Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Bijzonderzakennummer: AVNR. 000376-09
Parketnummer 1e aanleg: 02-627693-06
BESCHIKKING IN HOGER BEROEP OP VERZOEK SCHADEVERGOEDING EX ARTIKEL 591a JUNCTO 591 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING.
Beschikking op het hoger beroep, ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Breda van 14 januari 2009 onder rk-nummer: 08/482 gegeven op het verzoek van:
[verzoeker/appellant]
geboren [1976] te Roosendaal en Nispen
[adres], [woonplaats]
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van
mr. I.M. van den Heuvel, [adres] te Roosendaal
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van:
- door verzoeker ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de strafzaak gemaakte reiskosten;
- door verzoeker geleden schade, bestaande uit verletkosten;
- de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering;
- de kosten ter zake het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ex artikel 591(a) van het Wetboek van Strafvordering.
Bij de beroepen beslissing is slechts een deel van de gevraagde kosten toegekend. Het verzoek tot toekenning van kosten gemaakt met het bijstaan van verzoeker in de 12 Sv-procedure is afgewezen.
De verzoeker heeft tijdig tegen genoemde beschikking hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Het hoger beroep is op 6 juli 2009 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoeker -thans appellant- naar voren is gebracht.
Verschenen is de raadsman van appellant, mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot afwijzing van het hoger beroep.
Artikel 591a, 1e en 2e lid, van het Wetboek van Strafvordering luiden –voorzover hier van belang-:
“-1. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.
-2. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede behoudens voorzover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman”.
Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, blijkt dat appellant onder nummer K07/0359 is opgeroepen te verschijnen als beklaagde ter zitting van 11 december 2007 bij het gerechtshof. Bij beschikking van 8 januari 2008 heeft het gerechtshof de vervolging van appellant bevolen.
De strafzaak tegen appellant onder parketnummer 02-627693-06 werd het laatst voor de politierechter te Breda vervolgd en is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De eerste rechter heeft overwogen dat de door de raadsman ingediende declaratie van de door hem gemaakte kosten in het kader van de zogenaamde art. 12 Sv-procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu de artikelen 591 en 591a daarvoor geen wettelijke basis bieden.
Het hof overweegt het volgende:
Artikel 12, 1e lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt, voorzover hier van belang:
“Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen.”
Artikel 12i, 1e lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Indien het beklag tot de kennisneming van het gerechtshof behoort, de klager ontvankelijk is en het gerechtshof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaats hebben, beveelt het gerechtshof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft”.
Ingevolge artikel 12i, 2e en 4e lid, van het Wetboek van Strafvordering –voorzover hier van belang- kan het gerechtshof het bevel weigeren op gronden aan het algemeen belang ontleend of het beklag afwijzen.
Artikel 12e, 2e lid van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Een bevel als bedoeld in artikel 12i, eerste lid, wordt niet gegeven dan nadat de persoon wiens vervolging wordt verlangd door het gerechtshof is gehoord, althans behoorlijk daartoe is opgeroepen”.
Artikel 12f, 1e lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt -voor zover van belang-:
“De klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kunnen zich in raadkamer doen bijstaan. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde”.
Artikel 12g, van het Wetboek van Strafvordering luidt – voor zover hier van belang-:
“De persoon wiens vervolging wordt verlangd is niet verplicht op de vragen, hem in raadkamer gesteld, te antwoorden. Hiervan wordt hem, voordat hij wordt gehoord, mededeling gedaan”.
Naar aanleiding van een aangifte van een strafbaar feit kunnen de navolgende fases worden onderscheiden:
• i. het opsporingsonderzoek naar aanleiding van die aangifte - in welke fase ook degene die als verdachte is aangemerkt zich kan laten bijstaan door een raadsman - , leidende –grofweg gezegd- tot een beslissing tot vervolging danwel tot een sepot;
• ii. ingeval van sepot kan degene die de aangifte deed als klager een beklagprocedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering entameren, strekkende tot vervolging van degene, die in het opsporingsonderzoek als verdachte was aangemerkt; in die procedure kan degene die in het opsporingsonderzoek als verdachte was aangemerkt, thans als beklaagde, zich eveneens door een raadsman laten bijstaan; de klacht kan leiden tot een beslissing tot vervolging –vide onder iii.- danwel –grofweg gezegd- tot afwijzing daarvan;
• iii. de onder ii. bedoelde procedure kan leiden tot vervolging van degene die in het opsporingsonderzoek als verdachte was aangemerkt. Ingeval van beslissing tot vervolging kan de verdachte zich ook in die fase door een raadsman laten bijstaan.
