ECLI:NL:GHSHE:2009:BI7715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.357
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Keizer
  • K. Koster-Vaags
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake reisverzekering en onredelijke bezwarendheid van polisvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Fortis ASR Schadeverzekering N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Roermond, waarin Fortis werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [X.] naar aanleiding van een beroving tijdens een reis naar Marokko. [X.] had een reisverzekering afgesloten voor de heenreis naar Marokko, maar Fortis weigerde een uitkering op basis van de polisvoorwaarden die stipuleerden dat de verzekering alleen geldig was voor de gehele reisduur, inclusief verblijf en terugreis. Het hof oordeelt dat de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 BW, omdat Fortis niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de verzekering niet voor een enkele heenreis kon worden afgesloten. Het hof honoreert het beroep van [X.] op de vernietiging van deze artikelen en komt tot de conclusie dat Fortis een bedrag van € 1.700,-- aan [X.] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2006. De kosten van het principaal appel worden aan Fortis opgelegd, terwijl de kosten van het incidenteel appel tussen partijen worden gecompenseerd.

Uitspraak

zaaknr. HD 103.005.357
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 26 mei 2009,
gewezen in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als Fortis,
advocaat: mr. Ph.C.M van der Ven,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [X.],
advocaat: mr. A.Th.L. van Zandvoort,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 augustus 2007 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, van 9 mei 2007, gewezen tussen Fortis als gedaagde en [X.] als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 180477\CV EXPL 06-3262)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Fortis twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot hetgeen aan het slot van die memorie staat omschreven.
2.2. Bij memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, heeft [X.]:
een productie overgelegd;
de grieven van Fortis in principaal appel bestreden;
in incidenteel appel twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis;
zijn eis verminderd;
geconcludeerd tot hetgeen aan het slot van die memorie staat omschreven.
2.3. Fortis heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
2.4. De partijen hebben daarna uitspraak gevraagd en daartoe de gedingstukken overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven in principaal appel en in incidenteel appel verwijst het hof naar de memories van grieven.
4. De beoordeling
In principaal en incidenteel appel
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 16 juli 2005 is [X.] met zijn vrouw en drie kinderen per auto uit [woonplaats] vertrokken voor een reis naar Marokko. [X.] wilde daar enkele weken bij familie verblijven. Op de heenreis wilde [X.] in Madrid zijn daar wonende broer bezoeken.
Op de dag van vertrek, 16 juli 2005, heeft [X.] op het GWK-kantoor in [vestigingsplaats] een reisverzekering met de rechtsvoorganger van Fortis (hierna tevens aan te duiden als Fortis) afgesloten voor de periode van 16 juli 2005 tot en met 19 juli 2005 tegen betaling van een bedrag van ƒ 28,60. [X.] beoogde daarmee de heenreis naar Marokko, althans in ieder geval het Europese deel van die heenreis, te verzekeren.
[X.] heeft ook in de voorgaande jaren op vergelijkbare wijze reisverzekeringen bij Fortis afgesloten via het GWK-kantoor, waarmee hij beoogde de heenreis naar of de terugreis vanuit Marokko te verzekeren. Volgens een door [X.] overgelegde brief van Fortis van 8 mei 2006 heeft [X.] via het GWK bij Fortis reisverzekeringen afgesloten voor de volgende periodes:
11 augustus 2000 tot 13 augustus 2000;
19 juli 2003 tot 21 juli 2003;
26 augustus 2003 tot 29 augustus 2003;
30 juli 2004 tot 1 augustus 2004;
27 augustus 2004 tot 28 augustus 2004.
Op het polisblad van de reisverzekering staat onder meer dat bij de verzekering de voorwaarden “REIS 6” horen. Op blz. 2 van deze voorwaarden staat in artikel 1.7 het begrip reis omschreven als:
“een tocht af te leggen binnen een aaneengesloten periode van ten hoogste 180 dagen, die begint en eindigt op of tussen de op het polisblad vermelde ingangs- en einddatum van de verzekering; de reis gaat in bij het vertrek van het woonadres naar het verblijfadres in het geldigheidsgebied en eindigt bij de terugkeer op dat woonadres;”.
Op dezelfde pagina staat in artikel 2.2:
“De verzekering is niet geldig indien deze niet voor de gehele reisduur (heenreis, verblijf en terugreis) is gesloten.”
