Parketnummer : 20-002486-08
Uitspraak : 27 juli 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/825153-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1948,
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij bovengenoemd vonnis is de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden zal opleggen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op de door haar gestelde immateriële schade, zal toewijzen tot een bedrag van € 3.500,00, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering zal verklaren.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2002 tot en met 26 september 2002 in de [gemeente] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats], in ieder geval in Nederland, en/of te [plaats] (België), met [slachtoffer] (geboren op [1986]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (meermalen) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (een) (tong)zoen(en) gegeven en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [slachtoffer] (onder haar kleding) betast en/of
- meermalen, althans eenmaal, de vagina van die [slachtoffer] betast en/of gelikt en/of
- meermalen, althans eenmaal, een of meerdere vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast:
a) Op 26 september 2002 heeft [betrokkene 1] op het politiebureau te [plaats] gemeld dat haar vijftienjarige pleegdochter [slachtoffer], geboren op [1986], [hierna te noemen: [slachtoffer]] al geruime tijd [het hof leest in: seksueel] misbruikt zou worden door een vierenvijftigjarige man uit [plaats]. [slachtoffer] wilde op dat moment geen aangifte doen van het seksuele misbruik en zou contact met de politie opnemen als zij daar aan toe was;
b) Op 8 februari 2008 werd door [slachtoffer] aangifte tegen verdachte gedaan. [slachtoffer] heeft tegenover de politie zakelijk weergegeven het navolgende verklaard. In de zomer van 2001 is [slachtoffer], op veertienjarige leeftijd, begonnen met het verzorgen van de paarden van verdachte. In het begin deed zij dit samen met [betrokkene 2] [hierna te noemen: [betrokkene 2]], later deed zij dit alleen. Omstreeks Koninginnedag 2002 [het hof begrijpt: 30 april 2002] heeft verdachte in de paardenstal bij de woning van verdachte in [plaats] [slachtoffer] voor het eerst onzedelijk betast door haar rechterborst vast te pakken. Op 29 april 2002 heeft verdachte [slachtoffer] op een bruggetje in de buurt van zijn woning een tongzoen gegeven. Na deze twee voorvallen ging verdachte steeds verder. Op diverse momenten dat [slachtoffer] in de stal bij de woning van verdachte was, kwam verdachte naar haar toe en begon haar te kussen en aan te raken. Verdachte pakte daarbij de borsten van [slachtoffer] (ook onder haar kleding) vast en deed zijn hand tussen haar benen. Verdachte betastte [slachtoffer] ook onzedelijk als verdachte en [slachtoffer] in de auto naar een andere wei reden, waar ook een paard van verdachte stond. Verdachte heeft [slachtoffer], terwijl zij in de paardenstal aan het werk was, een keer gevingerd. Voorts moest [slachtoffer] verdachte aftrekken en pijpen, hetgeen zij meer keren heeft gedaan ([slachtoffer] heeft verdachte ondermeer een keer in een bos tussen [plaats] en [plaats] en een keer in de [gemeente] gepijpt). Omstreeks juni 2002 is verdachte een keer met [slachtoffer] naar een hotel in [plaats] (België) gereden, alwaar verdachte de kleding van [slachtoffer] heeft uitgetrokken, de vagina van [slachtoffer] heeft gelikt en zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Na deze keer heeft [slachtoffer] nog een aantal keer geslachtsgemeenschap met verdachte gehad, te weten in de paardenstal bij de woning van verdachte, in een huisje dat gelegen is naast de woning van verdachte, in de woning van de pleegmoeder van [slachtoffer] in [gemeente], in een wei in de [gemeente] en in de auto in het bos tussen [plaats] en [plaats]. Nadat de pleegmoeder van [slachtoffer] op 26 september 2002 de - onder a) beschreven -melding bij de politie had gedaan, heeft verdachte geen ontuchtige handelingen meer met [slachtoffer] gepleegd;
c) [betrokkene 2] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] steeds meer overal naar toe nam, dat zij het gevoel had dat er “iets niet klopte” tussen verdachte en [slachtoffer] en dat zij in de zomer [het hof begrijpt: van 2002] in de mobiele telefoon van [slachtoffer] sms-berichten afkomstig van verdachte heeft gelezen. In deze sms-berichten stonden teksten als “Hoe laat ze bij de wei kon zijn” en “Hoe romantisch het was in het gras”. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze sms-berichten betrekking hadden op het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer]. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] in de periode dat zij voor de paarden zorgde wel eens sms-berichten stuurde;
