Parketnummer: 20-004921-08
Uitspraak : 26 augustus 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 22 december 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-801462-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Gezien de redactie der tenlastelegging en de inhoud van het strafdossier is het de kennelijke bedoeling van de officier van justitie geweest om - onder meer - het verwijt te formuleren dat het [slachtoffer] was, aan wie de verdachte de in de tenlastelegging weergegeven woorden heeft toegevoegd. Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het voor het woord "deze" de woorden "genoemde [slachtoffer]" in de plaats stelt. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
Aan verdachte is met inachtneming van het bovenstaande ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2008 te Breda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond/voorgehouden en/of (daarbij) genoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik steek je zo meteen in de maagwand kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof stelt het volgende vast.1
Op 15 december 2008 bevonden verdachte en [slachtoffer] zich op de [straat 1] te Breda in de nabijheid van de supermarkt [supermarkt]. Aldaar vond een discussie plaats tussen medewerkers van de winkel en verdachte over een verdenking van winkeldiefstal.2
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De advocaat-generaal en de raadsvrouwe van verdachte hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde bedreiging. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
- er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is;
- [slachtoffer] zich niet bedreigd voelde.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
B.1
De aangifte door [slachtoffer] houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
"Ik zag dat de bedrijfsleider van de [supermarkt] voor de man ging staan om de man tegen te houden. Ik zag dat de man met zijn rechterhand naar zijn kontzak ging. Ik zag toen dat de man met zijn rechterhand een mes pakte. Het mes had een donker handvat. Om het lemmet zat een stukje papier met plakband. Ik zag dat de man met dit mes voor de bedrijfsleider ging staan. Op dat moment werd het mij teveel en ben ik ertussen gesprongen. Ik heb toen de man met verheffende stem gezegd dat hij het mes moest wegdoen. Ik zag toen dat de man het mes wegdeed in de rechterzak van zijn jas. Ik hoorde dat de man toen tegen de bedrijfsleider zei dat hij geen mes had. Ik zei toen wat stop je dan weg in je zak. Ik zag toen dat de man weer het mes pakte. Ik hoorde dat de man zei dat het mes nog in de hoes zou zitten. Ik hoorde dat de man wat agressiever werd tegen mij. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: "Ik steek je zo meteen in de maagwand kapot". Ik had wel het gevoel dat de man in staat was om mij neer te steken. Ik voelde mij wel bedreigd.
Ik zag dat de man met een rustig loopje ervandoor ging. De man ging in de richting van de [straat 2]. Toen zag ik dat een politieagent op de fiets er aan kwam. Ik zag dat de man hierop het mes weggooide op de grond. Hierna is de man aangehouden."3
B.2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer] als getuige een verklaring afgelegd die - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"Ik heb eerst buiten met mijn vrouw toe staan te kijken hoe vijf personeelsleden van de [supermarkt], waaronder de bedrijfsleider, verdachte probeerden aan te houden wegens winkeldiefstal. Er werd een aantal keer aan zijn fiets getrokken. Hij probeerde los te komen. Ik zag dat hij een mes uit zijn rechterkontzak pakte. Toen greep ik in. Ik heb hem bij zijn jas gepakt, hem naar achteren gedrukt en met stemverheffing gezegd: "mes weg!". Hij riep dat hij geen mes bij zich had. Ik zei tegen hem dat hij het mes net wegstopte in zijn rechterzak. Toen zei hij dat er een hoes om het mes zat.
Hij had het mes weggestopt toen ik hem bij zijn jas had gepakt en zei "mes weg!".
Hij haalde het mes voor de tweede keer uit zijn zak om te laten zien dat er een hoes om het mes zat. Hij liet mij zien dat er papier en plakband om het mes zat. Toen begon hij mij te bedreigen.
U houdt mij voor dat aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zou hebben gezegd: "Ik steek je zo meteen in de maagwand kapot". Dat heeft hij gezegd."4
B.3
De bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige 1] houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
"Ik ben bedrijfsleider van de winkel genaamd: [supermarkt], gelegen aan de [straat 1] te [woonplaats].
Ik ben naar de man toegegaan en ik sprak de man buiten op straat aan. Ik zag dat de man enkele malen met zijn fiets weg wilde gaan, hij maakte hier aanstalten toe. Ik ben meermaals voor de fiets gaan staan om te belemmeren dat de man weg kon rijden.
Ik zag plotseling dat de man met zijn rechterhand in zijn rechterkontzak van zijn broek ging. Ik zag dat hij iets vast had en herkende een handvat van een mes. Op dat moment stonden er meerdere mensen omheen en werd er geroepen door deze mensen dat de man zijn mes weg moest doen. Ik zag dat de man het mes in zijn rechterjaszak stopte.