Op de ochtend van 17 juli 2005 zijn [X.] en zijn gezin op de ringweg rond Madrid beroofd van enkele zaken. [X.] heeft vervolgens rond het middaguur bij de politie in Madrid, Spanje, aangifte gedaan van deze beroving. [X.] werd hierbij vergezeld door zijn in Madrid wonende broer, die bij het doen van de aangifte als tolk is opgetreden.
[X.] heeft medio augustus, na zijn terugkeer in Nederland, naar aanleiding van de overval bij Fortis op grond van de reisverzekering een vergoeding geclaimd van € 4.500,--, uiteenvallend in de volgende posten:
€ 1.500,-- voor drie koffers met daarin kleding en cadeaus;
€ 1.500,-- aan contant geld;
€ 900,-- voor twee mobiele telefoons;
€ 400,-- voor een digitale fotocamera;
€ 200,-- voor een gouden collier.
Fortis heeft een onderzoek laten verrichten door VIDI Expertise B.V. (hierna: Vidi). Medewerkers van Vidi hebben een bezoek gebracht aan het gezin van [X.]. Zij hebben daar, in aanwezigheid van [X.], gesproken met diens echtgenote omdat [X.] de Nederlandse taal slechts zeer beperkt beheerst. Vidi heeft op 27 december 2005 haar rapport uitgebracht aan Fortis.
Bij brief aan [X.] van 28 januari 2006 heeft Fortis geweigerd een uitkering uit hoofde van de reisverzekering te doen.
Bij brief van 28 april 2006 heeft de toenmalige advocaat van [X.] een beroep gedaan op vernietiging van de polisvoorwaarden waar Fortis haar weigering op baseerde. De advocaat van [X.] heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het beding in de polisvoorwaarden op grond waarvan de reis waarvoor [X.] de verzekering was aangegaan niet als verzekerde reis kan gelden, in het onderhavige geval onredelijk bezwarend is.
4.2.1. In de onderhavige procedure vorderde [X.] in eerste aanleg veroordeling van Fortis tot betaling van het hierboven in r.o. 4.1 onder e genoemde bedrag van € 4.500,-- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2006 en met veroordeling van Fortis in de proceskosten.
4.2.2. Aan deze vordering heeft [X.] de stelling ten grondslag gelegd dat hij tot dat bedrag schade heeft geleden door de overval van 17 juli 2005 en dat Fortis deze schade op grond van de verzekeringsovereenkomst moet vergoeden.
4.2.3. Fortis heeft meerdere verweren gevoerd. Het hof zal in het navolgende nog ingaan op die verweren, voor zover zij in hoger beroep van belang zijn.
4.3. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis Fortis veroordeeld om aan [X.] € 1.600,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2006.
De door de kantonrechter toegewezen hoofdsom bestaat uit de volgende posten:
€ 500,-- ter zake contant geld
€ 500,-- ter zake koffer(s) met inhoud;
€ 200,-- ter zake mobiele telefoons;
€ 400,-- ter zake de digitale camera.
Het meer of anders gevorderde is door de kantonrechter afgewezen en de kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4.4. In incidenteel appel heeft [X.] geen grief gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om ter zake de vermiste koffers met inhoud slechts € 500,-- toewijsbaar te achten. [X.] heeft in verband daarmee de door hem gevorderde hoofdsom verminderd tot € 3.500,--welk bedrag bestaat uit:
€ 500,-- voor drie koffers met inhoud;
€ 1.500,-- aan contant geld;
€ 900,-- voor twee mobiele telefoons;
€ 400,-- voor een digitale fotocamera;
€ 200,-- voor het collier.
In principaal appel, grief I
4.5.1. Het hof zal eerst grief I in principaal appel behandelen. Deze grief van Fortis is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat, zakelijk weergegeven, de hiervoor in r.o. 4.1 onder c weergegeven artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden onredelijk bezwarend zijn als bedoeld in artikel 6:237 onder h BW, zodat Fortis zich niet op die polisvoorwaarden kan beroepen.
