ECLI:NL:GHSHE:2009:BI0899

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004618-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de rechtbank wegens onterecht behandelen in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda, dat op 29 oktober 2008 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had echter niet ter terechtzitting kunnen verschijnen, omdat hij op basis van informatie van de griffie had aangenomen dat zijn zaak zou worden aangehouden. Het hof oordeelde dat de eerste rechter niet aan een behandeling ten gronde had mogen toekomen, omdat de verdachte niet op de juiste wijze op de zitting was gewezen. Het hof bevestigde dat het recht van de verdachte op een berechting in twee feitelijke instanties in deze situatie niet was gewaarborgd. Daarom werd het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Breda voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte communicatie met de verdachte over de zittingsdata en de gevolgen daarvan voor zijn recht op verdediging.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004618-08
Uitspraak : 26 maart 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 29 oktober 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-601000-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Hoger beroep
Verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De verdediging heeft bepleit dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Breda.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de zaak zelf kan afdoen.
De beoordeling
Namens de verdachte is bepleit dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Breda.
Daartoe is aangevoerd dat de politierechter de zaak heeft beslist bij afwezigheid van de verdachte; zulks ten onrechte, omdat bij deze de gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat de behandeling daarvan op zijn verzoek ter terechtzitting zou worden aangehouden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
i.
Naar luid van artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bevestigt het gerechtshof het vonnis, hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van het vonnis, wat de rechtbank had behoren te doen.
ii.
Op deze regel dient voor enkele gevallen waarin de rechter in eerste aanleg de hoofdzaak heeft beslist een uitzondering te worden aangenomen.
iii.
Daartoe behoort het geval dat die rechter aan een behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting -waartoe naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie slechts de verdachte en diens raadsman worden gerekend- aldaar niet is verschenen, terwijl deze niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
iv.
In het voorliggende geval is bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het volgende gebleken.
Op de dienende dag, 29 oktober 2008, heeft de verdachte voorafgaand aan de zitting telefonisch met de griffie van de rechtbank contact opgenomen met het verzoek om wegens privé-omstandigheden de behandeling van zijn zaak aan te houden.
Blijkens een brief van 28 januari 2009 van het hoofd van de administratie van dat gerecht is hem bij die gelegenheid te kennen gegeven, dat de zaak hoogstwaarschijnlijk zou worden aangehouden.
Het hof zal, nu de verdediging zich blijkens haar pleitnotities met deze lezing heeft verenigd, van die gang van zaken uitgaan; het trekt daaruit het gevolg, dat het niet in overwegende mate aan de verdachte te wijten is geweest dat hij zich in de eerste aanleg niet -hetgeen hij wèl wenste- heeft kunnen verweren.
v.
In aanmerking genomen het recht van de verdachte op een berechting in twee feitelijke instanties moet de onderhavige situatie naar ’s-Hofs oordeel met het hiervoor onder iii. bedoelde geval worden gelijkgesteld.
Het Hof zal daarom, nu door de verdachte niet de beslissing van de hoofdzaak door het gerechtshof is verlangd, het beroepen vonnis vernietigen en de zaak terugwijzen naar de eerste rechter teneinde op de bestaande dagvaarding te worden berecht en afgedaan.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep.
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Breda ten einde op de bestaande dagvaarding te worden berecht en afgedaan.
Aldus gewezen door
mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 26 maart 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.