ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0938

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004785-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting meermalen gepleegd met DNA-match en verwerping van bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor verkrachting. De verdachte was betrokken bij een steekpartij in april 2008, waarbij zijn wangslijmvlies werd afgenomen voor DNA-onderzoek. In juni 2008 vond een verkrachting plaats, waarbij sperma in de vagina van het slachtoffer werd aangetroffen, dat overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de afname van het DNA onrechtmatig was, omdat de verdachte geen schriftelijke toestemming had gegeven, zoals vereist door artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou leiden, omdat het verzuim niet was begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek van de verkrachtingszaak zelf. Het hof achtte de verdachte schuldig aan meermalen verkrachting, waarbij hij het slachtoffer onder dwang en met geweld had gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en moest een schadevergoeding van EUR 5.250,-- aan het slachtoffer betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004785-08
Uitspraak : 8 juni 2009
TEGENSPRAAK
(promis)
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 december 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-825496-08 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave,
waarbij verdachte ter zake van verkrachting werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van EUR 5.250,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade en met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schade, met dienovereenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 56 dagen hechtenis.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. G.P.N. Robben, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], zal toewijzen tot een bedrag van EUR 5.250,--, met toepassing van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair 61 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Eindhoven (in/aan/bij het Genneperpark) meermalen, althans eenmaal door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
zijn, verdachte's, penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en (daarbij) telkens een of meerdere op- en neergaande bewegingen gemaakt en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] heeft geleid naar een afgelegen en/of verlaten plek en/of
- de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken, althans die [slachtoffer] heeft gedwongen haar kleding uit te doen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] (aan haar voeten) over de grond heeft gesleept/gesleurd en/of
- (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] daarbij op dreigende/agressieve manier heeft toegesproken en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een (be)dreigende situatie heeft doen ontstaan.
Bewijsmotivering
Ten aanzien van het DNA-onderzoek.
De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de afname van celmateriaal die bij de verdachte heeft plaatsgevonden op 7 april 2008 in een andere zaak op onrechtmatige wijze is geschied. De verdediging heeft daartoe betoogd dat verdachte geen schriftelijke toestemming voor de afname heeft gegeven en dat er geen bevel door de officier van justitie is gegeven, terwijl dat in deze situatie wel had moeten volgen. Verdachte bevond zich ten tijde van de afname van zijn celmateriaal in een afhankelijke positie en heeft gebruik gemaakt van zijn recht om afname te weigeren. Volgens de verdediging was de enige wijze waarop de verdachte deze weigering tot uitdrukking kon brengen door de formulieren van instemming niet te ondertekenen. De verdediging merkt daarbij op dat de formulieren kennelijk eerst nadat zijn celmateriaal was afgenomen aan de verdachte ter ondertekening zijn aangeboden. Nu de verdachte niet schriftelijk heeft toegestemd in de afname van zijn celmateriaal, terwijl de wet dit wel vereist, is er sprake van een onvrijwillige afname en is het celmateriaal aldus onrechtmatig afgenomen. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat door het handelen in strijd met het schriftelijkheidsvereiste niet alleen kan worden getwijfeld aan het vrijwillige karakter van de medewerking van de verdachte, maar dat eveneens de waarborg ontbreekt dat de verdachte is gewezen op de consequenties van zijn medewerking. Aldus is er sprake van meerdere onherstelbare schendingen van een belangrijk imperatief strafvorderlijk voorschrift, waardoor ernstig nadeel is veroorzaakt. Immers is in strijd met het voorschrift inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de verdachte en heeft de verdachte zich ongewild geïncrimineerd. De verdediging komt tot de conclusie dat, nu het celmateriaal van de verdachte op onrechtmatige wijze is verkregen, zijn DNA-profiel onrechtmatig aanwezig was in de databank ten tijde van de match met het DNA-profiel dat uit het spermaspoor, dat in de vagina van aangeefster is aangetroffen, is verkregen. Dientengevolge dient deze match, alsmede de daaruit voortvloeiende verklaring van de verdachte te worden uitgesloten van het bewijs.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er bij de afname van celmateriaal op 7 april 2008 geen sprake is van een verzuim in de naleving van artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering (schriftelijke toestemming van de verdachte tot de afname van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek). Uit de stukken volgt dat de verdachte aan de afname van zijn celmateriaal heeft meegewerkt. Blijkens het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] werd daarbij geen fysieke dwang toegepast. De verdachte heeft daarna enkel geweigerd de schriftelijke verklaring, inhoudende dat hij toestemming verleent tot een DNA-onderzoek, te ondertekenen. Niet blijkt dat de verdachte alsnog geen toestemming heeft gegeven tot de afname van zijn celmateriaal, noch dat hij aan die afname niet heeft meegewerkt. Op grond van artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering dient een persoon eerst in de gelegenheid te worden gesteld op vrijwillige basis mee te werken aan het afnemen van zijn celmateriaal. Enkel in de gevallen genoemd in artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie – nadat de verdachte is gehoord – een bevel tot afname van celmateriaal geven. Een dergelijk geval doet zich hier echter niet voor, nu de verdachte pas achteraf weigerde zijn reeds gegeven toestemming schriftelijk vast te leggen. Nu er geen sprake is van enige onrechtmatigheid kan de match tussen het DNA-profiel van de verdachte in de databank en het DNA-profiel uit het bij aangeefster gevonden spermaspoor wel voor het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt het navolgende.