4.5.2. Deze grief is op zichzelf terecht voorgedragen. In deze polisvoorwaarden heeft Fortis duidelijk gemaakt binnen welke grenzen zij dekking wil verlenen: uitsluitend indien de totale reis (heenreis, verblijf en terugreis) wordt verzekerd. Het staat Fortis in beginsel vrij om ervoor te kiezen geen verzekering aan te bieden voor – bijvoorbeeld – alleen een heenreis. Ten overvloede overweegt het hof dat de hiervoor door Fortis gegeven motivering, onder meer verband houdende met het feit dat moeilijk te controleren is op welk moment van een reis een schadevoorval zich precies heeft voorgedaan, het hof niet onredelijk voorkomt. Uit het voorgaande volgt dat de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden niet – zoals bedoeld in artikel 6:237 onder h BW - als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij verval stellen van de aan die wederpartij toekomende rechten. Ten aanzien van deze artikelen uit de polisvoorwaarden geldt daarom niet het door de kantonrechter kennelijk aangenomen vermoeden dat zij onredelijk bezwarend zijn.
4.5.3. Nu de grief van Fortis in zoverre terecht is voorgedragen en dit zou kunnen leiden tot afwijzing van de vordering van [X.], dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel te onderzoeken of [X.] nog andere verweren tegen toepassing van de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden heeft aangevoerd, die door de kantonrechter ten onrechte zijn verworpen of onbehandeld zijn gelaten.
4.5.4. [X.] heeft zich er in het geding in eerste aanleg op beroepen dat de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden gelet op de aard en de overige inhoud van de verzekeringsovereenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend zijn. [X.] stelt dat hij bij brief van 28 april 2006 op deze grond de nietigheid heeft ingeroepen van deze artikelen. [X.] heeft aldus een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6:233 sub a BW.
4.5.5. Ter onderbouwing van dit beroep op onredelijke bezwarendheid van de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden in het onderhavige geval heeft [X.] aangevoerd dat bij gelegenheid van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst op het GWK expliciet is besproken dat hij alleen de heenreis naar Marokko wilde verzekeren. Ook heeft hij aangevoerd dat hij al vaker op vergelijk-bare wijze bij een verblijf van enkele weken in Marokko uitsluitend de heenreis en/of uitsluitend de terugreis heeft verzekerd. Het betoog van [X.] komt erop neer dat nimmer aan hem is meegedeeld dat het niet mogelijk was om op de door hem gewenste wijze via de betreffende reisverzekering enkel de heenreis of de terugreis, zonder het verblijf in Marokko, te verzekeren.
4.5.6. Gelet op de periodes waarop de eerder door [X.] afgesloten reisverzekeringen betrekking hadden, zoals hierboven in r.o. 4.1 sub c weergegeven, heeft Fortis naar het oordeel van het hof onvoldoende betwist dat [X.] die eerdere reisverzekeringen ook telkens uitsluitend met het oog op een heenreis naar Marokko of een terugreis naar Nederland heeft afgesloten. Indien uitgegaan wordt van de toepasselijkheid van de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden op het onderhavige geval, betekent dit dat Fortis als volmachtgever via GWK als gevolmachtigde tot zes keer toe een waardeloze reisverzekering aan [X.] heeft verkocht.
4.5.7. Zoals het hof hierboven reeds overwoog, staat het Fortis in beginsel vrij om de grenzen waarbinnen zij dekking wil verlenen te bepalen. Indien zij uitsluitend de totale reis (heenreis, verblijf en terugreis) wil verzekeren, dient zij dat echter wel op voldoende duidelijke wijze aan haar klanten duidelijk te maken.
In het onderhavige geval is dat te meer van belang nu tussen partijen niet in geschil is dat [X.] de Nederlandse taal slechts in beperkte mate machtig is. Voor de gevolmachtigde van Fortis, het GWK, moet dus duidelijk zijn geweest dat de aanzienlijke beperking van de dekking van de verzekering, die niet bleek uit het polisblad en alleen volgde uit de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden, niet bepaald kenbaar was voor [X.]. Een en ander brengt mee dat het in het onderhavige geval op de weg van Fortis, in de persoon van haar gevolmachtigde GWK, lag om bij het afsluiten van de reisverzekering aan [X.] te vragen of binnen de reisduur waarvoor de onderhavige verzekering werd afgesloten (16 tot en met 19 juli 2005) de hele reis voltooid zou zijn (heenreis, verblijf en terugreis, zoals bijvoorbeeld bij een retourtje naar de Veluwe het geval zou kunnen zijn). Indien het GWK hiernaar zou hebben geïnformeerd en het GWK vervolgens duidelijk zou hebben gemaakt dat de door [X.] gewenste reis niet bij Fortis, althans niet onder diezelfde voorwaarden, zou kunnen worden verzekerd, zou de onderhavige verzekering niet tot stand zijn gekomen en zou [X.] hebben kunnen zoeken naar een andere verzekering die wel de door hem verlangde dekking bood.
