Parketnummer: 20-003545-08
Uitspraak: 20 maart 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 september 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-825349-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard,
waarbij verdachte ter zake van verkrachting werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en waarbij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van EUR 5.000,00, met overeenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep heeft mede betrekking op na te melden vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. J.C.P.M. Boogers, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.T.A.G. Keller, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door en namens verdachte is bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2003 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] onverhoeds
- van achteren bij haar keel heeft vastgepakt en/of gehouden en/of
- zijn hand voor de ogen van die [slachtoffer] gehouden en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, in/tegen haar gezicht en/of tegen haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] op een trapje, althans op de grond, heeft geduwd en/of gegooid en/of gehouden en/of
- de armen van die [slachtoffer] heeft vastgehouden
en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Op 1 mei 2003 omstreeks 4.25 uur - enkele uren na de ten laste gelegde verkrachting - werd bij aangeefster een zedenkit afgenomen door de forensisch arts [arts]. Deze zedenkit (ook wel aangeduid als onderzoeksset zedendelicten) werd voorzien van identiteitszegel [ZAD133]. De zedenkit bestond onder meer uit vier schede-uitstrijkjes met bijbehorende microscooppreparaten. Deze vier schede-uitstrijkjes zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Hierbij is in drie van de vier schede-uitstrijkjes sperma aangetroffen. De vier schede-uitstrijkjes [ZAD133]#1 tot en met [ZAD133]#4 zijn veiliggesteld. Het spermaspoor op het schede-uitstrijkje [ZAD133]#4 is onderworpen aan een DNA-onderzoek en daarvan is een DNA-profiel verkregen. Dat DNA-profiel is op 28 oktober 2003 opgenomen in de DNA-databank van het NFI.
Verdachte heeft op 3 november 2006 - na een veroordeling in een andere strafzaak - een referentiemonster wangslijmvlies met identiteitszegel [REM440] afgestaan. Aan dit referentiemonster is DNA-onderzoek verricht. Van dit referentiemonster is een DNA-profiel verkregen dat op laatstgenoemde datum is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een overeenkomend DNA-profiel gevonden. Het referentiemonster van verdachte en het overeenkomende DNA-profiel zijn bij het NFI geregistreerd onder profielcluster 6469. Naast het referentiemonster maakt het spoor met DNA-identiteitszegel [ZAD133]#4 deel uit van het profielcluster. De kans dat een willekeurig gekozen individu een DNA-profiel bezit dat overeenkomt met het DNA-profiel van het spoor [ZAD133]#4 is minder dan één op één miljard.
Op grond van de resultaten van dit DNA-onderzoek en op grond van de verklaring van verdachte dat hij seks met aangeefster heeft gehad, is komen vast te staan dat verdachte kort vóór 1 mei 2003 te 4.25 uur geslachtsgemeenschap met aangeefster heeft gehad.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer], mede gelet op het feit dat die aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] en het verrichte forensisch-medisch onderzoek.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij vrijwillige geslachtsgemeenschap heeft gehad met aangeefster. Hij heeft ontkend dat hij haar heeft verkracht. Omdat hij met veel verschillende vrouwen seksueel contact heeft gehad en gelet op het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde voorval, kan hij zich geen details herinneren van de gemeenschap met aangeefster. Verdachte heeft voorts verklaard dat, wanneer hij seks had, dit altijd in een woning plaatsvond en dat hij nooit buiten op een trapje voor een woning seks heeft gehad.
De raadsman heeft betoogd dat er meer dan gerede twijfel bestaat ten aanzien van de vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is, aangezien er tegenstrijdigheden bestaan tussen de aangifte en de verklaring van [getuige], dat niet vaststaat dat het geconstateerde letsel zijn oorsprong vindt in de omstandigheden als door aangeefster geschetst, alsmede dat aangeefster onder invloed van alcohol en/of drugs heeft verkeerd.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 1 mei 2003 na een avond stappen naar het studentenhuis aan de [adres] te Eindhoven is gelopen, alwaar zij samen met anderen woonde. Op een tijdstip gelegen tussen 1.30 uur en 1.56 uur (de aangifte vermeldt dat het feit is gepleegd tussen beide tijdstippen) kwam zij alleen thuis. Aangeefster woonde op genoemde datum kortdurend in genoemde woning bij haar zus, genaamd [zus].
Voor de woning bevindt zich een trapje van ongeveer een halve meter hoogte, bestaande uit twee kleine treden. Aangeefster belde aan, waarop niet werd gereageerd. Zij stond op het trapje van de woning aan te bellen toen iemand haar van achteren om haar keel vastpakte en naar zich toe trok en haar trachtte om te draaien. Aangeefster trachtte de persoon van zich af te duwen door te slaan. Zij voelde dat de persoon haar met zijn gebalde vuist in haar gezicht sloeg. Aangeefster viel, waarbij zij met haar hoofd tegen de voordeur en met haar rug op het trapje terechtkwam. Zij voelde dat de persoon een hand tegen haar gezicht hield en dat zijn vingers in haar ogen prikten. Aangeefster voelde zijn andere hand rond haar keel. Zij probeerde zich te verzetten. Ondanks het feit dat de persoon haar bij haar keel vasthield, heeft zij meerdere malen kunnen gillen. Die persoon zei haar dat zij rustig moest zijn. Op een gegeven moment hoorde aangeefster een andere man (het hof begrijpt: de na te melden getuige [getuige]) roepen dat er rustig gedaan moest worden. Laatstgenoemde man reageerde verder niet op hetgeen voor de woning plaatsvond.
