ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000596-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling voor gekwalificeerde doodslag met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte is vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachte rade handelde. Echter, hij is wel veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag, omdat hij op 5 mei 2004 te Sint Agatha, tijdens een poging tot diefstal, het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat er sprake was van noodweerexces, aangezien het slachtoffer handelde in zijn recht om zijn eigendommen te beschermen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De vordering van de derde benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich niet opnieuw in het hoger beroep had gevoegd. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden, alsook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000596-09
Uitspraak : 8 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 februari 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-849635-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
thans verblijvende in PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 GEV te Vught,
waarbij verdachte is vrijgesproken van moord en ter zake van – kort gezegd – gekwalificeerde doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest en
met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van EUR 9.468,78, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, subsidiair 82 dagen hechtenis, alsmede
met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van EUR 2.500,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, subsidiair 42 dagen hechtenis, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige.
De benadeelde partij [benadeelde 3] is in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is bij vonnis, waarvan beroep, geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een gedeelte van
EUR 2.500,-- toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw
gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger
beroep en strekt derhalve tot betaling van EUR 2.500,--.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal
mr. W.P.A. Korver en van hetgeen door en namens de verdachte door mr. H.M.S. Cremers, advocate te Berlicum naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen subsidiair ten laste is gelegd en verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Door of namens verdachte is
- primair vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, met referte ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde feit en
- subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit met betrekking tot het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, nu sprake is van noodweerexces.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 mei 2004 te Sint Agatha, gemeente Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2004 te Sint Agatha, gemeente Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (een) (gekwalificeerde) diefstal(len),
en/althans (een) poging(en) daartoe, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2004 te Sint Agatha, gemeente Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één) of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2004 te Sint Agatha, gemeente Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tent en/of een hoeveelheid kleding en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of[persoon 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, heeft/hebben gehandeld als volgt:
verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben
- zich naar de camping van die [slachtoffer] begeven en/of
- zich (vervolgens) toegang verschaft tot één of meer tenten en/of caravans en/of
- (vervolgens) één of meer tenten en/of caravans doorzocht en/of
- (vervolgens) één of meer kledingstukken in een tas hebben gedaan en/of
- (vervolgens) één of meer touwen en/of lijnen van een tent doorgesneden en/of getracht door te snijden en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, ter hand genomen en/of in de richting van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (dreigend) toegevoegd de woorden: "ik steek je eraan, ik steek je eraan", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) dat/een mes, althans dat/een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, in de hals en/of borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gebracht,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen diefstal niet is voltooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen. Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, moord, heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan immers niet worden uitgesloten dat verdachte, zoals hij heeft verklaard ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, het mes ter hand heeft genomen met de bedoeling om, indien hij ontdekt zou worden, de ander af te schrikken om vervolgens weg te kunnen komen en niet met de vooropgezette bedoeling om bij ontdekking die persoon te steken.
Voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen op welk moment verdachte het mes daadwerkelijk ter hand heeft genomen.
Het hof is daarom van oordeel, dat niet kan worden vastgesteld dat er voor verdachte voorafgaand aan het steken met het mes voldoende tijd en gelegenheid is geweest om zich te beraden op zijn handelen. Van een moment van kalm beraad en rustig overleg kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken en overigens zijn daar ook geen aanwijzingen voor gevonden.
Het bewijs met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
Vaststaande feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten vast.
A.
Op 5 mei 2004 omstreeks 21.00 uur was verdachte samen met [getuige 1] op de camping [naam camping] te Sint Agatha, gemeente Cuijk, om daar goederen weg te nemen. Uit één van de caravans hebben zij kleding weggenomen en tevens hebben zij geprobeerd om een partytent weg te nemen. Toen ze stemmen hoorden zijn ze gevlucht en hebben zij zich verstopt. De eigenaar van de camping en latere slachtoffer [slachtoffer], die inmiddels telefonisch was gewaarschuwd dat er werd ingebroken op de camping, is op zoek gegaan naar de daders en heeft vervolgens de verdachte aangetroffen in een voortent van een caravan. Omdat hij wilde wegkomen heeft verdachte met een mes in zijn linkerhand een dreigende houding aangenomen richting voornoemde [slachtoffer].
[slachtoffer] is vervolgens door het mes geraakt in zijn borst en als gevolg hiervan is deze [slachtoffer] overleden. Bij de sectie is bij het slachtoffer gebleken van een scherprandig letsel in de borst met daaronder een steekkanaal van 15 centimeter. In het steekkanaal was er perforatie van het borstbeen, het hartzakje, de longslagader en de linkerboezem. Het slachtoffer heeft veel bloed verloren. Het overlijden is het gevolg geweest van het massale bloedverlies en de opgelopen weefselschade. Verdachte is eerst op 6 november 2007 in verband met dit feit aangehouden.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B.1.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet met het mes heeft gestoken, maar dat er sprake is geweest van een noodlottig ongeval. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte tot negenmaal toe heeft verklaard niet te hebben gestoken, doch dat de heer [slachtoffer] in zijn mes is gelopen en dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ook niet het actief steken van verdachte blijkt.