4.5.8. Fortis heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat GWK bij het afsluiten van de verzekering aan [X.] heeft meegedeeld dat de verzekering slechts gelding zou hebben indien hij al op 19 juli 2005 weer thuis zou terugkeren. In de gegeven omstandigheden, waarin Fortis het afsluiten van de onderhavige verzekering geheel aan GWK heeft overgelaten, kan dit nalaten aan Fortis worden tegengeworpen. Het hof acht daarom de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden, in de concrete omstandigheden van het onderhavige geval, onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 sub a BW, zodat het beroep van [X.] op de vernietiging van deze artikelen wordt gehonoreerd.
4.5.9. Fortis heeft nog aangevoerd dat de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden geen algemene voorwaarden zijn in de zin van artikel 6:233 BW. Volgens Fortis gaat het om kernbedingen uit de overeenkomst. Indien dat juist is, zijn de betreffende artikelen uit de polisvoorwaarden op grond van artikel 6:231 BW geen algemene voorwaarden in de zin van die afdeling van het BW. Fortis stelt dat het beroep op vernietiging van de betreffende artikelen daarom faalt. Naar het oordeel van het hof kan echter in het midden blijven of de betreffende artikelen als algemene voorwaarden in de zin van het BW beschouwd kunnen worden. Indien dat niet het geval is en het om kernbedingen gaat, honoreert het hof de stelling van [X.] dat het beroep van Fortis op de bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof baseert dit oordeel op de in r.o. 4.5.6 tot en met 4.5.8 genoemde omstandigheden.
4.5.10. Het voorgaande brengt mee dat grief I in principaal appel, hoewel terecht voorgedragen, toch niet tot het door Fortis gewenste resultaat (geen verzekeringsdekking) leidt.
In incidenteel appel, grief 1 ten dele
4.6. Uit het voorgaande volgt dat – voor zover het de artikelen 1.7 en 2.2 uit de polisvoorwaarden betreft - in het midden kan blijven of de polisvoorwaarden aan [X.] ter hand zijn gesteld. Ook indien dat het geval zou zijn, acht het hof op de gronden die hiervoor zijn overwogen de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden in de concrete omstandigheden van het onderhavige geval onredelijk bezwarend jegens [X.] en acht het hof het beroep van Fortis op die artikelen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
In zoverre – ten aanzien van de artikelen 1.7 en 2.2 van de polisvoorwaarden - behoeft grief 1 in incidenteel appel dus geen bespreking.
In principaal appel, grief II
4.7.1. Fortis heeft als verweer tegen de vordering van [X.] ook aangevoerd dat [X.] onjuiste informatie aan Fortis heeft verstrekt omtrent het aantal door de beroving verloren zaken en omtrent de waarde van die zaken.
Fortis stelt onder verwijzing naar artikel 7:941 lid 5 BW en artikel 7.3 sub b van de polisvoorwaarden dat het recht van [X.] op uitkering hierdoor vervallen is.
De kantonrechter heeft dit verweer van Fortis niet gehonoreerd en daartegen heeft Fortis grief II in principaal appel gericht.
4.7.2. Het hof stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat het gezin van [X.] op 17 juli 1995 op de ringweg bij Madrid beroofd is van een aantal zaken.
Nu Fortis zich erop beroept dat [X.] onjuiste informatie heeft verstrekt omtrent het aantal en de waarde van de gestolen zaken, rust op Fortis de last om die stelling voldoende te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen.
4.7.3. Fortis heeft er in dit verband allereerst op gewezen dat de beschrijving van de toedracht van de beroving zoals vastgelegd in het proces-verbaal van aangifte bij de politie in Madrid, niet op alle onderdelen overeenstemt met de beschrijving van de toedracht zoals door Vidi vastgelegd naar aanleiding van het gesprek dat medewerkers van Vidi hebben gevoerd met de echtgenote van [X.].