Op 7 april 2008 is wangslijmvlies van de verdachte afgenomen vanwege de verdenking van diens betrokkenheid bij een steekpartij op 5 april 2008 te Eindhoven. Het daaruit verkregen DNA-profiel is opgenomen in de DNA-databank van het NFI.
Op 5 juni 2008 is van de aangeefster in de onderhavige (verkrachtings)zaak sporenmateriaal afgenomen. Daarbij is in de vagina sperma aangetroffen. Het van dit sperma verkregen DNA-profiel bleek overeen te komen met het in de databank opgenomen profiel van de verdachte.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of in het onderhavige geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en, indien deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, wat daarvan de consequentie zou behoren te zijn.
Artikel 151a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt onder meer dat celmateriaal, ten behoeve van DNA-onderzoek, slechts kan worden afgenomen met schriftelijke toestemming van de betrokkene. De wijze waarop aan het verkrijgen van toestemming tot het afnemen van celmateriaal uitvoering moet worden gegeven is nader omschreven in artikel 2 van het Besluit DNA-onderzoeken in strafzaken. Daarin is onder meer bepaald – voor zover hier van belang in het kader van het gevoerde verweer – dat op het formulier van schriftelijke toestemming melding dient te worden gemaakt van de gevolgen van de medewerking aan een DNA-onderzoek. Het hof stelt vast dat verdachte de aan hem voorgelegde formulieren, te weten het formulier “Instemming met afname celmateriaal door opsporingsambtenaar” en “Toestemming verdachte tot DNA-onderzoek” niet heeft ondertekend. Derhalve ontbreekt de schriftelijke bevestiging dat verdachte heeft toegestemd in de afname van zijn celmateriaal. In zoverre is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Nu de rechtsgevolgen daarvan niet in de wet zijn geregeld, moeten deze worden bepaald aan de hand van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Op grond van bestendige jurisprudentie is de toepassing van dit artikel beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Daarbij heeft de term “voorbereidend onderzoek” uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit, waarover de rechter heeft te oordelen. Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Het hof constateert dat het vormverzuim waarop het verweer van de verdediging betrekking heeft, is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek van de strafzaak waarin de verdachte wordt verweten dat hij betrokken zou zijn geweest bij een steekpartij. Het vormverzuim is derhalve niet begaan in het voorbereidend onderzoek in de onderhavige strafzaak, waardoor artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is. Ook is niet gebleken dat in de onderhavige zaak welbewust is geprofiteerd van een vormverzuim in het onderzoek naar de steekpartij. Het hof is reeds op deze grond van oordeel dat aan het geconstateerde vormverzuim in de onderhavige strafzaak geen consequenties behoeven te worden verbonden.
Volledigheidshalve zal het hof zich ook uitlaten over de vraag of toepassing dient te worden gegeven aan artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in het geval dat het geconstateerde vormverzuim in het voorbereidende onderzoek inzake de zogenaamde steekpartij zou doorwerken in de onderhavige strafzaak.
