Parketnummer: 20-001496-08
Uitspraak: 10 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 april 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-810077-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1944],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van verkrachting werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van EUR 2.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, met overeenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en waarbij de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte is gelast.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep heeft mede betrekking op na te melden vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. H.C.J.M. de Goede, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouwe, mr. I. Klein, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
- verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de teruggave aan verdachte zal gelasten van de in beslag genomen voorwerpen;
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 2.100,00, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige;
- aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij zal opleggen tot genoemd bedrag.
Door en namens verdachte is bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2006 te [plaats], gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- die [slachtoffer] (over haar kleding) aan haar borsten betast en/of in haar borsten geknepen en/of
- die [slachtoffer] (op haar mond) gezoend en/of zijn tong in haar mond gebracht en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (over haar kleding) aan haar schaamstreek betast en/of
- (vervolgens) het topje/shirt en/of de bh van die [slachtoffer] omhoog- en/of uitgetrokken en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] aan haar borsten en/of tepels betast en/of gelikt en/of gezogen en/of
- (vervolgens) zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- (vervolgens) de broek en/of onderkleding van die [slachtoffer] omlaag- en/of uitgetrokken en/of
- (vervolgens) de hand van die [slachtoffer] (met kracht) vastgepakt en/of die hand op zijn ontblote penis gelegd en/of
- (vervolgens) zijn ontblote penis tegen de vagina van die [slachtoffer] gehouden en/of geduwd en/of
- (vervolgens) (in en/of bij de paardenboxen) de broek en/of onderkleding van die [slachtoffer] (wederom) omlaag- en/of uitgetrokken en/of
- (vervolgens) een of meermalen (met kracht) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] onverhoeds (over haar kleding) aan haar borsten heeft betast en/of
- die [slachtoffer] (een of meermalen) (stevig) heeft vastgepakt (bij haar middel) en/of vast heeft gehouden en/of heeft geduwd en/of (stevig) tegen zich aan heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) naar de grond heeft gebracht en/of
- de benen van die [slachtoffer] (met kracht) uiteen heeft geduwd en/of getrokken en/of
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Op 21 juli 2006 omstreeks 2.00 uur – enkele uren na het ten laste gelegde voorval – werd bij aangeefster een onderzoeksset zedendelicten afgenomen door de forensisch arts [arts]. Voorts werd op 22 juli 2006 van verdachte wangslijmvlies afgenomen. Dit celmateriaal van verdachte werd voorzien van identiteitszegel [REJ939].
Voornoemde onderzoeksset zedendelicten, voorzien van identiteitszegel [ZAH558], bestond onder meer uit twee bemonsteringen van de vagina van aangeefster met bijbehorende microscooppreparaten. In de bemonsteringen van de vagina is sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn als [ZAH558]#4 en [ZAH558]#5 veiliggesteld, waarna de bemonstering [ZAH558]#4 is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het onderzochte sperma/celmateriaal in de bemonstering [ZAH558]#4 is een DNA-mengprofiel verkregen met daarin de DNA-kenmerken van minimaal drie personen. Uit dit DNA-mengprofiel is een hoofdprofiel afgeleid van een man. Dit afgeleide DNA-hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van verdachte [REJ939]. Dit betekent dat verdachte één van de celdonoren van het sperma/celmateriaal in de bemonstering [ZAH558]#4 kan zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man gelijk is aan het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het onderzochte sperma/celmateriaal in laatstgenoemde bemonstering is kleiner dan één op één miljard.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 20 juli 2006 te [plaats] seksueel contact met aangeefster heeft gehad. Op grond van die verklaring en de resultaten van voornoemd
DNA-onderzoek is komen vast te staan dat verdachte en aangeefster op laatstgenoemde datum te [plaats] seks hebben gehad.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de plaats [plaats] is gelegen in de gemeente Sint-Michielsgestel.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer] en dat vaststaat dat verdachte aanvankelijk in strijd met de waarheid heeft ontkend dat er seksueel contact tussen aangeefster en hem had plaatsgevonden.