4.7.4. Het hof acht de verschillen die tussen beide beschrijvingen aanwezig zijn van onvoldoende gewicht om op basis daarvan te concluderen dat [X.] onjuiste informatie aan Fortis heeft verstrekt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat:
[X.] de Spaanse taal niet beheerst, zodat zijn in Spanje wonende broer als tolk moest optreden bij de aangifte in Madrid;
dat deze broer niet aanwezig was bij de beroving;
dat de aangifte een beknopte weergave bevat van de gebeurtenissen, zodat details onvoldoende uit de verf kunnen zijn gekomen of zelfs niet geheel juist kunnen zijn weergegeven;
dat de medewerkers van Vidi niet met [X.] zelf hebben gesproken maar met zijn echtgenote, omdat [X.] niet of nauwelijks Nederlands spreekt;
dat de echtgenote van [X.] andere beleving kan hebben gehad omtrent details van de overval dan [X.] zelf;
dat het gesprek van de medewerkers van Vidi met de echtgenote van [X.] maanden na het ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor de herinnering aan de details van de beroving zullen zijn vervaagd;
dat ook bij dit gesprek communicatieproblementaalproblemen een rol kunnen hebben gespeeld, mede omdat geenszins vaststaat dat de echtgenote van [X.] de Nederlandse taal goed beheerst.
4.7.5. Het hof neemt bij het voorgaande voorts in aanmerking dat in het rapport van Vidi op de ongenummerde vijfde pagina (de aanbiedingsbrief als blz. 1 meegerekend) staat:
dat de verzekerden een goede indruk maakten en dat er geen indicaties zijn dat de toedracht anders is dan door de verzekerde geschetst;
dat de aankoopnota’s van de mobiele telefoons en de digitale camera en de bewijsstukken van de opnames van het contante geld gecontroleerd zijn en akkoord bevonden zijn.
4.7.6. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat Fortis haar verwijten aan het adres van [X.] onvoldoende heeft onderbouwd.
Dat [X.] de waarde van de drie verdwenen koffers met inhoud niet heeft kunnen bewijzen voert niet tot een ander oordeel. Fortis heeft immers van haar kant evenmin kunnen onderbouwen dat de door [X.] opgegeven waarde van deze koffers met inhoud te hoog was.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de onduidelijkheid die bestaat omtrent de waarde van het gesloten collier.
Ook daaromtrent geldt dat het enkele feit dat [X.] nog niet heeft bewezen dat die waarde daadwerkelijk € 200,-- bedroeg, niet meebrengt dat de waarde in relevante mate lager was en dat [X.] dus een onjuiste opgave heeft gedaan. Fortis heeft nog wel gesteld dat een medewerker van de KvK in Marokko langs het adres is gegaan dat op de door [X.] overgelegde factuur van het collier stond en dat deze medewerker op basis van de toen door hem waargenomen sieraden heeft geconcludeerd dat het onderhavige collier hooguit 200,00 Dirham (omstreeks € 20,--) heeft gekost, maar naar het oordeel van het hof is uit een waarneming van in het najaar 2005 te koop aangeboden sieraden niet af te leiden dat een (volgens de factuur) in maart 2004 (dus anderhalf jaar eerder) op dezelfde plaats gekocht collier geen verkoopprijs van omstreeks € 200,-- kan hebben gehad. Dat [X.] vervalste facturen heeft overgelegd is evenmin komen vast te staan.
4.7.7. Op grond van het voorgaande verwerpt het hof grief II in principaal appel. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat [X.] onjuiste informatie aan Fortis heeft verstrekt.
In incidenteel appel, grief 1 voor het overige
4.8.1. Grief 1 in incidenteel appel, voor zover hiervoor nog niet behandeld, is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat op grond van de polisvoorwaarden ter zake het contant geld slechts een bedrag van € 500,-- voor vergoeding in aanmerking komt en ter zake de mobiele telefoons slechts € 200,--. Ter onderbouwing van deze grief heeft [X.] aangevoerd dat de polisvoorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld en dat hij dus terecht op de voet van artikel 6:233 sub b BW de vernietiging van de betreffende polisvoorwaarden heeft ingeroepen.
4.8.2. Fortis heeft hier onder meer tegen aangevoerd dat de polisvoorwaarden wel ter hand zijn gesteld en dat de onderhavige artikelen uit de polisvoorwaarden de kern van de door Fortis te leveren prestatie betreffen, zodat het niet gaat om algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:233 BW en de in dat artikel genoemde vernietigingsgrond niet van toepassing is.