Conform vaste jurisprudentie omtrent de beoordeling van vormverzuimen moet de feitenrechter bij de vraag of aan een vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden rekening houden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren. Deze factoren behelzen het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De in artikel 151a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geformuleerde eis dat de betrokkene schriftelijk toestemming dient te verlenen tot de afname van zijn celmateriaal dient er volgens de wetsgeschiedenis toe om te voorkomen dat twijfel rijst over het vrijwillige karakter van de medewerking van de betrokkene. Daarnaast dient dit als waarborg dat de betrokkene is gewezen op de consequenties van zijn medewerking. De betrokkene zou dan in staat moeten zijn te oordelen over de mate van inbreuk op zijn lichamelijke integriteit en vrijwillig – en niet onder druk van opsporingsambtenaren – zijn toestemming kunnen verlenen.
De verdediging heeft zich, zoals hierboven eerder weergegeven, op het standpunt gesteld dat er twijfel is ontstaan over het vrijwillige karakter van de medewerking van de verdachte, nu hij geen schriftelijke toestemming heeft gegeven en eveneens betwist mondeling toestemming te hebben gegeven. Het hof overweegt te dien aanzien dat de verdachte tijdens zijn verhoor op 6 april 2008 inzake de steekpartij – zakelijk weergegeven – heeft verklaard dat hij vrijwillig wil meewerken aan een DNA-onderzoek. Op enig moment vragen de verhorende verbalisanten de verdachte hoe het volgens hem zou uitpakken als er wel DNA of vingerafdrukken van de verdachte op het aangetroffen mes zouden worden gevonden. Het antwoord van de verdachte daarop luidt – zakelijk weergegeven – dat dit niet zou uitmaken, omdat daarmee nog niet vaststaat dat de verdachte iemand heeft gestoken. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte heeft begrepen dat zijn medewerking aan een DNA-onderzoek ertoe zou dienen om sporen te kunnen vergelijken. Hieruit blijkt dat de verdachte begreep waartoe een DNA-onderzoek strekt. Uit het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant], opgemaakt in het onderzoek inzake de steekpartij, blijkt voorts dat de verdachte, eerst nadat met zijn instemming en toestemming, wangslijmvlies werd afgenomen ten behoeve van het bepalen van een DNA-profiel, weigerde de aangeboden formulieren te ondertekenen. Uit het – eveneens door deze verbalisant opgemaakt – proces-verbaal aanwezigheid opsporingsambtenaar bij afname celmateriaal bepaling DNA-profiel blijkt dat tijdens de afname geen fysieke dwang werd toegepast. Het hof leidt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden af dat er sprake was van “informed consent” aan de zijde van de verdachte, waardoor het verweer van de verdediging niet slaagt.
Overigens zou, indien de verdachte vrijwillige medewerking aan de afname van celmateriaal zou hebben geweigerd, zijn medewerking afgedwongen kunnen zijn op grond van het in artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering bedoelde bevel van de officier van justitie. Gesteld noch gebleken is dat niet aan de voorwaarden waaronder zo’n bevel kan worden gegeven, werd voldaan.
Het hof concludeert op basis van de weging van eerder genoemde factoren dat het geconstateerde vormverzuim onvoldoende grond vormt om te concluderen tot bewijsuitsluiting, temeer nu dit verzuim geen enkele afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van het aldus verkregen bewijsmateriaal. Uit bestendige jurisprudentie valt op te maken dat toepassing van de sanctie bewijsuitsluiting minder voor de hand ligt in gevallen waarin het geconstateerde onherstelbare vormverzuim niet (mogelijk) nadelig van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van het verkregen bewijsmateriaal.
Het verweer van de verdediging treft op dit punt eveneens geen doel.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van de ten laste gelegde dwang of het geweld.