De verdachte heeft, nadat hij aanvankelijk had ontkend dat er seksueel contact tussen aangeefster en hem had plaatsgevonden, aangevoerd dat aangeefster en hij kortstondig, op initiatief van aangeefster en zonder dwang van de zijde van verdachte, seksueel contact hebben gehad.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de aangifte. In dit verband is onder meer aangevoerd dat verdachte reeds op 23 juli 2006 aan zijn vrouw, een dag later aan zijn toenmalige raadsman en op 31 juli 2006 aan zijn drie kinderen heeft verteld dat hij kortstondig, op initiatief van aangeefster en zonder dwang van de zijde van verdachte, seksueel contact heeft gehad met aangeefster. Verdachte heeft zijn verklaring over het vrijwillige seksuele contact met aangeefster derhalve niet bedacht teneinde zichzelf vrij te pleiten, nadat hij was geconfronteerd met de uitkomst van voornoemd DNA-onderzoek, aldus de raadsvrouwe.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 20 juli 2006 ’s avonds samen met verdachte (haar schoonvader) en haar zoontje [zoontje] met het busje van verdachte naar [locatie] in [plaats] is gereden om daar autootjes voor [zoontje] op te halen. Aldaar staan zeecontainers en paardenboxen van verdachte. [zoontje] was toen (ongeveer) vier jaar oud.
Aangeefster liep met verdachte en [zoontje] naar de containers. Op een moment waarop [zoontje] naar de plek van de paarden liep, begon verdachte aangeefster te betasten. Daarbij raakte hij haar borsten aan. Aangeefster was hierdoor behoorlijk geschrokken.
Even later heeft verdachte één van de containers opengemaakt en [zoontje] erin getild. Aangeefster, verdachte en [zoontje] liepen vervolgens die container in. Verdachte zei tegen [zoontje] dat hij de autootjes moest gaan zoeken, waarna [zoontje] verder de container inliep. In de container heeft verdachte aangeefster op de mond gezoend. Hij drukte zijn mond op de mond van aangeefster, waarbij zij voelde dat zijn tong haar tanden raakte. Aangeefster was hierdoor totaal verrast. Verdachte pakte haar met zijn beide armen om haar middel, waardoor zij zich niet kon verzetten. Zij drukte haar handen tegen verdachtes borst, maar het lukte haar niet om vrij te komen. Verdachte was te sterk voor haar. Hierna kwam [zoontje] terug zonder autootjes.
Vervolgens heeft verdachte uit een andere container een doos met autootjes gepakt. Hierna zijn aangeefster, verdachte en [zoontje] naar de bus van verdachte gelopen. [zoontje] liep al redelijk ver voorop. Verdachte maakte gebruik van die situatie en drukte aangeefster bij een aanhanger stevig tegen zich aan. Aangeefster stond met haar rechterzijde tegen de aanhanger gedrukt en verdachte hield haar met een hand tegen. Op dat moment zoende verdachte haar op de mond en met zijn andere hand pakte hij haar tussen haar benen in haar schaamstreek. Hierna kwam [zoontje] teruggelopen.
Aangeefster, verdachte en [zoontje] zijn daarna naar de bus gelopen en aangeefster heeft [zoontje] en twee dozen met autootjes in de bus getild. Verdachte zei tegen [zoontje] dat hij in de bus met de autootjes moest spelen. Verdachte duwde aangeefster toen in de richting van de stallen. Aangeefster zei tegen verdachte dat zij dit allemaal niet wilde en dat zij naar huis wilde. Verdachte zei toen dat zij maar moest toegeven, omdat zij wel zou willen. Aangeefster werd in de richting van de overkapping geduwd. Om het hoekje bij die overkapping zoende verdachte haar op de mond. Zij probeerde hem weg te drukken, maar kon niet op tegen zijn kracht. Verdachte was veel te sterk voor haar. Nadat hij haar zoende, ging hij met een hand in haar topje en hij ging onder haar bh door naar haar borsten. Aangeefster bleef maar zeggen dat zij dit niet wilde, maar verdachte ging gewoon door. Zij kon geen weerstand meer bieden, omdat hij veel te sterk voor haar was. Hierna pakte hij haar met een hand om haar middel en met zijn andere hand deed hij haar topje en haar bh omhoog. Aangeefster probeerde verdachte weg te duwen en haar kleding goed te krijgen, maar dit lukte niet. Verdachte zat toen met zijn mond aan haar rechterborst. Hij tilde haar met een arm op. Aangeefster bleef maar roepen dat hij moest stoppen en dat zij naar [zoontje] wilde. Door constant te bewegen kon aangeefster weer met haar benen op de grond komen. Zij heeft steeds geprobeerd los te komen van verdachte door met haar handen tegen zijn borst te drukken. Hierna wilde verdachte met zijn mond naar haar linkerborst. Zij duwde hem weg en verdachte duwde haar hand dan weer weg. Verdachte zoog en sabbelde vervolgens aan haar linkertepel. Verdachte zat bovendien van boven af met een hand in haar onderbroek en hij deed een vinger in haar vagina.
