ECLI:NL:GHSHE:2009:BI6401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.021.208
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Rothuizen-van Dijk
  • A. Vermeulen
  • J. Antens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over in beslag genomen Mercedes

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellant, [X.], heeft in eerste aanleg gevorderd dat de Ontvanger van de Belastingdienst het beslag op zijn Mercedes zou opheffen en de auto aan hem zou teruggeven. De zaak draait om de vraag of [X.] daadwerkelijk eigenaar was van de Mercedes ten tijde van de beslaglegging op 12 maart 2008. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vordering van [X.] afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven zijn gericht tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. [X.] heeft in zijn appeldagvaarding drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de eigenaar van de Mercedes was. De verklaring die [X.] heeft overgelegd, waarin staat dat hij de auto in mei 2007 van [Y.] heeft gekocht, wordt door het hof niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. Het hof wijst op een rapport van de belastingdienst waarin [Y.] verklaart dat de Mercedes zijn eigendom was, ondanks dat het kenteken op naam van [X.] staat.

Het hof concludeert dat [X.] niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid heeft aangetoond dat hij de eigenaar van de Mercedes was ten tijde van het beslag. Hierdoor is er geen grondslag voor de gevorderde voorlopige voorziening. De grieven van [X.] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. [X.] wordt veroordeeld in de kosten van de appelprocedure.

Uitspraak

typ. MG
zaaknr. HD 200.021.208
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zesde kamer, van 26 mei 2009,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding
van 11 december 2008,
advocaat: mr. M.J.A. Gaber,
tegen:
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/LIMBURG/KANTOOR [vestiging kantoor],
kantoorhoudende te [vestiging kantoor],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. drs. J.C.G. Vestjens,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 17 november 2008 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde – de Ontvanger - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 133842/KG ZA 08-438)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij appeldagvaarding heeft [X.] onder overlegging van twee producties drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van zijn in die appeldagvaarding genoemde vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger onder overlegging van een productie de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appel-dagvaarding.
4. De beoordeling
4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de door de voorzieningenrechter in onderdeel 2.1 en 2.2 vastgestelde feiten. Het hof zal derhalve daar van uit gaan. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast.
Het hof zal voor de leesbaarheid van dit arrest hierna een kort overzicht van de relevante feiten geven.
a. Op 12 maart 2008 heeft de Ontvanger te [vestiging kantoor] ten laste van [Y.] (hierna: [Y.]) executoriaal beslag laten leggen op een personenauto (taxi) merk Mercedes, type [typenummer] met kenteken [kentekennummer] (hierna ook wel: de Mercedes). Op 2 september 2008 heeft de Ontvanger de auto in bewaring gegeven aan [Z.] Berging B.V. te [plaats].
b. Op 23 oktober 2008 heeft de Ontvanger ten laste van [X.] executori-aal beslag laten leggen op dezelfde Mercedes en op diezelfde dag heeft de Ontvanger de Mercedes ook onder dit beslag aan [Z.] Berging B.V. in bewaring gegeven.
c. Ten tijde van het beslag op 12 maart 2008 was de auto in gebruik bij [Y.].
d. Het kenteken van de Mercedes staat op naam van [X.].
4.2 In de inleidende dagvaarding heeft [X.] kort gezegd gevorderd dat de Ontvanger het (hiervoor in 4.1 onder a. genoemde) beslag zou opheffen en de auto aan hem zou geven, een en ander op straffe van een dwangsom.
Blijkens het beroepen vonnis heeft [X.] - in verband met het feit dat de Ontvanger inmiddels het hiervoor in 4.1 sub b. genoemde beslag had gelegd - ter zitting in eerste aanleg zijn eis verminderd, in die zin dat hij geen teruggave van de Mercedes meer vorderde. Voor het overige bleef zijn vordering ongewijzigd (zie onderdeel 2.4 van het beroepen vonnis).
4.3 De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen.
4.4 Bij appeldagvaarding vordert [X.] dat de Ontvanger veroordeeld wordt het op 12 maart 2008 ten laste van [Y.] gelegde beslag op de Mercedes annex de inbewaringgeving van deze auto met onmiddellijke ingang op te heffen, een en ander op straffe van een dwangsom.