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat, indien het hof hem niet volgt in zijn verweer ten aanzien van het DNA-onderzoek, uit het dossier enkele feitelijkheden naar voren komen, waardoor minst genomen twijfel rijst over de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van geweld of dwang als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voert daartoe aan dat aangeefster [slachtoffer] die bewuste nacht fors onder invloed van alcohol en mogelijk onder invloed van verdovende middelen was, dat zij niet naar huis was gegaan zoals zij tegen haar vriendin [getuige 1] had gezegd, maar met twee jongens naar een nachtclub is gegaan, en dat uit het sporenonderzoek blijkt dat zij op de plaats delict samen met de verdachte uit het bierflesje heeft gedronken, alsmede een sigaret heeft gerookt. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat niet met voldoende zekerheid en overtuiging kan worden gesteld dat het seksuele contact dat de aangeefster heeft gehad onvrijwillig is geschied.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de feiten en omstandigheden van de zaak kan worden afgeleid dat er geen sprake was van vrijwillig seksueel contact tussen de aangeefster en de verdachte. De advocaat-generaal wijst daarbij op de in het dossier opgenomen beschrijving van het letsel van de aangeefster [slachtoffer], waaruit blijkt dat zij (behoorlijk) hard is geslagen en op meerdere plaatsen in haar gezicht en op haar lichaam blauwe plekken heeft. Een opvallend detail daarbij is dat de aangeefster in haar verklaring spreekt over het feit dat zij in de brandnetels zou hebben gelegen, hetgeen wordt bevestigd in het rapport dat de arts heeft opgemaakt omtrent haar letsel.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en getuigen
Op verzoek van de verdediging heeft het hof ter terechtzitting van 25 mei 2009 de getuigen [getuige 2] en[getuige 3], de zus van verdachte, gehoord. De verdediging heeft betoogd dat uit deze getuigenverklaringen volgt dat de verdachte zich niet omstreeks 02.30 uur op de plaats delict kan hebben bevonden. De verdediging concludeert hieruit dat de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door [getuige 4] en [getuige 5], waarin zij verklaren dat zij op dat tijdstip gegil hebben waargenomen, niet bruikbaar zijn, omdat niet vast is komen te staan dat zij het gegil van de aangeefster hebben gehoord. Ook de verklaring van aangeefster is naar het oordeel van de verdediging niet betrouwbaar, nu zij niets verklaart over de tijdspanne tussen 02.00 uur en 03.00 uur en tussen 04.00 uur en 05.00 uur. De verdachte heeft echter een duidelijke verklaring afgelegd over waar hij zich op die tijdstippen bevond. Derhalve kunnen de betwiste verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat twee omwonenden van het Genneperpark te Eindhoven, de getuigen [getuige 4] en [getuige 5], omstreeks 02.30 uur – het tijdstip waarover ook aangeefster spreekt – hebben verklaard dat zij een vrouw hebben horen gillen. Daarnaast heeft aangeefster [slachtoffer] onder meer verklaard dat de onbekende man die haar heeft verkracht een bruin bierflesje bij zich had, dat hij een tube foundation uit haar tas heeft gehaald en dat hij eveneens een pakje sigaretten uit haar tas heeft gepakt. Daarna hebben beiden een sigaret gerookt. De verklaring van aangeefster wordt hierin ondersteund door het feit dat de politie deze voorwerpen op de plaats delict heeft aangetroffen. De advocaat-generaal stelt zich verder op het standpunt dat de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] niet afdoen. De advocaat-generaal merkt in dit verband op dat de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zich niet precies kan herinneren of hij de verdachte die bewuste avond omstreeks 02.45 uur of 03.00 uur heeft afgezet bij een tankstation in de nabijheid van zijn woonadres, of dat dit een andere avond is geweest. De getuige [getuige 3] heeft evenmin inzichtelijk kunnen maken waarom zij zich nog herinnert hoe laat de verdachte die nacht is thuisgekomen, terwijl het volgens haar geen bijzondere dag betrof. Geen van beide getuigen heeft bovendien kunnen verklaren over de tijdspanne die tussen het tijdstip van het afzetten van de verdachte en zijn thuiskomst is gelegen. Derhalve kunnen deze verklaringen geenszins weerleggen dat de verdachte zich in de tussengelegen tijd op de plaats delict bevond, alwaar hij – tegen haar wil – meermalen gemeenschap met de aangeefster heeft gehad. Zulks is komen vast te staan op grond van de verklaring van de aangeefster, de verklaringen van de getuigen en de match tussen het DNA-profiel dat werd gedestilleerd uit de aangetroffen sporen bij de aangeefster en het DNA-profiel dat eerder bij de verdachte was afgenomen. De advocaat-generaal ziet dan ook geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, alsmede van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5], te twijfelen.
Het hof overweegt met betrekking tot de bewijsmiddelen het navolgende.