4.8.3. Het hof deelt op dit punt het oordeel van de kantonrechter dat het een feit van algemene bekendheid is dat op verzekeringen als de onderhavige polisvoorwaarden van toepassing zijn waarin beperkingen worden gesteld aan de maximaal uit te keren bedragen. [X.] mocht met dat feit bekend worden verondersteld. Indien al zou komen vast te staan dat de polisvoorwaarden niet, ook niet bij afsluiting van de eerdere vijf reisverzekeringen, aan [X.] zijn overhandigd, laat dat onverlet dat [X.] er niet vanuit mocht gaan dat eventuele schades zonder beperkingen gedekt zouden zijn. Gesteld noch gebleken is dat de in de polisvoorwaarden gestelde beperkingen onredelijk zijn. Het hof acht daarom het beroep van [X.] op vernietiging van de artikelen in de polisvoorwaarden waarin de beperkingen aan de uit te keren bedragen vastgelegd zijn, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. In zoverre faalt grief 1 in incidenteel appel en kan in het midden blijven of terhandstelling heeft plaatsgevonden.
In incidenteel appel, grief 2
4.9.1. Grief 2 in incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de door [X.] ter zake de vermissing van het collier gevorderde vergoeding van € 200,--.
4.9.2. Tussen partijen is uitvoerig gedebatteerd over het bedrag dat bij aankoop van het collier in Marokko in maart 2004 is betaald. Naar het oordeel van het hof zegt die aankoopprijs echter niet alles over de waarde van het collier, dit mede gelet op het “ambulante karakter” van de betreffende juwelier, zoals omschreven in het Vidi-rapport. Omtrent de daadwerkelijke waarde van het collier zijn door geen van partijen concrete gegevens verstrekt. Het hof zal de waarde van het collier daarom schattenderwijs vaststellen op € 100,--. Hieruit volgt tevens dat het hof geen termen aanwezig acht voor de aangeboden bewijslevering over het aankoopbedrag van het collier. Grief 2 in incidenteel appel is dus ten dele terecht voorgedragen.
In principaal appel en in incidenteel appel
4.10.1. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt dat de vordering van [X.] toewijsbaar is tot een hoofdsom van
€ 1.700,--, namelijk:
€ 500,-- voor drie koffers met inhoud;
€ 500,-- aan contant geld;
€ 200,-- voor twee mobiele telefoons;
€ 400,-- voor een digitale fotocamera;
€ 100,-- voor het collier.
Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen voor zover daarbij een hoofdsom van € 1.600,-- is toegewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, een bedrag van € 1.700,-- toewijzen.
4.10.2. De kantonrechter heeft de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen gecompenseerd. Nu het hof niet tot een wezenlijk andere toewijsbare hoofdsom komt dan de kantonrechter en [X.] de compensatie van de proceskosten niet door een duidelijke grief heeft bestreden, zal het hof dit onderdeel van het beroepen vonnis in stand laten.
4.10.3. Nu het principaal appel van Fortis geen doel heeft getroffen, zal het hof Fortis veroordelen in de kosten van het principaal appel. Aangezien [X.] op basis van een toevoeging procedeerde, dienen deze kosten op de voet van artikel 243 Rv te worden voldaan aan de griffier.
4.10.4. Het incidenteel appel van [X.] heeft slechts in zeer beperkte mate doel getroffen. Het hof zal de kosten van het incidenteel appel daarom tussen partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
4.10.5. Het hof zal dit arrest, zoals door [X.] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het onder zaaknummer 180477\CV EXPL 06-3262 tussen partijen gewezen vonnis van de recht¬bank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, van 9 mei 2007, doch uitsluitend voor zover Fortis bij dat vonnis is veroordeeld om aan [X.] een hoofdsom van € 1.600,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 mei 2006, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Fortis om aan [X.] te voldoen een bedrag van € 1.700,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 mei 2006;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover daarbij de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen zijn gecompenseerd;
veroordeelt Fortis in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [X.] begroot op:
€ 188,25 aan in debet gesteld vast recht;
€ 62,75 aan betaald vast recht;
€ 632,-- aan salaris advocaat;
derhalve in totaal op € 883,--, op de voet van artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof;
compenseert de kosten van het incidenteel appel tussen partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Keizer en Koster-Vaags en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2009.