Indien de zaak –waaronder in elk geval begrepen voormelde fase i. en fase iii.- eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan aan de gewezen verdachte, voorzover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn, een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Het hof is gezien het systeem van de hierboven weergegeven wettelijke bepalingen van oordeel dat onder het begrip “zaak” als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet alleen de strafvervolging dient te worden verstaan. Het hof is van oordeel dat ook een procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering eveneens binnen het bereik van deze term valt, nu deze, gelet op de boven weergegeven fases i.,ii. en iii., in rechtstreeks verband staat met de strafzaak.
Het hof merkt in dit verband op dat de beklaagde op grond van artikel 12f van het Wetboek van Strafvordering zich door een advocaat kan laten bijstaan en hem op grond van artikel 12g van voornoemd wetboek een zwijgrecht toekomt.
Het hof is dan ook van oordeel dat in het kader van een verzoek tot schadevergoeding een beklaagde die niet wordt vervolgd, omdat het beklag geen doel treft, gelijk moet worden gesteld met een gewezen verdachte wiens zaak eindigt met een sepot. Het hof overweegt dat de kosten van een raadsman die de gewezen beklaagde in de onderzoeksfase (fase i.) die geleid heeft tot een dergelijk sepot, ook op voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in beginsel kunnen worden vergoed.
Dit wordt naar het oordeel van het hof niet anders in het geval –gelijk het onderhavige- het beklag gegrond wordt verklaard en de vervolging wordt bevolen en de gewezen beklaagde uiteindelijk van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat nu juist tengevolge van de artikel 12 Sv-procedure de beklaagde – opnieuw - in een “zaak” wordt betrokken en derhalve die beklagprocedure onlosmakelijk met zijn eerdere en zijn latere positie als verdachte is verbonden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de kosten van een raadsman die de beklaagde heeft moeten maken –in beginsel- bij een uiteindelijk gevolgde vrijspraak op voet van artikel 591a voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Toekenning van schadevergoeding heeft, zoals hierboven overwogen, plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de aard van de onderwerpelijke strafzaak vloeit de wenselijkheid voor de gewezen verdachte voort om zich van rechtsbijstand te voorzien. De opgegeven kosten worden genoegzaam gestaafd door de overgelegde declaratie en het beloop daarvan valt - mede gelet op de omvang en het verloop van de strafzaak - niet als bovenmatig aan te merken. Aan de hand van deze norm komt ter zake van kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 6.678,48 voor vergoeding in aanmerking.
Derhalve heeft appellant aanspraak op vergoeding van reiskosten, berekend overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Aan de hand van het wettelijk tarief komt een bedrag van € 39,90 voor vergoeding in aanmerking.
Tevens is het hof van oordeel dat de verletkosten van verzoeker ten bedrage van € 239,14, zijnde de kosten van anderhalve vrije dag die appellant heeft moeten opnemen in verband met de zittingen voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift in eerste aanleg, zal het hof een forfaitaire vergoeding toekennen ten bedrage van € 540,-.
In totaal komt hiermede voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 7.497,52 (zegge: zevenduizendvierhonderdzevenennegentig euro en tweeënvijftig eurocent).
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent aan appellant ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van € 7.497,52 (zegge: zevenduizendvierhonderdzevenennegentig euro en tweeënvijftig eurocent).
Aldus beslist door mr. J.P.F. Rijken, voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. O.M.J.J. van de Loo,
in tegenwoordigheid van mw. J.C.M. van Hoorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2009.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof aan verzoeker te betalen het bedrag van € 7.497,52 (zegge: zevenduidendvierhonderdzevenennegentig euro en tweeënvijftig eurocent) door overmaking daarvan op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam] mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal o.v.v. “Fakkers/OM” en wel binnen zes weken na deze uitspraak.