d) [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hotel in [plaats] (België) waar verdachte omstreeks juni 2002 met haar is geweest “[naam]” en/of “[naam]” is genaamd en dat verdachte aldaar zijn auto in een garagebox heeft geparkeerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in [plaats] (België) “[naam hotel]” is gevestigd en dat dit hotel garageboxen heeft. In dit verband is door het Hof op de terechtzitting in hoger beroep een afdruk van de webpagina van [naam hotel] te [plaats] d.d. 13 juli 2009 toegevoegd aan het dossier;
e) [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar in het genoemde hotel in [plaats] (België) heeft gezegd dat “hij geen kinderen meer kon maken”. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ongeveer 22 jaar geleden een vasectomie heeft ondergaan;
f) [slachtoffer] is geboren op [1986] . Gesteld noch gebleken is dat verdachte in de ten laste gelegde periode gehuwd was met de toen vijftienjarige [slachtoffer]. Een huwelijk was ook uitgesloten gelet op art. 1:31 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor staat vast dat de aan verdachte verweten handelingen buiten echt hebben plaatsgevonden.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Voorts heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door de inhoud van deze wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep zakelijk weergegeven aangevoerd, een en ander nader uitgewerkt in de pleitnota, dat er minstgenomen kan worden getwijfeld aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de aangifte en de overige in het geding zijnde verklaringen van [slachtoffer], ondermeer nu deze kort gezegd geen steun vinden in overige bewijsmiddelen.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd, acht het hof de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen, voor zover tot het bewijs gebezigd, ook gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer] ter terechtzitting van het hof bij een confronterende ondervraging in de kern onverkort is gebleven bij hetgeen zij tegenover de politie heeft verklaard, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof is, anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd, van oordeel dat deze, door het hof betrouwbaar geachte, verklaringen steun vinden in overige bewijsmiddelen, te weten de bewijsmiddelen genoemd onder de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden onder c), d) en e). Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd, een en ander nader uitgewerkt in de pleitnota, dat het opvallend is dat [slachtoffer] eerst na zes jaar aangifte heeft gedaan en voorts dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] ten gevolge van de omstandigheid dat zij na september 2002 de warmte van het gezin van verdachte - op wie zij verliefd was - moest missen dan wel de omstandigheid dat zij met verdachte een vaderfiguur in haar leven verloor een valse aangifte tegen verdachte heeft gedaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[slachtoffer] heeft op 8 februari 2008 tegenover de politie, voor zover hier van belang, verklaard:
Op 26 september 2002 ging mijn moeder naar de politie om melding te maken van wat mij was overkomen met [verdachte] [het hof: zijnde verdachte]. Ze wilde dat ik zelf aangifte tegen [verdachte] zou doen, maar ik durfde dat niet. Ik was bang voor hem, omdat hij altijd tegen mij had gezegd dat ik tegen iedereen mijn mond moest houden. Hij was nooit agressief tegen mij geweest en ik was bang dat hij dat wel zou worden als ik aangifte zou doen. Ik ben daar nu nog steeds bang voor. Ik weet namelijk dat hij ooit is gepakt in verband met geweldpleging en ik had gewoon het idee dat hij me met rust liet en dat hij het na een aangifte er niet bij zou laten zitten. Het was echt een afweging. Mijn moeder heeft wel het verhaal bij de politie verteld en de politie zei haar dat ik zelf moest bellen als ik er aan toe was aangifte te doen. Dat is nu dus het geval. (…) De reden dat ik nu wel aangifte tegen [verdachte] doe is dat ik het nu een heel stuk heb verwerkt en er nu aan toe ben hem aan te klagen. Ik heb verder niets meer met [verdachte] te maken. Ik wil gewoon dat hij boet voor datgene wat hij mij heeft aangedaan.
[slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover hier van belang, verklaard:
Ik ben door niemand gedwongen of gepusht om aangifte tegen [verdachte] te doen. Ik wilde aangifte tegen [verdachte] doen en was daar in februari 2008 ook aan toe. Ik heb lange tijd gedacht dat ik het seksuele contact dat in 2002 tussen [verdachte] en mij heeft plaatsgevonden kon vergeten. In de jaren vóór mijn aangifte ben ik tijdens mijn opleiding en stages mensen tegengekomen die in hun jeugd seksueel waren misbruikt. Die mensen hadden het seksuele misbruik jarenlang weggestopt en hadden daar nooit met iemand over gesproken. Op latere leeftijd kwam bij die mensen echter “de klap”. Ik zag dat die mensen het seksuele misbruik, doordat zij het jarenlang hadden weggestopt, niet hadden verwerkt en het op latere leeftijd alsnog moesten verwerken. Ik was bang dat dat bij mij ook kon gebeuren en wilde dat voorkomen. Dat is ook een reden van het feit dat ik aangifte heb gedaan tegen [verdachte]. Als ik er nu over nadenk kan ik een concreet moment noemen waarop ik besefte dat ik het seksuele contact dat in 2002 tussen [verdachte] en mij heeft plaatsgevonden nog niet goed had verwerkt. Op een avond in januari 2008 was ik met mijn broer in [plaats] flyers aan het verspreiden, omdat een gezamenlijke vriend van ons dertig werd. Op een gegeven moment liepen we langs de woning van [verdachte]. Ik had dat in eerste instantie niet door. Toen ik het wel door had en in de richting van de woning van [verdachte] keek schrok ik, terwijl er niets gebeurde. Mijn broer zag dat en zei tegen mij: “[slachtoffer], het is nog niet te laat om aangifte tegen hem te doen”. Ik vond het doodeng om aangifte te doen, maar was er klaar voor en wist dat ik elk moment de politie kon bellen en dat ze daar al gedeeltelijk op de hoogte waren van mijn verhaal.
Het hof acht deze verklaringen redengevend en invoelbaar. Dat de omstandigheid dat [slachtoffer] na september 2002 de warmte van het gezin van verdachte - op wie zij verliefd was - moest missen dan wel de omstandigheid dat zij met verdachte een vaderfiguur in haar leven verloor (welke omstandigheden op zichzelf overigens niet door [slachtoffer] zijn betwist) tot gevolg heeft gehad dat [slachtoffer] een valse aangifte tegen verdachte heeft gedaan, acht het hof, gelet op voornoemde verklaringen, onaannemelijk, Hetgeen door de raadsman van verdachte overigens ter zake is aangevoerd, doet daaraan naar ’s hofs oordeel niet af.
Verder neemt het hof in aanmerking dat het bepaald niet uitzonderlijk is dat personen die op jeugdige leeftijd seksueel zijn misbruikt pas vele jaren na dat misbruik daarvan aangifte doen. Mede om deze reden heeft de wetgever bij wet van 7 juli 1994, Stb. 529, in artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht bepaald dat de strafrechtelijke verjaringstermijn van zedenmisdrijven, gepleegd tegen een minderjarige, pas aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
Het hof verwerpt ook dit verweer.
Het hof is van oordeel dat de overige door de verdediging gevoerde verweren, die - zo begrijpt het hof - in onderlinge samenhang dienen te leiden tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde, worden weersproken door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zoals deze onder de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden zijn weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2002 tot en met 26 september 2002 in de [gemeente] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] (België), met
[slachtoffer] (geboren op [1986]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meermalen een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- die [slachtoffer] (een) (tong)zoen(en) gegeven en/of
- meermalen de borsten van die [slachtoffer] (onder haar kleding) betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of gelikt en/of
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- meermalen, zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- meermalen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd
- de omstandigheid dat verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat [slachtoffer] zich in een afhankelijke positie ten opzichte van hem bevond en weinig weerbaar was;
- de mate van het leed dat verdachte met zijn bewezen verklaarde handelen [slachtoffer] heeft aangedaan, te weten een ernstige aantasting van haar lichamelijke integriteit en haar persoonlijke levenssfeer.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 29 juni 2009 niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
In beginsel acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een duur als door de advocaat-generaal is gevorderd passend en geboden. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken
- verdachte lijdt aan prostaat- en botkanker en zijn ziekte bevindt zich thans in de terminale
fase - zal het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.434,40, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit immateriële schade ten bedrage van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 26 september 2002, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode - tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht het genoemde bedrag in ieder geval billijk gelet op wat de algemene ervaring leert omtrent de gevolgen van seksueel misbruik en op de schriftelijke toelichting van [slachtoffer] bij het voegingsformulier d.d. 28 maart 2008 en in de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 21 mei 2008 omtrent de psychische gevolgen.
Hetgeen ter zake van materiële schadevergoeding en overigens ter zake van immateriële schadevergoeding is gevorderd, is naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2002 tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2002 tot de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter, mr. M.J.C. van Kamp en mr. W.J.B. Zeyl,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 27 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.J.B. Zeyl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.