van VGZ slaagt.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Toegewezen zal worden een bedrag van € 10.962,-- in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [X.] c.s. in verzuim zijn tot de dag van algehele voldoening en een bedrag van € 1.075,80 voor buitengerechtelijke incassokosten. Aan VGZ wordt een bewijsopdracht gegeven ter zake van haar vordering voor recherche- en onderzoekskosten; indien zij niet in het bewijs slaagt wordt hiervoor € 500,-- toegewezen.
[X.] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Over de kosten van het incidenteel appel zal worden beslist na de bewijslevering. Indien VGZ van bewijslevering afziet zal [X.] c.s. worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.
Thans wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
laat VGZ toe te bewijzen dat medewerkers van de afdeling Fraudebestrijding en Misbruik-voorkoming van VGZ tenminste 37,5 uur werkzaamheden hebben verricht voor het onderzoek van het declaratiegedrag van [X.] c.s. tegen een uurloon van
€ 60,-- per uur;
bepaalt, voor het geval VGZ bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.M. Huijbers-Koopman als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 17 november 2009 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van VGZ bij zijn opgave op genoemde rol een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rol dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van VGZ tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
op het principaal en incidenteel appel:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Huijbers-Koopman en Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 november 2009.