4.5 De Ontvanger voert in zijn memorie van antwoord aan dat niet duidelijk is of onder deze vordering ook valt de opheffing van de bewaargeving. Naar het oordeel van het hof is voldoende duidelijk dat [X.] in de onderhavige appelprocedure – evenals in de procedure in eerste aanleg – niet de beslaglegging ten laste van [X.] zelf en de daarmee samenhangende inbewaringgeving aan [Z.] Berging B.V. ter beoordeling aan het hof wil voorleggen. Het gaat derhalve slechts om de beslaglegging op de Mercedes ten laste van [Y.] en de daarbij behorende bewaargeving. Evenmin wordt thans derhalve teruggave van de Mercedes gevor-derd.
4.6 Naar het oordeel van het hof heeft [X.] voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.
4.7 Grief 1 richt zich tegen onderdeel 3.2 van het beroepen vonnis, waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat [X.] op zijn minst summierlijk aan moet tonen of aannemelijk maken dat niet [Y.], maar hijzelf eigenaar is van de Mercedes. Grief II richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [X.] hier niet in is geslaagd.
Het hof zal beide grieven gezamenlijk beoordelen.
4.8 Het gaat hier kennelijk niet om de procedure, als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv (verzet tegen executie door een derde), nu [X.] naast de Ontvanger niet tevens [Y.] heeft gedagvaard.
Evenmin heeft [X.] het ten laste van hemzelf gelegde beslag op de Mercedes voor nog niet betaalde motorrijtuigenbelasting onderwerp van dit geschil willen maken.
[X.] wil met de onderhavige procedure kennelijk alleen voorkomen dat de Mercedes door de Ontvanger wordt verkocht ter voldoening van schulden van [Y.] (zie par. 9 pleitnota eerste aanleg van raadsman van [X.]).
4.9 Nu [X.] aan deze vorderingen ten grondslag legt dat hij ten tijde van de beslaglegging op 12 maart 2008 eigenaar was van de Mercedes, is voor toewijzing van de in dit kort geding gevorderde voorlopige voorziening van belang met welke mate van waarschijnlijkheid in dit kort geding de stelling van [X.] aannemelijk kan worden.
In een kort gedingprocedure zijn de regels van stelplicht en bewijs-last niet onverkort van toepassing. Nu het in het belang van [X.] is om diens eigendom van de Mercedes aannemelijk te maken, ligt het echter wel voor de hand om te veronderstellen dat de meeste in dat opzicht relevante gegevens van zijn kant zullen komen. Het hof zal echter uiteraard alle in het geding gebrachte relevante stellingen en verweren en de daarmee verband houdende stukken beoordelen.
Het hof zal derhalve hierna bespreken of in dit kort geding met vol-doende mate van waarschijnlijkheid uitgegaan kan worden van de juistheid van de stelling, dat [X.] op 12 maart 2008 eigenaar van de Mercedes was.
4.10 [X.] voert in dat kader aan dat eerst [Y.] eigenaar was en dat hij, [X.], de Mercedes in mei 2007 van [Y.] heeft gekocht voor
€ 8.000,--. Daarnaast heeft [X.] naar zijn zeggen de bij invoer van de Mercedes in Nederland noodzakelijke BPM (€ 5.694,--) betaald en de kosten voor het taxiklaar maken van de Mercedes ad € 2.000,-- betaald. Per saldo heeft [X.] derhalve naar zijn zeggen ongeveer € 15.500,-- voor de auto betaald.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft [X.] bij memorie van grieven een door hemzelf en [Y.] ondertekende verklaring in het geding gebracht (hierna ook: de verklaring). Hierin staat voorts vermeld dat [X.] ervoor diende te zorgen dat de auto (taxi) verzekerd was.
4.11 Het hof acht met de Ontvanger deze verklaring niet zodanig duidelijk en betrouwbaar, dat het op deze grond er voorshands van uit gaat dat [X.] inderdaad de Mercedes in mei 2007 van [Y.] heeft gekocht.
Allereerst staat in een op dit punt zeer gedetailleerd rapport van de belastingdienst d.d. 27 mei 2008 (prod. 4 inl. dagv.), ondertekend door [naam medewerker belastingdienst] en gericht aan [Y.], vermeld dat [Y.] ter verkrijging van een betalingsregeling voor zijn belastingschulden ten aanzien van voornoemde Mercedes heeft verklaard dat die zijn eigendom was, hoewel het kenteken op naam van [X.] stond (pag. 2 sub 2 van dat rapport) en dat deze Mercedes conform de daarin vermelde afspraak door [Y.] zelf ter beslag was aangeboden en dat de belastingdeurwaarder op 12 maart 2008 vóór het gebouw van de belastingdienst toen beslag op die Mercedes heeft gelegd.