Hierna trok verdachte de broek en onderbroek van aangeefster naar beneden. Hij haalde zijn penis uit zijn broek door zijn penis over zijn broeksband te doen. Verdachte pakte haar hand stevig vast en bracht die naar zijn stijve penis. Hierdoor kon zij niet anders dan zijn penis vastpakken.
Verdachte had met een hand zijn penis vast en met zijn andere hand had hij aangeefster stevig om haar middel vast. Zij voelde dat hij met zijn stijve penis tegen haar vagina aan bleef drukken. Omdat het verdachte niet lukte met zijn penis in de vagina van aangeefster te komen, zei hij dat ze naar de paardenboxen zouden gaan. Aangeefster werd door verdachte in de richting van die paardenboxen geduwd. Zij zei dat ze dat niet wilde, omdat zij [zoontje] hoorde huilen en roepen.
Bij die boxen deed verdachte weer zijn arm om haar middel. Verdachte is bovenop haar gaan liggen. Hij trok toen haar broek en onderbroek weer naar beneden. Aangeefster had haar benen strak bij elkaar. Verdachte drukte vervolgens zijn benen tussen die van aangeefster in, waardoor zij haar weerstand verloor. Zij kon niet tegen zijn kracht op en hij drukte haar benen uit elkaar. Hierna stopte hij zijn penis in haar vagina en hij ging enkele malen in haar vagina op en neer. Doordat aangeefster nog net met haar onderlichaam iets kon bewegen, ging verdachte weer met zijn penis uit haar. Zij hoorde [zoontje] toen weer harder roepen en schreeuwen. Hierna bracht verdachte zijn penis weer met kracht in haar vagina. Verdachte drukte zich stevig op haar en zij voelde zijn adem in haar nek, terwijl zijn penis in haar vagina zat. Tenslotte is verdachte vier à vijf keren hard met zijn penis op en neer gegaan in haar vagina.
Verdachte stopte uiteindelijk. Aangeefster heeft haar kleding goed gedaan en is naar het busje gelopen. Verdachte kwam achter haar aan. Bij het busje heeft aangeefster [zoontje] gekalmeerd, die overstuur was omdat verdachte en aangeefster te lang waren weggebleven. Tijdens de rit naar huis heeft verdachte tegen aangeefster gezegd dat hetgeen gebeurd was, hun geheim was. Later die avond heeft aangeefster haar partner verteld wat er voorgevallen was.
Het hof ziet - met de advocaat-generaal en anders dan de raadsvrouwe - geen aanleiding om te twijfelen aan de hiervoor weergegeven aangifte van [slachtoffer] en acht haar verklaring betrouwbaar, mede gelet op het feit dat aangeefster gedetailleerd en in de kern genomen consistent heeft verklaard in haar verhoren bij de politie op 21 juli 2006 en bij de rechter-commissaris op 14 december 2007.
De raadsvrouwe van verdachte heeft gewezen op verschillen in de verklaringen die door aangeefster zijn afgelegd over hetgeen feitelijk tussen aangeefster en verdachte zou zijn voorgevallen. Deze verschillen doen niet af aan het oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van hetgeen aangeefster heeft verklaard. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat te begrijpen is dat een persoon die onverhoeds is verkracht en daarna op verschillende momenten wordt gehoord over die verkrachting, niet ten aanzien van alle feitelijke details een gelijkluidende verklaring aflegt.
De raadsvrouwe van verdachte heeft voorts gesteld dat het vreemd is dat bij aangeefster geen letsel is geconstateerd toen zij kort na het voorval door een arts werd onderzocht. Het hof overweegt dienaangaande dat tijdens een medisch onderzoek dat kort na het ondergaan zijn van enig geweld plaatsvindt, niet altijd sprake hoeft te zijn van zichtbaar letsel. Het hof ziet in de enkele omstandigheid dat tijdens het medisch onderzoek geen letsel bij aangeefster werd geconstateerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte, inhoudende dat het seksueel contact heeft plaatsgevonden op initiatief van aangeefster en zonder dwang van de zijde van verdachte. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte bij de politie wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat er enig seksueel contact tussen aangeefster en hem had plaatsgevonden. Nadat verdachte werd geconfronteerd met de uitkomst van voornoemd DNA-onderzoek, heeft hij op 20 maart 2007 bij de politie verklaard dat hij nog steeds van mening is dat het niet mogelijk is dat zijn DNA-profiel is aangetroffen in het DNA-mengprofiel dat bij aangeefster was aangetroffen (dossierpagina 81). Pas een dag later heeft verdachte voor het eerst bij de politie verklaard dat hij op initiatief van aangeefster vrijwillige seks met haar heeft gehad (dossierpagina’s 82-84).