Omdat er geen sprake is geweest van opzet aan de zijde van verdachte kan het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit niet worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.
B.2.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen en overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
B.3.
Volgens zijn op 28 november 2007 bij de politie afgelegde verklaring wilde verdachte snel weg komen en heeft hij het slachtoffer toen in zijn schouder gestoken.. Verdachte voegde daar nog aan toe dat dat hem een naar rotgevoel gaf, het gevoel dat hij die man stak.
Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan de verklaring van [getuige 2] die hij op
5 mei 2004 enkele uren na het voorval tegenover de politie heeft afgelegd, voor zover inhoudende dat hij verdachte heeft horen roepen “Ik steek je eraan, ik steek je eraan” , welke verklaring hij blijkens het proces-verbaal van de videoregistratie heeft herhaald op
7 mei 2004, waarbij hij nog aangeeft dat zijn broer reageerde met: ‘ja, kom maar”. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar, nu deze op onderdelen worden bevestigd door de verklaring van verdachte (voor zover inhoudende dat het latere slachtoffer zou hebben geroepen “Pak een knuppel”) .
[getuige 1] heeft verklaard dat, toen zij en verdachte na het voorval in de auto van de camping te Sint Agatha wegreden, verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij een man in elkaar had geslagen en dat hij niet zeker wist of hij dood was en dat hij de man met een mes gestoken had en dat hij toen is weggerend. Tevens heeft zij verklaard dat verdachte thuis aangekomen, toen hij zich naar het oordeel van het hof derhalve veilig moet hebben gewaand, tegen haar heeft verteld dat hij ruzie had gehad met een man en dat de man wel dood kon zijn omdat hij een mes bij zich had gehad.
B.4.
De onder B.3 bedoelde verklaring van verdachte dat hij heeft gestoken, vindt aldus bevestiging in de verklaring van medeverdachte [getuige 1] over wat zij van verdachte meteen na het gebeuren over het voorval heeft vernomen.
Het hof houdt verdachte dan ook aan zijn eigen verklaring dat hij gestoken heeft. Aan de latere verklaringen van verdachte dat het een ongeval zou betreffen, dat het slachtoffer in het mes is gelopen, hecht het hof geen waarde, ook al heeft verdachte dit,enkele malen verklaard. Daarbij overweegt het hof nog het volgende. De plaats van de messteek, boven in het borstbeen en in een schuine onderwaardse hoek van 40-45 graden , geeft, gegeven de situatie waarin verdachte en slachtoffer zich bevonden, ook geen aannemelijke ondersteuning aan de latere verklaring van verdachte dat het slachtoffer in het mes is gelopen terwijl hij, verdachte het mes rechtvooruit voor zich hield.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Nadere overweging met betrekking tot het opzet
C.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bewijsmiddelen en de overwegingen omtrent het bewijs een en ander in onderlinge samenhang bezien, verdachte, teneinde zich de vlucht mogelijk te maken met een mes [slachtoffer] met kracht heeft gestoken in het bovenste deel van het lichaam, alwaar zich kwetsbare delen bevinden. Deze gedraging van verdachte is naar ervaringsregels geëigend tot het toebrengen van een dusdanig ernstige verwonding dat ten gevolge daarvan iemand kan komen te overlijden. Dat is in dit geval ook het gevolg geweest.
Gelet hierop heeft verdachte, nu van contra-indicaties niet is gebleken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn bewezen verklaarde handelen zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de hiervoor onder A. onder B.2, onder B.3., onder B.4. en onder C. vermelde redengevende feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de nadere overwegingen omtrent het bewijs en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2004 te Sint Agatha, gemeente Cuijk, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten gekwalificeerde diefstal en een poging daartoe, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 288, juncto 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
D.1.
Van de zijde van de verdachte is subsidiair - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in een kleine ruimte werd geconfronteerd met het latere slachtoffer die hem belaagde met een tafeltje in zijn handen en naar zijn broer riep dat hij een knuppel moest pakken. Voor verdachte en [getuige 1] was de vluchtweg afgesloten omdat de broer van het slachtoffer de opening van de voortent versperde. Verdachte heeft op grond van het vorenstaande, alsmede op grond van het feit dat het slachtoffer in het donker groot en gespierd imponeerde, gemeend dat hij moest handelen ter noodzakelijke verdediging tegen een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
D.2.1.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de gedragingen van verdachte en [getuige 1] - te weten het gezamenlijk en in de avonduren plegen van diefstallen op een camping, voor het latere slachtoffer als eigenaar van die camping voldoende reden was om beschermend dan wel verdedigend op te treden ten behoeve van zijn eigen eigendommen, alsmede ten behoeve van de eigendommen van zijn gasten. Het latere slachtoffer stond derhalve in zijn recht om, nadat hij was gealarmeerd dat er op zijn camping werd gestolen, op onderzoek uit te gaan en om verdachte, nadat hij deze in een voortent had aangetroffen waar verdachte niet huis hoorde, aan te houden en daarna aan de politie over te dragen. Geconfronteerd met de verdachte, die met een mes in zijn hand een dreigende houding jegens hem aannam, mocht het slachtoffer zich beschermen door een tafel op te pakken, voor zich uit te houden en te gaan in de richting van verdachte. Van de aanwezigheid van enig wapen bij het latere slachtoffer is niets gebleken. Naar het oordeel van het hof handelde het latere slachtoffer in noodweer.