Aangeefster trachtte haar handen voor haar schaamstreek te houden. Omdat haar handen kennelijk in de weg zaten voor haar belager, sloeg hij haar met één van zijn gebalde vuisten opzettelijk in haar gezicht. Het lukte aangeefster niet meer om haar handen voor haar schaamstreek te houden. Op dat moment lag zij nog steeds op het trapje. Zij voelde dat haar benen uit elkaar lagen. Zij kon haar benen niet meer sluiten, omdat dit werd tegengehouden. Aangeefster voelde dat haar belager met één of meerdere vingers haar vagina binnendrong. Aangeefster werd met een hand vastgehouden in haar gezicht. De man duwde met zijn hand haar hoofd achterover, waarbij zijn vingers in haar ogen prikten, hetgeen erg pijnlijk was. Aangeefster hoorde dat de man met zijn broek bezig was, doordat zij zijn broekriem hoorde. Omdat aangeefster besefte dat verder verzet zinloos was, heeft zij zich overgegeven. Zij voelde de kracht uit haar lichaam wegvloeien en werd ontzettend bang. De man drong met zijn stijve geslachtsdeel haar vagina binnen. Dit binnendringen deed erg veel pijn. Aangeefster voelde dat de man haar meerdere malen met zijn stijve geslachtsdeel penetreerde en dat hij in haar op en neer ging. Op een gegeven moment stopte de man en duwde hij haar naar achteren, alsof hij genoeg van haar had. Aangeefster heeft tijdens de verkrachting getracht met haar gsm 112 te bellen, maar dit is niet gelukt.
Nadat aangeefster na de verkrachting had aangebeld, heeft een huisgenoot (door aangeefster [voornaam] genoemd; het hof begrijpt: [getuige]) haar binnengelaten. Zij vermoedt dat zij tegen hem heeft gezegd dat ze was verkracht. Hierna heeft [getuige] de politie gebeld en is aangeefster gaan douchen. Tijdens het douchen zag zij dat er sperma in en rond haar vagina zat.
Aangeefster omschrijft haar belager als iemand met een blanke dan wel licht getinte huid, die Nederlands sprak met een vermoedelijk buitenlands accent en die vermoedelijk donkere kleding droeg.
Het hof ziet - met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman - geen aanleiding om te twijfelen aan de hiervoor weergegeven aangifte van [slachtoffer] en acht haar verklaring betrouwbaar. Daartoe overweegt het hof dat de verklaring van aangeefster steun vindt in het geconstateerde letsel en in de verklaring van [getuige].
Zoals hiervoor werd overwogen, is aangeefster op 1 mei 2003 omstreeks 4.25 uur onderzocht door de forensisch arts [arts]. In het dossier bevinden zich, als onderdeel van de rapportage van deze arts, afbeeldingen van de voor- en achterzijde van een lichaam en van de linkerzijde van een gelaat, waarop is aangegeven welk letsel aldaar werd geconstateerd bij aangeefster. Blijkens de afbeelding van de voorzijde van het lichaam werden op de benen van aangeefster diverse krassen, blauwe plekken en een rode huid waargenomen. Bij de linkerheup en de linkerlies werden blauwe plekken geconstateerd. Ook op de achterzijde van haar lichaam werden rode en blauwe plekken waargenomen. Onder haar linkeroog werden een rode en blauwe plek geconstateerd.
Voorts werden tijdens het opnemen van de aangifte op 2 mei 2003 om 18.45 uur door de verbalisanten diverse verwondingen bij aangeefster geconstateerd, te weten blauwe plekken aan de binnenzijde van beide bovenbenen, een kras en een blauwe plek op de linkerknie, blauwe plekken en een schaafwond op het linkerscheenbeen en blauwe plekken op de zijkant van het linkerbeen en op de rechtervoet.
De getuige [getuige] was op 1 mei 2003 woonachtig in het studentenhuis aan de [adres] te Eindhoven. Op die datum omstreeks 1.50 uur hoorde [getuige] aan de voorzijde van de woning (straatzijde) geschreeuw. Hij keek op de eerste verdieping uit het raam aan de voorzijde van de woning en hoorde een vrouw roepen: “Doe open, mijn zus woont hier.” [getuige] zag dat de vrouw een bekende was, die ooit bij medebewoonster [zus] (het hof begrijpt: de zus van aangeefster) was geweest. Omdat [getuige] niet wist of [zus] thuis was, heeft hij de vrouw niet binnengelaten.