Op 7 juni 2008 en op 8 juni 2008 heeft [slachtoffer] [voornaam slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting, meermalen gepleegd. Het feit vond plaats in de nacht van 5 juni 2008. Aangeefster heeft onder meer het navolgende verklaard. Op de avond van 4 juni 2008 is zij op bezoek geweest bij haar vriendin [getuige 1]. In de nacht van 4 op 5 juni 2008 is zij daar omstreeks 01.00 uur weer vertrokken. Op enig moment lag aangeefster op het gras in het Genneperpark te Eindhoven. Bij haar bevond zich een haar onbekende man, die haar heeft verkracht. Aangeefster heeft gegild en steeds harder “Nee” geroepen, waarbij de onbekende man haar meerdere malen in haar gezicht sloeg. Aangeefster verklaart dat hoe harder zij gilde, hoe harder de man haar sloeg. Aangeefster vertelt dat de man haar tegen de rechterzijde van haar gezicht sloeg, maar dat zij ook pijn aan de linkerzijde van haar gezicht voelt. Zij wist en voelde dat zij in de brandnetels lag, omdat deze in haar rug prikten. De man had een bruin bierflesje bij zich, waaruit hij ook heeft gedronken. De man sprake op een kwade en agressieve manier tegen aangeefster. Aangeefster is voor de eerste maal op een plaats dichtbij het water verkracht. De man verkrachtte haar eerst vaginaal met zijn penis, waarna hij haar dwong hem te pijpen. Aangeefster weet niet hoe daarbij haar kleding is uitgegaan, maar deze is kennelijk weer aangegaan, omdat de man haar kleding later (weer) heeft uitgedaan. Na de eerste verkrachting werd de aangeefster door de man aan haar voeten ongeveer anderhalve meter versleept. De aangeefster lag daarbij op haar buik. Op de tweede plaats heeft de man haar broek en slip uitgetrokken, waardoor zij van onderen naakt was. De man heeft vervolgens in de tas van aangeefster gekeken en daaruit een tube foundation van het merk Maybelline gepakt, waarbij hij opmerkte dat hij die mooi kon gebruiken. Aangeefster rook dat de man de foundation heeft gebruikt. De man is vervolgens met zijn penis in de anus van aangeefster gegaan, waarna hij op- en neergaande bewegingen maakte. Aangeefster ondervond hiervan veel pijn. Vervolgens heeft de man zijn penis opnieuw in de vagina van de aangeefster gebracht. Toen aangeefster dit probeerde te voorkomen door haar benen stijf tegen elkaar te houden, heeft de man haar weer geslagen en gezegd dat zij moest meewerken. Op een gegeven moment stopte de man, maar toen aangeefster rechtop ging zitten, duwde de man haar hoofd opnieuw naar zijn penis. Aangeefster moest de man pijpen en rook en proefde daarbij de foundation aan zijn penis. Op enig moment is aangeefster hiermee gestopt en heeft zij haar kleding bij elkaar gezocht. De man heeft toen uit de tas van aangeefster een pakje Pall Mall sigaretten genomen, de folie daarvan verwijderd en aan de aangeefster een sigaret aangeboden. De man en de aangeefster hebben daarna een sigaret gerookt. Beiden hebben hun peuk in het gras gegooid. Op 8 juni 2008 heeft aangeefster aan haar verklaring toegevoegd dat zij door de man hard aan haar haren is getrokken.
Met de advocaat-generaal oordeelt het hof dat, hoewel aangeefster heeft verklaard dat zij zich niet alles kan herinneren, haar verklaring betrouwbaar en geloofwaardig is, nu deze op essentiële punten wordt ondersteund door de hierna te noemen bewijsmiddelen.
Op de plaats delict, het Genneperpark te Eindhoven, werd door de politie de folie van een pakje sigaretten van het merk Pall Mall aangetroffen. In de nabijheid daarvan lagen twee filters van opgebrande sigaretten, welke veilig zijn gesteld voor nader onderzoek. Op de plaats delict werden verder geen andere filters van sigaretten, dan wel andere items die betrekking hadden op (pakjes) sigaretten aangetroffen. Op de plaats delict lag het hoge gras plat over een oppervlakte van 6 meter bij 3 meter. Om en in het platliggende gras werd onder andere een tube foundation van het merk Maybelline aangetroffen, alsmede lange haren en gras met haren en foundationcrème aangetroffen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij na de verkrachtingen naar de woning van haar vriendin [getuige 1] is teruggegaan, alwaar de politie werd gebeld. [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 5 juni 2008 omstreeks 05.00 uur wakker werd omdat [voornaam getuige 6] [griffier: [naam arts], de onderbuurvrouw van [getuige 1]] en [voornaam slachtoffer] [griffier: aangeefster] bij haar in de kamer stonden. Zij zag dat [voornaam slachtoffer] huilde en hoorde [voornaam getuige 6] zeggen dat [voornaam slachtoffer] was verkracht. Zij zag dat er op de broek van [voornaam slachtoffer] lichtbruine vlekken zaten en dat er kleine takjes in haar roze fleecejas staken.