D.2.2.
Het handelen van [slachtoffer] kan aldus niet worden aangemerkt als wederrechtelijk. Er is derhalve geen sprake van een wederrechtelijke aanval / aanranding of een dreiging daarvan en mitsdien bestond er voor verdachte geen noodweersituatie, waarin verdachte zich tegen een aanval / aanranding mocht verdedigen.
Het beroep op noodweer en mitsdien ook het beroep op noodweerexces faalt.
D.2.3.
Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich in een hevige gemoedsbeweging bevond, die veroorzaakt zou zijn door enige daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
D.3.
Het hof verwerpt het verweer.
D.4.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter zake van gekwalificeerde doodslag gerekwireerd tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft voor het geval dat het hof tot een veroordeling zou komen gewezen op enige persoonlijke omstandigheden waarmee bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Opzettelijke levensberoving, gepleegd met het oogmerk om bij het plegen van een ander strafbaar feit, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan zijn mededader straffeloosheid te verzekeren, is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Op 5 mei 2004 kende artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht als maximum op te leggen straf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke van ten hoogste 20 jaren. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Daarbij is in algemene zin rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ten nadele van verdachte houdt het hof rekening met het volgende.
De verdachte heeft op brute wijze het leven van [slachtoffer]ontnomen. Hierdoor is het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, van het slachtoffer geschonden. Nadat verdachte en [getuige 1] op dievenpad waren geweest, heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer], terwijl deze als eigenaar van de camping te Sint Agatha in zijn recht stond om zijn eigendommen en die van zijn gasten te beschermen, doodgestoken enkel om zich aan aanhouding te onttrekken.
Door toedoen van verdachte is voorts groot leed toegebracht aan de echtgenote, kinderen en verdere naaste omgeving van het overleden slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare echtgenoot, vader, familielid en vriend. De echtgenote van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep op indrukwekkende wijze gesproken over de gevolgen die dit heeft gehad voor haar kinderen, haarzelf en de familie, maar ook voor het campingbedrijf dat haar echtgenoot met zoveel enthousiasme en met veel steun van familie en vrienden tot een florerend bedrijf had gemaakt. Het is thans geheel in verval geraakt. De familie ontbeerde de kracht dit voort te zetten.
Het onderhavige delict betreft een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig wordt geschokt en dat in de maatschappij grote gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij jarenlang en ook thans geen verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen en de nabestaanden daardoor al die tijd in onzekerheid heeft gelaten .
Het hof houdt tevens rekening met de eerdere veroordelingen, waaronder vermogens- en geweldsdelicten, blijkende uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
16 oktober 2009.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het over de verdachte op 7 februari 2008 opgestelde rapport van dr. E.D.M. Masthoff, psychiater en het op 18 februari 2008 opgestelde rapport van drs. A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog. Hierin komen deze deskundigen tot de conclusie dat door verdachte gepleegde strafbare in licht verminderde mate aan kan worden toegerekend.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid zijn geconstateerd.
Bij verdachte speelden ten tijde van het delict een gebrekkig oplossend vermogen een rol en daarmee samenhangend impulsief handelen.
Het hof neemt deze conclusies van voornoemde deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Bovenbedoelde omstandigheden zouden kunnen leiden tot een straf, als door de advocaat-generaal gevorderd. Nu er bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet en hij licht verminderd toerekeningsvatbaar is, ziet het hof geen reden om de advocaat-generaal in zijn eis te volgen en zal het hof, evenals de rechtbank in eerste aanleg, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 jaren.
Het hof acht de gemaakte keuze met betrekking tot strafmaat het meest passend bij de persoon van verdachte, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.
Benadeelde partijen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 9.468,78. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de gehele vordering gevorderd.
De verdediging heeft gesteld dat de vordering niet dermate eenvoudig is dat deze in het strafproces is vast te stellen, maar dat een voorschot wel zou kunnen worden toegewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen als nabestaande rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De schade is voldoende met bewijsstukken onderbouwd, zodat deze voor het hof op eenvoudige wijze is vast te stellen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Verdachte is tevens gehouden de gevorderde wettelijke rente te vergoeden.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 2]heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.000,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.500,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet
toegewezen gedeelte van de vordering. De voeging duurt voor zover de vordering is
toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
De advocaat-generaal acht de vordering toewijsbaar.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor vergoeding van immateriële schade vereist is dat in rechte komt vast te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij kan derhalve niet in de vordering worden ontvangen.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de vordering van [benadeelde 2] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, nu niet aanstonds blijkt dat er bij [benadeelde 2] sprake is van een door een arts vastgestelde psychische aandoening. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 9.468,78 (negenduizend vierhonderdachtenzestig euro en achtenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2004, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 82 (tweeëntachtig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 9.468,78 (negenduizend vierhonderdachtenzestig euro en achtenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2004.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij
[benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde 2], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. N.J.M. Ruyters,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 8 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.