Hieraan doet niet af dat de raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte reeds op 23 juli 2006 aan zijn vrouw, op 24 juli 2006 aan zijn toenmalige raadsman en op 31 juli 2006 aan zijn drie kinderen heeft verteld dat hij kortstondig, op initiatief van aangeefster en zonder dwang van de zijde van verdachte, seksueel contact heeft gehad met aangeefster.
Het hof merkt daarbij op dat de door de raadsvrouwe in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van de kinderen het hof niet tot een ander oordeel brengen, nu die kinderen slechts kunnen verklaren over hetgeen verdachte hen heeft medegedeeld en niet over hetgeen feitelijk op de avond van 20 juli 2006 is voorgevallen tijdens het bezoek van verdachte, aangeefster en [zoontje] aan [locatie].
Ten aanzien van het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsvrouwe tot het als getuige horen van de toenmalige raadsman van verdachte, overweegt het hof dat het veronderstellenderwijs wil uitgaan van de stelling van de verdediging dat verdachte reeds op 24 juli 2006 aan zijn toenmalige raadsman heeft verteld wat hij op 21 maart 2007 bij de politie heeft verklaard, zodat het hof geen noodzaak ziet tot het als getuige horen van de toenmalige raadsman.
Genoemde - veronderstellenderwijs aangenomen - stelling doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de aangifte. Ook wanneer aangenomen wordt dat verdachte reeds op 24 juli 2006 aan zijn toenmalige raadsman heeft verteld wat hij op 21 maart 2007 bij de politie heeft verklaard, acht het hof de verklaring van verdachte dat aangeefster en hij vrijwillig en op haar initiatief seks hebben gehad, niet geloofwaardig. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat verdachte ook ten aanzien van andere aspecten wisselend heeft verklaard.
Het hof wijst in dit verband op de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 21 juli 2006 dat [zoontje] begon te huilen, omdat hij aangeefster niet zag (dossierpagina 73). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte daarentegen verklaard dat [zoontje] in het geheel niet heeft gehuild. Anders dan ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte is gesteld, acht het hof niet aannemelijk dat de politie in het proces-verbaal van verhoor van verdachte ten onrechte - zonder dat verdachte zulks zou hebben verklaard - als verklaring van verdachte heeft opgenomen dat [zoontje] begon te huilen.
Verdachte heeft voorts op 21 juli 2006 bij de politie verklaard dat [zoontje] op de avond van het voorval geen minuut alleen is geweest toen zij bij de stallen waren, dat [zoontje] altijd bij aangeefster is geweest en dat [zoontje] nog geen drie meter van aangeefster heeft gestaan (dossierpagina 74). Verdachte heeft verder op 22 juli 2006 bij de politie verklaard dat [zoontje] er de gehele tijd bij was, dat hij nog geen minuut zonder zijn moeder kan en dat hij niet door verdachte of door aangeefster alleen is gelaten (dossierpagina 77).
Laatstgenoemde twee verklaringen verhouden zich niet met de verklaring van verdachte bij de politie op 21 maart 2007, zijnde de verklaring waarin verdachte bij de politie voor het eerst heeft verklaard dat er vrijwillig seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en hemzelf. Verdachte heeft bij die gelegenheid immers verklaard dat aangeefster - op een moment waarop [zoontje] er niet bij was - verdachte vrijwillig begon te kussen, haar broek liet zakken en verdachte naar de grond leidde (dossierpagina 83).
Voorts acht het hof de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het seksueel contact aanvankelijk geheel heeft ontkend om zijn gezin te beschermen, evenmin geloofwaardig.
Verdachte wist immers dat aangeefster reeds op de avond van het voorval aan haar partner had verteld wat er was gebeurd en dat aangeefster op 21 juli 2006 aangifte van verkrachting had gedaan. Vanaf dat moment had verdachte redelijkerwijs geen reden om te verzwijgen dat er seksueel contact tussen beiden had plaatsgevonden.