De forensisch arts [naam arts] heeft op 5 juni 2008 het volgende letsel bij aangeefster geconstateerd: hematomen op het gezicht en hoofd, een rood en gezwollen linkerooglid, rode striemen op de rug en achterbovenbenen en lichte vaginale verwondingen. Tevens is er in de vagina van aangeefster ogenschijnlijk haar eigen hoofdhaar en foundation aangetroffen. Het dossier bevat eveneens foto’s waarop een deel van het letsel van de aangeefster is te zien.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster onder dwang en met toepassing van geweld meerdere malen is verkracht. Dat de verdachte degene is die hiervoor verantwoordelijk is, volgt uit de navolgende bewijsmiddelen.
Bij aangeefster [slachtoffer] zijn bemonsteringen afgenomen van de vagina, de introïtus, de binnenzijde van de labia, het mondslijn, de anus en het speculum. Deze zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht op de aanwezigheid van sperma. In de bemonsteringen van de vagina, de introïtus, de binnenzijde van de labia is sperma aangetroffen. Uit dit materiaal is vervolgens een DNA-profiel verkregen, dat in de DNA-databank is opgenomen en is vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte [verdachte]. Het NFI concludeert dat dit betekent dat het sperma in de bemonstering van de introïtus afkomstig kan zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Het NFI heeft eveneens de bemonstering van de hals van een bierfles en twee filterpeuken ter beschikking gesteld gekregen voor onderzoek. Van de bemonstering van de hals van een bierfles is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen. Hieruit kan een DNA-hoofdprofiel van de prominent aanwezige mannelijke celdonor worden afgeleid, dat bovendien matcht met het aangetroffen DNA-profiel in het sperma. Ook op de filterpeuk is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen, waarvan tenminste één man. De DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] en van de man wier sperma bij de aangeefster is aangetroffen vormen daarmee een match. Dit betekent tevens dat verdachte [verdachte] celdonor kan zijn van celmateriaal in de bemonsteringen van de hals van de bierfles en op de filterpeuken.
Het hof constateert tenslotte dat verdachte tijdens het verhoor op de vordering tot gevangenhouding op 27 augustus 2008 voor de raadkamer van de rechtbank heeft verklaard dat hij seks heeft gehad met aangeefster [slachtoffer]. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 november 2008 heeft hij deze verklaring herhaald.
Mitsdien acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden. Nu het hof op grond van het bovenstaande tot een bewezenverklaring komt, behoeven de nadere gevoerde verweren van de raadsman met betrekking tot bewijsmiddelen die niet door het hof worden gebezigd, geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht – op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2008 te Eindhoven in het Genneperpark meermalen door geweld of andere feitelijkheden telkens [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
zijn, verdachte's, penis in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en daarbij telkens op- en neergaande bewegingen gemaakt en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken, althans die [slachtoffer] heeft gedwongen haar kleding uit te doen en
- die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en
- die [slachtoffer] aan haar voeten over de grond heeft gesleept/gesleurd en
- met kracht aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken en
- die [slachtoffer] daarbij op dreigende/agressieve manier heeft toegesproken en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 57 van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Sanctiemotivering
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De eerste rechter heeft verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar opgelegd.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar gevorderd. De advocaat-generaal heeft daarbij aangegeven dat de gevorderde gevangenis uitstijgt boven de in de strafrechtspleging ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting, waarbij voor verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden pleegt te worden opgelegd voor een enkelvoudige verkrachting. De advocaat-generaal heeft hierbij aangegeven dat deze eis gerechtvaardigd wordt door de strafverzwarende omstandigheden, waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, namelijk het door verdachte toegepaste geweld en de hoge mate van vernedering van het slachtoffer door verdachte doordat zij hem na de diverse verkrachtingen ook nog oraal moest bevredigen en daarbij de bij die anale en vaginale verkrachtingen gebruikte foundation in haar mond kreeg.
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof acht bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen heeft verkracht. Verdachte heeft hierbij kennelijk misbruik gemaakt van de beschonken staat waarin het slachtoffer zich bevond door haar in een onverlicht park op haar rug in het gras te laten liggen, haar met zijn penis vaginaal te verkrachten en daarbij haar verzet te smoren door haar met vlakke hand in het gezicht te slaan. Hoe harder het slachtoffer zich verzette door te schreeuwen en te gillen, hoe harder verdachte het slachtoffer sloeg.