Ik besloot de man, samen met mijn collega's [naam], [naam] en [naam] achterna te lopen. Wij hadden ondertussen de politie aan de lijn en hebben hem net zo lang gevolgd tot een politieman op een fiets de man heeft aangehouden."5
B.4
De bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige 2] houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
"Ik was op 15 december 2008 werkzaam in mijn winkel aan de [straat 1]. Ik zag dat een voor mij bekende man het winkelcentrum binnen kwam lopen. Het is een man met een donkere huidskleur. Ik zag de man met de bedrijfsleider van [supermarkt] staan in de hal. Ik zag dat de donkere man een mes uit de achterzak van zijn broek haalde. Ik zag dat het een klein keukenmes was. Ik stond er ongeveer 5 meter vandaan. Ik zag dat de donkere man het mes weer terug stopte in de achterzak van zijn broek."6
B.5
Op 15 december 2008 heeft [verbalisant 1] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"Op 15 december 2008 hoorde ik de melding dat er bij het filiaal van supermarkt [supermarkt] gevestigd aan de [straat 1] op dat moment een agressieve winkeldief werd vastgehouden. Hierop ben ik op de fiets in de richting van de [straat 1] gereden. Aangekomen op de [straat 3] werd ik nabij het alhier gelegen winkelcentrum aangesproken door diverse passanten die mij verzochten verderop rechtsaf te gaan omdat men daar achter de dief aan zou lopen.
Ik fietste vervolgens vanaf de [straat 3] rechtsaf de [straat 2] op en ik zag dat verderop een zes-/zevental mensen liep in de richting van de [straat 4]. Ik zag dat allen op wandeltempo liepen en bij het zien van mij, riep men dat voor hen de dader liep. Tevens vertelde men mij dat ik op moest passen omdat hij net met een mes gedreigd zou hebben.
Ongeveer 10 meter voor deze groep mensen liep een man. Ik zag dat deze man een klein mes in zijn rechterhand met zich mee voerde. Hierop heb ik hem aangeroepen. Vervolgens zag ik dat deze man omkeek waarna ik oogcontact had met hem. Ik herkende direct de mij ambtshalve bekende harddrugsverslaafde [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Hierop heb ik hem medegedeeld dat hij was aangehouden en dat hij het mes moest laten vallen. Hieraan gaf hij gevolg."7
B.6
Op 15 december 2008 heeft [verbalisant 6] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"Op verzoek van verbalisant [verbalisant 1] heb ik op de [straat 2] te Breda gezocht naar het mes waarmee gedreigd was. Verdachte was aangehouden ter hoogte van de garageboxen in de [straat 2]. Onder een van de kanteldeuren van een garagebox trof ik een zwart keukenmes van ongeveer 12 centimeter. Ik zag dat het lemmet omwikkeld was met wit tape."8
B.7
De bij de politie afgelegde verklaring van verdachte houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
"Ik had in mijn rechter jaszak een mes en handschoenen zitten. Dit mes zat in een hoesje. Ik heb dat eruit gehaald. Ik heb het mes nadien terug in een jaszak gestopt."9
C.
Anders dan door de advocaat-generaal en de verdediging betoogd vormen de evenweergegeven verklaringen, in onderling verband beschouwd, voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde feit.
D.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Voormelde uitlating: "Ik steek je zo meteen in de maagwand kapot" is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts waren de omstandigheden waaronder die woorden zijn geuit (te weten: nadat de verdachte had laten zien dat hij een mes bij zich had), naar het oordeel van het hof, dusdanig dat bij [slachtoffer] die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan.
E.
Het verweer wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 december 2008 te Breda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk een mes getoond en genoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik steek je zo meteen in de maagwand kapot".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [slachtoffer].
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat een feit als het bewezen verklaarde kan leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de bedreigde.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 juli 2009, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van soortgelijke feiten door een strafrechter is veroordeeld;
- het vroeghulp interventierapport van 18 december 2008 van Novadic-Kentron, verslavingsreclassering, opgemaakt door C. Rijntjens;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met de onderhavige (grosso modo) vergelijkbaar zijn en waarbij de verdachte strafrechtelijke documentatie heeft op het gebied van geweldsdelicten. Aan de hand daarvan acht het hof de door de eerste rechter opgelegde straf alleszins passend en geboden.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes, met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen middelen als bedoeld in artikel 2 en/of artikel 3 van de Opiumwet, zullen op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet aan het verkeer worden onttrokken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
- een zwart mes, lengte ongeveer 12 centimeter, zwart heft en lemmet is omwikkeld met tape;
- een plastic zakje met hennepgruis;
- een witkleurig potje gevuld met waarschijnlijk methadon.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. W.J.B. Zeyl,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 26 augustus 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.J.B. Zeyl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Hierna wordt verwezen naar dossierpagina's van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Noord, dossiernummer PL202B/08-017330, d.d. 19 december 2008, opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie.
2 Zie het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, dossierpagina 32, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, in combinatie met het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 16 december 2008, PL202M/08-339015, dossierpagina 22, opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie, en [verbalisant 2], voornoemd.
3 Zie het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, dossierpagina 32-33, opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd.
4 Zie de verklaring van [slachtoffer], zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 augustus 2009.
5 Zie het ambtsedig proces-verbaal van aangifte [getuige 1], d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, dossierpagina 29-30, opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie.
6 Zie het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, dossierpagina 34, opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie.
7 Zie het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, dossierpagina 25, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie.
8 Zie het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 december 2008, PL202D/08-339015, opgemaakt door [verbalisant 6], voornoemd.
9 Zie het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 16 december 2008, PL202M/08-339015, dossierpagina 23, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden voornoemd.