Tenslotte overweegt het hof dat het volstrekt niet aannemelijk acht dat aangeefster het initiatief tot seks met haar schoonvader heeft genomen, terwijl haar zoontje zich in hun nabijheid bevond. Het in dit verband door verdachte geopperde wraakmotief aan de zijde van aangeefster is geenszins aannemelijk is geworden.
Op grond van het hiervoor overwogene verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouwe.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2006 te [plaats], gemeente Sint-Michielsgestel, door geweld en (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- die [slachtoffer] over haar kleding aan haar borsten betast en
- die [slachtoffer] op haar mond gezoend en zijn tong in haar mond gebracht en
- die [slachtoffer] over haar kleding aan haar schaamstreek betast en
- het topje en de bh van die [slachtoffer] omhoog getrokken en
- die [slachtoffer] aan haar borsten betast en gezogen en
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- de broek en onderkleding van die [slachtoffer] omlaag getrokken en
- de hand van die [slachtoffer] met kracht vastgepakt en die hand op zijn ontblote penis gelegd en
- zijn ontblote penis tegen de vagina van die [slachtoffer] gehouden en/of geduwd en
- vervolgens in en/of bij de paardenboxen de broek en onderkleding van die [slachtoffer] wederom omlaag getrokken en
- meermalen met kracht zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] onverhoeds (over haar kleding) aan haar borsten heeft betast en
- die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt bij haar middel en vast heeft gehouden en heeft geduwd en (stevig) tegen zich aan heeft getrokken en
- de benen van die [slachtoffer] (met kracht) uiteen heeft geduwd en
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouwe heeft subsidiair ten aanzien van een eventueel op te leggen straf bepleit dat aan verdachte geen gevangenisstraf (het begrijpt: van een langere duur dan de duur van de reeds ondergane inverzekeringstelling) zal worden opgelegd.
Het hof komt - evenals de eerste rechter en de advocaat-generaal - tot een bewezenverklaring van verkrachting.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn weerslag heeft gevonden, acht het hof ter zake van verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel passend en geboden.
Als strafvermeerderende feiten en omstandigheden heeft het hof het volgende in aanmerking genomen:
- de bijzondere kwetsbaarheid van aangeefster, die - naar verdachte wist (blijkens zijn verklaring van 21 juli 2006 op dossierpagina 68) - ten tijde van het bewezen verklaarde in therapie was;
- de psychische gevolgen die de verkrachting voor aangeefster heeft gehad, te weten angst, gevoelens van onveiligheid, een verminderd vertrouwen in mensen en moeite met lichamelijk contact met haar partner, zoals blijkt uit het aan het voegingsformulier gehechte schade-onderbouwingsformulier en de ter terechtzitting van het hof afgelegde slachtofferverklaring;
- het feit dat de verkrachting heeft bestaan uit vaginale penetratie van het slachtoffer met zowel een vinger als met verdachtes penis, waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
- de vernederende setting waarin de verkrachting heeft plaatsgevonden, te weten in een paardenbox, terwijl het zoontje van aangeefster zich op korte afstand bevond en aangeefster hoorde dat haar zoontje huilde;
- de omstandigheid dat de verkrachting heeft plaatsgevonden binnen de familiesfeer, waarbij verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn relatie als schoonvader tot aangeefster, en waardoor het handelen van verdachte de verhoudingen binnen de familie ernstig heeft verstoord.
Anderzijds heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop sedert het bewezen verklaarde, waarbij het hof volledigheidshalve opmerkt dat de onderhavige zaak wel met voldoende voortvarendheid is behandeld. Genoemd tijdsverloop werkt, bezien in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, slechts beperkt strafverminderend.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de duur van 26 maanden.
Van de na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de teruggave aan verdachte worden gelast.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 285,02 aan materiële schade en EUR 3.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij het beroepen vonnis toegewezen tot een bedrag van EUR 100,00 aan materiële schade en EUR 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als in dat vonnis omschreven.
De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich voorts in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 285,02 aan materiële schade en EUR 3.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof - evenals de eerste rechter - voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 100,00 aan materiële schade en EUR 2.000,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak (tweemaal) in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een paar herenschoenen, een paar grijze sokken, een blauwe sportbroek en een groen poloshirt;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een bedrag van EUR 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 2.100,00 (tweeduizend honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 2.100,00 (tweeduizend honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 (eenendertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
heft op het op 23 maart 2007 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 10 april 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.