Verdachte heeft het slachtoffer tevens gedwongen hem oraal te bevredigen.
Hierna heeft verdachte het slachtoffer aan haar voeten versleept naar een andere plek in het park en haar ontdaan van haar onderkleding. Na doorzoeking van de handtas van het slachtoffer trof verdachte hierin een tube foundation (vloeibare make-up) aan en merkte op dat hij de foundation goed kon gebruiken. Kennelijk heeft verdachte deze foundation op zijn penis aangebracht, waarna hij het slachtoffer – liggend op haar buik – anaal heeft gepenetreerd met zijn penis en haar vervolgens heeft verkracht. Een poging van het slachtoffer om verdachte te weerhouden door te zeggen dat ze aids had, weerhield verdachte niet. De anale penetratie deed het slachtoffer zeer veel pijn.
Na de anale verkrachting bracht verdachte zijn penis weer in de vagina van het slachtoffer. Een poging van het slachtoffer om hem te weerhouden door haar benen dicht tegen elkaar te houden, leidde ertoe dat verdachte het slachtoffer wederom ging slaan om haar verzet te breken. Na deze vaginale verkrachting dwong verdachte het slachtoffer om zijn penis nogmaals in haar mond te houden waarbij zij de door hem bij de verkrachting kennelijk gebruikte foundation in haar mond kreeg.
Gedurende de verkrachtingen heeft het slachtoffer getracht aan haar belager te ontkomen door te gillen, met haar mobiele telefoon haar ouders te bellen, zich fysiek te verzetten en verdachte te bewegen te stoppen door te smeken haar niet te verkrachten of te vermoorden en tevens door te zeggen dat ze zou lijden aan aids. Geen van deze pogingen weerhielden verdachte van zijn weerzinwekkende gedrag.
Deze gedragingen van verdachte rechtvaardigen reeds een langdurige gevangenisstraf. In het nadeel van verdachte houdt het hof echter ook nog rekening met de volgende omstandigheden:
• het slachtoffer heeft bij de diverse verkrachtingen diverse – over haar hele lichaam verspreide – kneuzingen/hematomen/striemen opgelopen door het door verdachte uitgeoefende geweld;
• door de verkrachtingen heeft het slachtoffer tevens lichte vaginale verwondingen opgelopen;
• het slachtoffer heeft grote angst gevoeld dat verdachte haar zou vermoorden. Toen zij smeekte haar niet te vermoorden barstte verdachte in lachten uit;
• verdachte heeft geen condoom heeft gebruikt, zelfs niet bij de anale verkrachting;
• het slachtoffer bij de tweede orale verkrachting naast foundation naar alle waarschijnlijkheid ook anale en vaginale residuen via verdachtes penis in haar mond moet hebben gekregen;
• het slachtoffer heeft tijdens de verkrachtingen in de brandnetels gelegen, hetgeen nog moet hebben bijgedragen aan haar ongemak.
Voorts overweegt het hof dat verdachte op geen enkele wijze verantwoording heeft willen afleggen over zijn gedrag. Integendeel, verdachte presenteert zichzelf als het slachtoffer in deze zaak. In zijn laatste, op schrift aan het hof overgelegde woord, typeert verdachte het slachtoffer [slachtoffer] als een geesteszieke persoon die fouten heeft gemaakt – het doen van een valse aangifte – waardoor verdachte moet lijden. Verdachtes denigrerende houding tijdens het strafproces in de richting van het slachtoffer maakt dat het hof verdachte de feiten zwaarder aanrekent dan het op grond van het bewezen verklaarde reeds doet.
Het hof zal de advocaat-generaal dan ook volgen in de strafeis en verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 8.345,15. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5.250,--, bestaande uit een bedrag van EUR 250,-inzake de materiële schade en een bedrag van EUR 5.000,- inzake de materiële schade. Daarbij heeft de eerste rechter het toegewezen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade en met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering duurt voor zover zij is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag van EUR 5.250,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat het – anders dan de eerste rechter – bij de ingangsdatum van de wettelijke rente geen onderscheid maakt tussen de materiële en de immateriële schade. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, dit is de datum delict.
Het hof ziet aanleiding de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 5.250,00 (vijfduizend tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2008 tot de dag der algehele voldoening van de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.250,00 (vijfduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2008 tot de dag der algehele voldoening van de vordering.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 8 juni 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.