[getuige] zag dat de vrouw op de stenen trap van de voordeur zat, met haar rug naar de voordeur. Hij zag een onbekende man voor de vrouw staan. De man stond licht voorover gebogen naar de vrouw toe en hij had zijn armen onder de armen van de vrouw gestoken. [getuige] riep naar hen: “Kan het wat rustiger? ” De man sprak met een buitenlands dialect tegen [getuige]: “Ga weg, ga weg.” [getuige] omschrijft de man als een licht getint persoon die een donkere jas droeg. [getuige] heeft het raam dichtgedaan en is weer naar bed gegaan.
[getuige] door het raam naar buiten keek, heeft hij gezien dat de vrouw een mobiele telefoon in haar hand had. Hij nam waar dat die mobiele telefoon oplichtte.
Kort voor 2.00 uur hoorde [getuige] dat er werd aangebeld. Hij zag dat de vrouw alleen beneden stond en hij deed de deur open. De vrouw riep tegen [getuige] dat zij op het trapje verkracht was. Zij liep meteen naar de douche en was erg emotioneel.
[getuige] zag dat haar kleding smerig was. Boven haar broek kwam aan de achterzijde een gedeelte van haar slip eruit en de haren van de vrouw waren verward. Zij huilde en verweet [getuige] dat hij de deur niet had opengedaan. Zij maakte ook zichzelf verwijten in de trant van: “Ik had niet alleen naar huis moeten gaan.”
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige] de aangifte niet ontkracht, maar juist ondersteunt. Weliswaar bestaan er op onderdelen tegenstrijdigheden tussen de verklaring van [getuige] en de aangifte (door de raadsman genoemd in zijn pleitnotities), maar het hof is van oordeel dat deze tegenstrijdigheden - bezien in het geheel van de aangifte, de verklaring van [getuige] en de overige bewijsmiddelen - van ondergeschikte aard zijn. Zij zijn niet van zodanig gewicht dat het hof daarin aanleiding ziet om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster.
Voor het hof is komen vast te staan dat het bij aangeefster geconstateerde letsel zijn oorsprong vindt in de door haar omschreven gebeurtenissen voor haar woning. Het hof acht voorts niet aannemelijk dat aangeefster zodanig onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen heeft verkeerd dat haar waarnemingen en/of herinneringen hierdoor beïnvloed zouden zijn.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario - hij zou vrijwillig seksueel contact met aangeefster hebben gehad - wordt door het hof als volstrekt onaannemelijk ter zijde geschoven. Op grond van het verrichte DNA-onderzoek is komen vast te staan dat verdachte kort vóór het op 1 mei 2003 verrichte forensisch-medisch onderzoek gemeenschap met aangeefster heeft gehad. Vrijwillige gemeenschap tussen beiden wordt door aangeefster stellig ontkend en voor bedoelde vrijwillige gemeenschap kort vóór meergenoemd forensisch-medisch onderzoek is ook overigens geen enkele steun in het dossier te vinden: de aangifte, de verklaring van [getuige], het geconstateerde letsel en het resultaat van het DNA-onderzoek laten in redelijkheid geen andere conclusie toe dan dat verdachte aangeefster op 1 mei 2003 op het trapje voor haar woning heeft verkracht.
Op grond van het hiervoor overwogene verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2003 te Eindhoven door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) en penis in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [slachtoffer] onverhoeds
- van achteren bij haar keel heeft vastgepakt en gehouden en
- die [slachtoffer] meermalen in haar gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] op een trapje heeft gehouden en
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft zich achter de strafoplegging door de eerste rechter geschaard.
De raadsman heeft geen (subsidiair) standpunt ingenomen ten aanzien van een eventuele strafoplegging.
Het hof komt - evenals de eerste rechter en de advocaat-generaal - tot een bewezenverklaring van verkrachting.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn weerslag heeft gevonden, acht het hof ter zake van verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel passend en geboden.
Als strafvermeerderende feiten en omstandigheden heeft het hof het volgende in aanmerking genomen:
- het aanzienlijke fysieke letsel dat aangeefster door de verkrachting heeft opgelopen;
- de psychische gevolgen die de verkrachting voor aangeefster heeft gehad, te weten verdriet, schaamte, angst en gevoelens van onveiligheid, zoals blijkt uit het aan het voegingsformulier gehechte schadeonderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 17 augustus 2008;
- de mate van het door verdachte, ter bevrediging van zijn seksuele lustgevoelens, toegepaste geweld;
- het feit dat de verkrachting heeft bestaan uit vaginale penetratie van het slachtoffer met zowel één of meer vingers als met verdachtes penis, waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
- de vernederende setting waarin de verkrachting heeft plaatsgevonden, te weten buiten op een trapje voor de deur van de toenmalige woning van aangeefster.
Op grond van het vorenstaande is het hof - met de advocaat-generaal en de eerste rechter - van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de duur van 30 maanden.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6.720,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag der algehele voldoening. Deze vordering is bij het beroepen vonnis toegewezen tot een bedrag van
EUR 5.000,00.
De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich voorts in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 6.720,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van EUR 5.000,00, zulks overeenkomstig de beslissing van de eerste rechter.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, naar het hof begrijpt in verband met de door de raadsman bepleite vrijspraak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof - evenals de advocaat-generaal en de eerste rechter - voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 5.000,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres], [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. E.F. Stamhuis,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 20 maart 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.F. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.