Op geen enkele wijze is in deze procedure – bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van [Y.] – duidelijk gemaakt hoe voornoemde verklaring van [Y.] in dit rapport zich verhoudt met de door [X.] in het geding gebrachte, mede door [Y.] ondertekende, verklaring dat de Mercedes ten tijde van het beslag al lang niet meer eigendom van [Y.] zou zijn.
4.12 Ook op andere punten lijkt deze belangrijke verklaring niet geheel duidelijk en/of betrouwbaar.
Het hof begrijpt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet waarom in de verklaring afgesproken wordt dat [X.] er voor dient te zorgen dat de Mercedes verzekerd is. Dit lijkt immers vanzelfsprekend bij een verkoop door [Y.] aan [X.].
Overigens acht het hof het op voorhand niet aannemelijk geworden dat [X.] de verzekeringspremies voor de Mercedes heeft betaald; uit de door de Ontvanger in eerste aanleg overgelegde stukken met betrekking tot de verzekeringsgegevens van de Mercedes blijkt immers dat de Mer-cedes via [L.] Assurantiën onder polisnummer [polisnummer] is verzekerd bij Centraal Beheer, dat deze polis ten name van [M.] staat, en dat het rekeningnummer van [M.] [rekeningnummer] is. Volgens de Ontvanger in zijn pleitnota in eerste aanleg is [M.] een bedrijf van de broer van [X.], en is [Y.] volgens het handelregister “gevolmachtigde” van dit bedrijf. Het voorgaande wordt door [X.] niet gemotiveerd betwist en zelfs ten dele erkend.
4.13 Op grond van het volgende valt voorts in redelijkheid te twijfe-len aan de juistheid van de verklaring op het gebied van de betaling van de kooprijs door [X.].
Uit de overgelegde betaling van het BPM bedrag ad
€ 5.694,-- (prod. 8 inl. dagv.) wordt niet duidelijk wie dit bedrag heeft betaald, laat staan dat dit [X.] was. Dit klemt temeer nu door [X.] niet gemotiveerd betwist wordt dat hij over niet veel (loon)inkomsten beschikt.
Voorts acht het hof niet zonder meer aannemelijk dat [X.] het overige deel van de aankoopsom heeft kunnen betalen. Het hof acht de mededeling van [X.] (prod. 2 mvgr), dat hij door zijn zuinige levenswijze destijds € 8.000,-- heeft gespaard en het overige deel van de aankoopsom van de Mercedes van familie en vrienden heeft geleend, te weinig gespecificeerd (bijvoorbeeld de namen van wie en het bedrag dat telkens geleend zou zijn ontbreken evenals bijvoorbeeld de bankrekening waarop dit gespaarde geld zich zou hebben bevonden, etc.) om daar toch enige overtuiging van de juistheid van die mededeling aan te ontlenen.
4.14 Het enkele feit dat het kenteken van de Mercedes op naam van [X.] staat en dat de daaraan gekoppelde bestanden ook op diens naam staan, geeft het hof – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - op voorhand niet in voldoende mate de overtuiging dat [X.] ten tijde van het beslag de eigenaar van de Mercedes was.
4.15 Anders dan [X.] mogelijk meent, brengt de omstandigheid dat [Y.] ten tijde van het beslag niet (meer) de eigenaar van de Mercedes was, niet zonder meer mee dat [X.] wel de eigenaar is. Nu juist dit laatste punt van doorslaggevend belang is in deze appelprocedure, en deze vraag voorshands niet in het voordeel van [X.] te beantwoorden is, ziet het hof geen aanleiding om verder nog in te gaan op de vraag wie dan wel eigenaar is van de Mercedes.
4.16 Nu in deze kort gedingprocedure niet met enige redelijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk is geworden dat [X.] ten tijde van het beslag op 12 maart 2008 eigenaar van de Mercedes was, is er geen behoorlijke grondslag voor de door [X.] gevorderde voorlopige voorziening. Derhalve falen de eerste twee grieven. De derde grief, die zich tegen de proceskostenveroordeling richt, faalt in het spoor van de overige grieven.
4.17 Gelet op het voorgaande kan het beroepen vonnis bekrachtigd worden. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld wor-den inde kosten van de appelprocedure.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 17 november 2008;
veroordeelt [X.] in de kosten van deze appelprocedure, welke kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 303,-- voor verschotten en op € 894,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk,
Vermeulen en Antens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2008.