ECLI:NL:GHSHE:2009:BI9624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0327
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag ex artikel 12 Sv na overlijden van klager

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager na een sepotbeslissing van de officier van justitie. Klager had aangifte gedaan van mishandeling door zijn broers, maar de officier van justitie besloot niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs. Klager diende hierop een klaagschrift in bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 24 maart 2009 uitspraak deed. Tijdens de procedure overleed klager, wat de vraag opriep of dit invloed had op de vervolging van de beklaagden.

Het hof oordeelde dat het overlijden van klager niet van invloed was op de mogelijkheid tot vervolging. Er kunnen maatschappelijke belangen zijn die een vervolging rechtvaardigen, ook al is de klager overleden. Het hof heeft de verklaringen van klager en de beklaagden in overweging genomen, evenals de getuigenverklaring. Ondanks de verklaringen van klager en getuige, oordeelde het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de vervolging van de beklaagden te bevelen. Het hof concludeerde dat verder onderzoek niet zou leiden tot nieuw bewijs.

De beslissing van het hof was om het beklag af te wijzen, wat betekent dat de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen werd gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, waarbij de voorzitter en twee raadsheren betrokken waren. De griffier was ook aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

K08/0327
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2009 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te Prinsenbeek,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van:
[beklaagde 1],
wonende te Breda
en
[beklaagde 2],
wonende te Prinsenbeek,
hierna te noemen: beklaagden en ieder afzonderlijk beklaagde.
wegens mishandeling.
De feitelijke gang van zaken.
Op 22 april 2008 heeft klager aangifte gedaan van mishandeling, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden.
Op 14 juli 2008 is vanwege de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot strafrechtelijke vervolging.
Hierop heeft klager bij schrijven van 12 augustus 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 14 augustus 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 28 oktober 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 16 december 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Klager is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Bij tussenbeschikking van 27 januari 2009 heeft het hof bepaald dat beklaagden zullen worden opgeroepen ten einde hen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Op 24 februari 2009 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagden. Beklaagden zijn afzonderlijk van elkaar gehoord.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager ging op 17 april 2008 samen met zijn buurman (getuige [getuige 1]) naar de woning van zijn moeder. Toen klager daar aan kwam bemerkte hij dat het slot van de voordeur was veranderd. Klager heeft hierop een slotenmaker gebeld om een nieuw slot in de deur te plaatsen. Klager heeft in de woning van zijn moeder gewacht. Klager zag dat zijn beide broers (beklaagden) binnenkwamen. Klager stelt dat beklaagde [beklaagde 1] hard tegen zijn linkerarm duwde en dat hij hierdoor ten val kwam. Voorts stelt klager dat beklaagde [beklaagde 1] hem bij de kraag van zijn jas vastpakte en de badkamer in sleurde. Klager stelt dat beklaagde [beklaagde 1] hem in de badkamer met de vlakke hand heeft geslagen, naar hij vermoed wel 5 of 6 maal. Klager stelt dat beklaagde [beklaagde 2] stond te kijken hoe hij geslagen werd. Beklaagde [beklaagde 2] zou hebben gezegd: “Dit is de laatste voor jou”.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat beklaagde [beklaagde 1] klager tegen de grond sloeg.
Beklaagde [beklaagde 1] heeft verklaard dat hij zag dat klager struikelde en op de grond viel tegen de deur van de badkamer. Beklaagde [beklaagde 1] ontkent klager te hebben geduwd of geslagen. Beklaagde [beklaagde 1] heeft in raadkamer van het hof tijdens de behandeling van het klaagschrift verklaard dat getuige [getuige 1] niet kan hebben gezien dat er geslagen is omdat hij reeds buiten de woning, namelijk op de algemene gang van het appartementencomplex stond.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft verklaard dat hij zag dat klager een stap achteruit deed, dat klager hierdoor achterover struikelde en dat hij op de grond viel waarbij hij met zijn hoofd tegen de badkamerdeur viel. Beklaagde [beklaagde 2] verklaart verder dat toen klager op wilde staan hij wederom tegen de deur van de badkamer viel.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft in raadkamer van het hof verklaard dat getuige [getuige 1] de woning verliet op het moment dat beklaagden binnenkwamen.
Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 24 februari 2009 werd het hof in kennis gesteld van het feit dat klager inmiddels is overleden. Het hof betuigt zijn medeleven.
Het hof overweegt dat, wordt een strafbaar feit niet vervolgd of wordt de vervolging niet voortgezet, de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag kan doen bij het gerechtshof binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen, aldus artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu klager zelf aangifte heeft gedaan en hij ná het bekend worden met de sepotbeslissing een klaagschrift heeft ingediend, dient hij als ‘rechtstreeks belanghebbende’ te worden aangemerkt en zal klager derhalve in zijn beklag dienen te worden ontvangen.
Het overlijden van klager tijdens de beklagprocedure – na de eerste behandeling in raadkamer, maar voor het nemen van de eindbeslissing door het hof – hoeft niet van invloed te zijn op de vraag of al dan niet tot vervolging moet worden overgegaan. Ondanks het overlijden van de klager kunnen er (maatschappelijke) belangen aanwezig zijn, die een (verdere) vervolging van beklaagde verlangen.
Het hof acht in deze zaak, gelet op de in raadkamer afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagden te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken, als voorzitter,
mrs. G.A.M. Stevens en P.A.M. Hendriks, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. B.A.C. Volkerts, als griffier.
op 24 maart 2009.